Christelijk of mondain ?
IN het Evangelie van deze zondag geeft Jezus een zeer ernstige waarschuwing. Hij richt zich tot elk van ons, natuurlijk, maar in de eerste plaats toch tot onze Moeder de H. Kerk: « Geen dienaar kan twee heren dienen: hij zal of de één haten en de ander beminnen, of de één aanhangen en de ander verachten. Gij kunt God niet dienen en de mammon » (Lc 16, 13). Hij herinnert er haar dus aan dat ze Gods kinderen goed moet opvoeden, er christenmensen van moet maken en geen mondaine personen.
Een christen is iemand die helemaal in dienst van God wil staan voor de uitbreiding van zijn Rijk, hier op aarde en in de hemel. In zijn beroemde meditatie over “de twee standaarden” beschrijft de H. Ignatius de mondaine mens als iemand die zich op drie manieren door de duivel laat verleiden, drie manieren die hem trapsgewijs in bezit nemen: de boze geest weet hoe hij de mensen moet aanpakken om ze in het verderf te storten.
Eerst is erde geldzucht. Dat is een eerste valstrik die de mensen belet in de hemel te komen. En van zodra zij door de hebzucht en de gierigheid goed en wel in de klauwen zitten van de afgod die het geld is, zal een ander, steviger net hen strikken, dat van de eigenliefde en de ijdelheid. De Meester wordt verloochend voor een decoratie, voor eer of populariteit. Menselijk opzicht, eigenliefde, verlangen naar uiterlijk vertoon en lof zijn erge dingen, zegt de H. Ignatius, want het zijn valstrikken van Satan.
Wanneer de mens er gewoon aan is gevleid te worden en een graag geziene gast in de mondaine wereld te zijn, wanneer hij zélf mondain geworden is, dan gooit de duivel zijn laatste net: dat van de hoogmoed, waardoor deze mens, helemaal vol van zichzelf, zich gaat vergelijken met God en zichzelf boven God verkiest. Dat is de zonde tegen de H. Geest, waarvan Christus zegt dat er geen remedie tegen is. Laten wij hopen dat niemand van hen voor wie wij bidden en niemand van ons al verloren is. Maar gelukkig kennen wij de weg: de weg naar het verderf is breed, zegt Onze-Lieve-Heer, en talrijk zijn zij die zich er heen haasten. Het is aan ons om ons daaruit te bevrijden en de weg van de uitverkorenen terug te vinden.
Het is echt op deze weg dat wij onszelf moeten engageren of met flinke tred verdergaan. Het is de weg waarlangs Christus, de serene, majesteitelijke en zo aantrekkelijke Christus uit de meditatie van “de twee standaarden”, zijn apostelen over heel de wereld uitstuurt. Hij beveelt hen juist het tegengestelde aan van wat de duivel aanprijst en vraagt hen de mensen aan te sporen om de armoede te beoefenen en zich los te maken van het geld. Eigenaardig genoeg zegt Sint-Ignatius niet: zich te bevrijden van de zinnelijkheid. Ik denk dat veel predikers van zijn tijd, van de eeuwen daarna en zelfs van onze tijd zouden zeggen: zich bevrijden van de zinnelijkheid. Neen, Sint-Ignatius is veel trouwer aan de geest van Jezus in het Evangelie, en Jezus kent het hart van de mens beter dan wie ook: het is het geld, de hang naar geld, de behoefte aan geld waarvan we af moeten; want met geld kan je alles.
De armoede is bijgevolg het eerste obstakel tegen Satan. De armoede schenkt ons ook de eerste vriendschap met Christus. Het eerste punt in de navolging van Christus is de minachting voor het geld, hetzij je er hebt maar er niet aan gehecht bent, hetzij je er geen hebt en je er niet meer verlangt dan echt nodig is.
