Om nederigheid te vragen
MIJN God die hier aanwezig zijt, Vader, Zoon en H. Geest, ik aanbid U in het besef van uw oneindige grootheid en heiligheid, en ik vraag U mij te doen beseffen hoe klein en ellendig ik ben. Dan kan ik U loven en prijzen en kan ik mezelf tot het uiterste vernederen en geen andere gevoelens meer koesteren dan gehoorzaamheid, vertrouwen in U, volgzaamheid en liefde.
Allerheiligste Maagd en H. Jozef, ik bid u voor mij te bemiddelen opdat de H. Geest mij tijdens deze meditatie zou bijstaan, mij zou inspireren, al mijn vermogens zou inschakelen bij het overwegen van uw grootheid en mijn eigen kleinheid, en dat Hij mij de gevoelens zou geven van een ware leerling van Jezus Christus. Met het onderricht en het voorbeeld van paus Joannes-Paulus I voortdurend in het achterhoofd zal ik me erop toeleggen om de deugd van nederigheid beter te begrijpen evenals de schade die de tegaengestelde ondeugd, de hoogmoed, aanricht.
Als eerste punt van mijn meditatie wil ik nadenken over de schadelijkheid van de hoogmoed, hoe deze ziekte verspreid is in de anderen en hoe ik ze in mijzelf kan opsporen. Mijn God, Gij kent het diepste van mijn ziel. Als een echte leraar en een goede dokter weet Gij wat er goed is in mij en wat slecht. Toon mij mijn hoogmoed, toon mij mijn verwaandheid en mijn ijdelheid. Laat mij zien hoe ik de anderen beoordeel naar mijn eigen maatstaven, hoe ik over de anderen denk volgens mijn eigen gedachten, over hun manier van doen volgens mijn eigen manier van doen, over hun smaak volgens mijn eigen smaak. En hoe ik tenslotte over iedereen een oordeel uitspreek volgens mijn eigen normen. Help mij te zien hoe gekwetst ik me voel als ik zelf op hoogmoed betrapt word, wanneer een ander tegen mij opstaat, mijn hoogmoed de pas afsnijdt of een schaduw werpt op mijn ijdelheid. Ik word niet graag tegengesproken, ik houd er niet van dat men mij onderbreekt als ik spreek en ik wil geen muurbloempje zijn... Mijn God, toon mij mijn wonden, dan kan ik U vragen ze te genezen – en kunt Gij ze ook genezen.
In het tweede punt van mijn meditatie wil ik nadenken over de rampen die de hoogmoed kan aanrichten in een ziel, bij haar naasten en zelfs bij de vele mensen waarvoor ze verantwoordelijkheid draagt, vooral op moeilijke momenten. Van lichte kritiek gaan we gemakkelijk over naar zwaardere en komen we er zelfs toe een oordeel te vellen over de paus, de bisschoppen en heel de Kerk... Als we in de waarheid zijn, is dat al een zware verantwoordelijkheid en een groot gevaar, maar als we zelf afwijken en uit de waarheid stappen, dan brengt de hoogmoed verblinding mee, de verblinding opstand, en de opstand leidt naar het verderf. Als wij ooit deze weg zouden opgaan, hoe veel verkieslijker zou het dan geweest zijn blindelings te gehoorzamen als een onwetende, bescheiden mens. Hoeveel beter zou het dan geweest zijn binnen de kudde schapen te blijven, veeleer dan in een groots of hoogmoedig avontuur het eeuwig leven op het spel te zetten voor zichzelf en anderen.
Daarom, mijn God, geef ons, nu er in de Kerk crisis en verdeeldheid heerst, nog overvloediger de genade van nederigheid. Zelfs als we moeilijke beslissingen moeten nemen en een gevaarlijke houding moeten aannemen, zal een verdubbelde nederigheid in onze harten ons beletten om verloren te gaan en ons in de zekerheid van het geloof, in de eenheid van de Kerk en in de vrede bewaren.
Daarom, mijn God, vraag ik U om met betrekking tot de gebeurtenissen die zullen plaatshebben bij de verkiezing van een nieuwe Opperherder [deze meditatie is geschreven vlak na de dood van Joannes-Paulus I] in mij gevoelens te leggen van nederigheid en bescheiden voorzichtigheid in de interpretatie van de gebeurtenissen. Help mij mezelf te onderwerpen aan hen die er meer over weten dan ik, help mij de feiten te aanvaarden die de uitdrukking zijn van uw wil of van uw toelating. Mocht ik in elk geval meer geneigd zijn tot onderwerping dan tot revolte, meer tot het wegcijferen van mijn persoon dan tot het avontuur, meer uit op verzoening dan op opstandigheid. Ik wil eerder mijn a-priori’s, mijn vooroordelen, mijn verlangens en mijn trots vertrappelen dan de volgzaamheid aan de H. Kerk, aan U zelf, mijn God, te verliezen!