Maar van zodra iemand het geld echt minacht, moet hij vervolgens leren zichzelf te verloochenen, meer nog, zichzelf te minachten, op aarde niet geprezen maar eerder misprezen te willen worden. En nog een stap hoger, nog dichter bij Christus is: vernederingen aanvaarden. In het geweldige magma van mensen waarin vervloekten tussen uitverkorenen en zelfs heiligen leven moet je de dichte massa van wezens die op weg zijn naar het verderf achter je laten. Je moet proberen dichter bij Christus te komen door de vernederingen te aanvaarden – want het is beter dat de mensen onze vernederingen kennen dan onze nederigheid, zei E. H. Tronçon van Saint-Sulpice. Zo kan je door de massa heen geraken en je in het gezelschap van de heiligen begeven, lang voor het uur van je dood. Het is goed en schoon je zo in te spannen om tegen de stroom in te gaan, door vernederingen en zelfverloochening.
En als je zo ver bent zullen de apostelen van Christus je hun belangrijkste les leren: smaak vinden in de nederigheid, je graag nederig weten voor God, gelukkig zijn te weten hoe weinig je betekent en je bewust worden van je ellende van grote zondaar. Want zo zal je beter de liefde en de barmhartigheid van God kennen.
Vanmorgen spraken wij nog over pater Charles de Foucauld. Wat een voorbeeld! Ik wil jullie een tekst van hem voorlezen, een tekst die volgens mij zou volstaan voor een gunstig oordeel met het oog op zijn zaligverklaring en heiligverklaring. Pater de Foucauld heeft veel uiterst eenvoudige notities geschreven in een heel heldere stijl, zoals die van de H. Teresia van Lisieux, die een superieure heiligheid uitademen. Hier volgt een voorbeeld. Het was in Nazareth, in de portierswoning, een hutje dat hem als woning diende […]. Wanneer hij zich ‘s avonds op straat begaf om de brieven van de zusters te posten, had hij zo’n gek kleed aan dat de jonge Arabieren stenen naar hem gooiden en hem uitlachten. Hij was er gelukkig om. Hij proefde deze vernedering in de stad Nazareth waar Jezus, de Zoon van God, zozeer wou vernederd worden, verborgen voor de ogen van de mensen. Terug thuis, na uren voor het H. Sacrament gebeden te hebben, schreef hij:
“ Denk aan je dood. Denk dat je als martelaar moet sterven, van alles beroofd, op aarde uitgestrekt, naakt, onherkenbaar, bedekt met bloed en wonden, gewelddadig en pijnlijk gedood – en verlang ernaar dat het vandaag gebeurt. Opdat Ik je deze oneindige genade zou verlenen, moet je trouw waken en je kruis dragen. Bedenk dat het op deze dood is dat heel je leven moet uitlopen. En besef zo het geringe belang van vele dingen. Denk dikwijls aan deze dood om je erop voor te bereiden en om de zaken naar hun echte waarde te schatten.”
Het is een nota uit 1897. In 1916 is hij in Tamanrasset gestorven letterlijk zoals hij had geschreven, als was het gedicteerd door Christus. Zoals Jezus door Judas werd verraden, zo werd Charles de Foucauld verraden door El Madani en daarna gedood door een bandietenbende, als martelaar voor zijn geloof. Maar hij had geleefd in de gedachte aan zijn dood. Zo kunnen wij allemaal leven in de gedachte aan de dood die zal komen.
Wij zijn geen heiligen, wij moeten ons niet voorstellen dat wij de marteldood zullen sterven, wij hebben er misschien de ingeving niet voor ontvangen, maar wij kunnen leven met de gedachte dat op een of andere dag onze ziel ons lichaam zal verlaten. Wij moeten er enkel aan denken dat de dood werkelijk zal komen voor ons. Wij kunnen er zeker op voorhand aan denken en, zoals Charles de Foucauld, verlangen dat het de oneindige genade van een heilige dood mag zijn, een dood vol liefde. Zo zullen wij ook het geringe belang van veel dingen inzien. Ook wij kunnen, zoals Charles de Foucauld, leven in de aanwezigheid van de dood, in de gedachte aan onze dood. Wij zullen meer verhoord worden en meer overeenkomstig onze wensen sterven naarmate wij er gedurende lange tijd in onze meditaties over nagedacht hebben en naarmate wij ons onthecht hebben van de wereld om helemaal van Christus te zijn.
Het geringe belang van veel dingen inzien, trouw zijn om te waken en zijn kruis te dragen en tenslotte de dingen oordelen naar hun echte waarde.
De Foucauld was een mondain iemand in de tijd dat hij als jonge officier weelderige feestjes organiseerde in Pont-à-Mousson, om heel het garnizoen te amuseren en een beetje te schandaliseren. Hij was een wereldse man in heel de afstotelijke betekenis van het woord: een beunhaas, een verkwister, hij vergooide een onmetelijke rijkdom en schandaliseerde iedereen. Maar op al zijn feesten verveelde hij zich. Christus die het diepste van de ziel peilt, die zich niet hecht aan uiterlijke schijn, hield van hem. En zo is Charles de Foucauld Charles van Jezus geworden, de “universele broeder” en een uitstekende geestelijke leidsman.
Ten eerste, niet het minste snobisme, niet de minste zucht naar het mondaine. Hij organiseerde feesten maar verveelde zich dodelijk. Hij was een radeloze wees, een verloren kind van het eind van de 19de eeuw, die deelnam aan alle dwaasheden van het walgelijk snobisme van de nieuwe rijken uit die tijd. Omdat hij geld had, organiseerde hij allerlei dingen, maar zijn hart was er niet bij. En van zodra de menselijke en de goddelijke liefde zich aan hem openbaarde, was het gedaan. In zijn diepste binnenste, zoals hopelijk in het hart van elk van ons, was er een totale afschuw voor de wereld, een walging voor het snobistische en het artificiële, voor de gangbare opvattingen, voor alle hypocrisie van deze onchristelijke wereld.
Ten tweede, een volledige onthechting van het geld. Hij was heel rijk en verkwistte dat geld in zijn heidense losbandigheid, maar steunde er ook gul vele mensen mee, zonder dat iemand er iets van wist. Hij hielp zijn vrienden, zonder ooit de schulden die zij bij hem maakten terug te vorderen. […]. Geld diende om uit te delen!
De derde zaak, het derde kenmerk van Charles de Foucauld waaraan men had kunnen voorvoelen dat hij een heilige zou worden, was - vanaf de tijd waarin Hij God zocht zonder zijn bestaan te kennen - een volkomen zelfvergetelheid.
Ik zeg niet zelfverachting want als je jezelf veracht, heb je toch nog aandacht voor jezelf. Denk je eens in: deze man was een beroemd ontdekkingsreiziger, geëerd door heel de samenleving van zijn tijd omwille van de wonderbaarlijke expeditie naar Marokko, die hem de gouden medaille opleverde van de Aardrijkskundige Vereniging van die tijd. Maar dat liet hem koud! Op de dag waarop men hem deze medaille wou opspelden, was hij niet aanwezig in Parijs. Het was zijn neef die ze in zijn naam ontving. Hij hechtte nooit het minste belang aan wat hij had. Als men zijn verslagen kopieerde en anderen zich beroemden op de dingen die hijzelf verwezenlijkt of geschreven had, was hij daar absoluut niet door geschokt; hij vervolgde de auteurs niet wegens plagiaat. Zozeer vergat hij zichzelf!
Een mens die geen enkele achting heeft voor de wereld en zijn snobisme, een mens die helemaal niet gehecht is aan geld of aan zichzelf, daar houdt God van. En als God van hem houdt, zal Hij hem aantrekken om Hem te volgen, en trede na trede, stap na stap kan hij de hoogste heiligheid bereiken: Jezus en Maria verblijden, van wie hij boven alles houdt, en op mysterieuze wijze de zielen bekeren door ze te lokken “ met de geur van zijn parfum”, zoals in het Hooglied staat.
Wij moeten, zoals pater de Foucauld, onze eigen dood op voorhand voor ogen hebben en niet op ons stervensuur wachten om eindelijk braaf, wijs en trouw aan het Evangelie te zijn en eindelijk het Hart van Jezus en Maria plezier te doen. Laten wij ons daartoe onthechten van de wereld, van het geld en van onszelf en zo ons leven vullen met verdienstelijke, heilzame werken, tot de glorie van God, voor de redding van onze zielen en van de zielen van onze geliefden.
abbé Georges de Nantes
2 november 1984