Leer mij eerder te zwijgen dan te praten, eerder geen persoonlijk oordeel te hebben dan een onzeker, liever te luisteren dan te spreken, te gehoorzamen dan te bevelen. Laat mij door de herhaalde waarschuwingen van voorbije gebeurtenissen terdege beseffen dat het ernst is en dat ik mijn zielenheil in de weegschaal leg. In zo’n omstandigheden laten de hoogmoedigen zich kennen: ze nemen verkeerde wegen en blijven daar koppig in volharden, vaak tot hun ondergang toe – zoals die miserabele Farizeeërs die langzaamaan in opstand kwamen tegen U, mijn God, en tegen Uw gezondene, Uw Zoon Jezus Christus. Zij gingen in hun dwaasheid zo ver dat ze dachten dat ze God zouden eren en hun volk redden door Hem te kruisigen, een onvergeeflijke misdaad, een oneindige zonde die eeuw na eeuw opnieuw bedreven wordt door ketters, schismatieken en apostaten.
Ik mag niet op mijn lauweren rusten in de waan dat ik ver van dat alles af sta en dat het mij en mijn naasten niet kan overkomen. Want wie kan er zich op beroemen stevig te staan als de apostelen zelf gewankeld hebben?
Mijn God, behoed mij voor de gesel van de hoogmoed die er zoveel mensen toe drijft om in hun eentje een belangrijke rol te spelen, opdat heel de wereld naar hen zou kijken, hen zou volgen en toejuichen. Als het nodig is dat iedereen in mijn familie, in mijn beroep, in mijn klooster mij buiten de begane paden volgt, dan moet ik dat doen omdat Gij dat wilt, niet om een gril van mij of een of andere ambitie. Ik moet mijn verantwoordelijkheden opnemen als een kruis, niet als een glorie.
Als derde punt van mijn meditatie zal ik met U, mijn God, Vader, Zoon en H. Geest, in contemplatief gesprek gaan. Ik begrijp dat de hoogmoed een verschrikkelijke scheiding van U vormt, terwijl de nederigheid een soort van fusie is, een allerintiemste vereniging met U, mijn God. En ik zal een immense afschuw voor de hoogmoed koesteren, die de menselijke persoon – die niets anders is dan ellende, verderf, stof, as en slijk van de aarde – isoleert en hem opsluit in een kooi zonder licht, zonder warmte, zonder leven; want het licht, het leven, alle warmte en alle liefde komen van U, mijn God. De hoogmoedige sluit zich op in een glazen kooi, afgescheiden van zijn broeders, ver van U, en als hij niet uit deze kooi geraakt is hij verloren. Zijn leven is triest, geleidelijk kruipt de wanhoop in hem en tegelijkertijd groeit zijn opstand tegen U, mijn God!
Neen, geef mij de genade van de nederigheid zodat ik ontsnap aan deze valstrik en ik die onredelijke en goddeloze passie die de hoogmoed is in mij beteugel. Om er heel zeker van verlost te zijn, wil ik me voortspoeden op de weg van de nederigheid. Mocht ik nederig worden door de vernederingen waarin ik mij wil verheugen, door de tegenspraak die ik onderga, door de bevelen die ik ontvang en waaraan ik gehoorzaam, door de berispingen die ik krijg en aanvaard. Mocht ik me er echt in verheugen en tegen mezelf zeggen dat ik heel gelukkig ben dat ik zo vernederd word, tegengewerkt, teruggebracht tot de waarheid van mijn wezen, want zo sta ik open voor U, mijn God, omdat ik dan dichter bij U ben en meer gelijk op uw nederige Zoon, Jezus Christus.
Al uw tederheid, al uw beminnelijkheid, al uw genegenheid hebt Gij bestemd voor wie eenvoudig, klein en onderdanig is. En Gij weigert zelfs uw genade niet aan wie zeer hoogmoedig is, op één voorwaarde: dat hij U die genade vraagt in het gebed en zo door zijn nederig smeken al genezen wordt van de hoogmoed.
Tot slot van deze meditatie zal ik als geestelijke boeketje, als een glimlach doorheen mijn dag, terugdenken aan het zo bescheiden, vredig en glimlachend gezicht van paus Joannes-Paulus I en aan zijn lijfspreuk “ humilitas”, die hij had overgenomen van de H. Carolus Borromeüs. Hij wou door heel de Kerk een bries van nederigheid doen waaien; hij voelde goed aan dat juist dàt het meest ontbrak en dat met de nederigheid alle andere deugden zouden terugkeren: het geloof waarover hij gepreekt had, vervolgens de hoop en tenslotte de liefde, de liefde tot God waarover hij de laatste woensdag van zijn leven gesproken had.
Zo wil ik mezelf overleveren aan Uw genade, mijn God, om de nederigheid terug te vinden, of om ze te verwerven, of liever nog: om ze van U te ontvangen, opdat door deze nederigheid alle andere deugden in mij zouden bewaard worden of vermeerderd, vervolmaakt en verstevigd. Want ik wil U behagen, mijn God, en de taak uitvoeren die Gij van mij verwacht, voor mijn redding en die van mijn broeders, voor uw glorie en uw eer.
Onze-Lieve-Vrouw van de H. Hoop, bekeer ons!
Abbé Georges de Nantes
1 oktober 1978