Het vurig verlangen naar het oordeel van God
Maar Hij sprak tot hen : Doet uw best om binnen te gaan door de enge poort ;
want velen, zeg Ik u, zullen trachten binnen te komen, en het niet kunnen » (Lc 13, 22).
EN als ik sterf? Met de ogen van de hoop en het geloof speur ik de nacht van het hiernamaals af om eindelijk enkele vormen of bewegingen te onderscheiden. Hoe mijn ziel er zal uitzien en welke reis ze zal maken, weet ik niet. Maar ik weet wel dat ik mijn God zal zien. Welk gelaat Hij zal hebben, weet ik niet. God, Vader, Zoon en H. Geest, zal mij oordelen. Als ik U, mijn Heer vol majesteit en tederheid, in geloof beschouw en als ik mijzelf bekijk, een stofje in het onmetelijke heelal – maar weliswaar een stofje dat denkt, dat vrij is en zondig – dan kan ik mij een beetje voorstellen hoe deze ontmoeting zal verlopen.
Ik zal dus voor uw rechtbank verschijnen om uw eeuwig vonnis te aanhoren ? Mijn God, mijn Vader, mijn Bruidegom, mijn Vriend, vooraleer ik van angst ga beven, verheug ik mij op deze verschijning omdat ik eindelijk iets van U zal zien, omdat ik uw aangezicht zal zien, opperste schoonheid, en ik uw woord van waarheid zal horen.
Ongetwijfeld zal het ook een dag van woede zijn : dies irae. Een dag van angst, maar een dag van waarheid. God van waarheid, ik ben zo dorstig naar de waarheid, zo gemaakt voor de volle waarheid dat uw oordeel mij aantrekt als de uiteindelijke reden en het doel van heel mijn toekomst. Zoveel menselijke rechtbanken spreken slechts een betwistbare waarheid en een onzekere rechtvaardigheid uit! Zoveel menselijke meningen lopen in alle richtingen door elkaar zonder zelfs maar de waarheid van ons wezen te benaderen! Sommige zijn positief, andere negatief : de eerste zijn verdacht omdat ze uit genegenheid en goede bedoelingen voortspruiten, de tweede omdat ze uit haat en onwetendheid voortkomen. Geen enkele mening geeft me de vreugde van de ware kennis van mijn wezen: mijn vrienden beoordelen mij met welwillendheid, mijn vijanden beschuldigen mij en haten mij zonder dat ik weet waarom ik hun afkeer en de minachting van allen verdien. Als ze zouden weten wat ik ben, dan zouden hun woorden vreselijk zijn als puntige zwaarden, maar ze zouden daarom niet rechtvaardiger of zekerder zijn.
Want uw oordeel, mijn God, zal in zijn zoete en volle waarheid helemaal geen gewone rechtvaardigheid zijn, als kwam ze van een nauwgezette en onbuigzame magistraat die slechts de wet kent en onverschillig en ongevoelig is voor de mens zelf. Gij zult mij definitief, zonder mogelijkheid tot beroep - want Gij zijt zelf de Schepper van de waarheid – omhullen met uw rechtvaardigheid, met de mantel van begrip en barmhartigheid. Mijn geheim ontglipt aan elk schepsel, maar aan U, mijn vreesaanjagende God, zal ik niet ontsnappen. En juist aan U verlang ik me over te leveren, vol van een onmetelijke hoop op uw oordeel. Niet dat uw goedheid U verblindt. Maar ik kan niet geloven - want ik heb ze gekend - dat de haat het oordeel helder maakt. Integendeel, de kern van de mens blijft ondoorzichtig voor wie hem haat. Maar degene die me zal oordelen is mijn Vader in de hemel ; zijn goedheid zal de geheime gemoedsaandoeningen die geen oog ooit heeft gezien in mij lezen en tevoorschijn halen. Zo zal uw oordeel, zelfs als het er een van veroordeling zou zijn, nog een daad zijn van onmetelijke, oneindige goedheid.
Bij deze gedachte is mijn hart ontsteld. Wat zal ik zeggen ? Zelfs als Gij mij zoudt overleveren aan de eeuwige verwerping zou ik zien hoezeer ik die zou verdiend hebben - meer dan verdiend. En in dat vreselijke geval zou ik U nog dank moeten zeggen, al zouden mijn totale boosaardigheid en wanhoop me dat op dat ogenblik beletten, voor de goedheid waarmee Gij mij oordeelt, voor uw volmaakte rechtvaardigheid en voor de eer die mij betoond wordt aanhoord en begrepen te zijn. Daarom kniel ik vandaag in gedachten neer voor uw heilige rechtbank. Ik aanbid U, ik erken U en ik belijd U. Zonder voorbehoud en zonder aan mezelf te denken durf ik de rechtvaardigheid, de goedheid en de waarheid beminnen van het oordeel dat Gij zult uitspreken, Gij die mijn God zijt en Koning over mij, uw ellendige, beklagenswaardige, nederige dienaar.
Maar terwijl ik kniel worden mijn hart, mijn zintuigen en mijn geest overspoeld door het verlangen om U te behagen en U voldoening te schenken, niet in de eerste plaats voor mijzelf maar voor uw eer. Gij zijt nooit zozeer uzelf dan wanneer Gij glimlacht. Gij zijt gelukkig wanneer Gij genade schenkt en vergeeft. Het is de openbaring van het mooiste geheim van uw Hart meer te beminnen dan te haten, liever tot het bestaan te roepen dan naar het niets te sturen, liever de verloren zoon voor de eeuwigheid met U mee te nemen dan hem opnieuw ver van uw Aangezicht weg te jagen. Zou ik dwaas genoeg zijn om medelijden met U te hebben, Heer? Ja, ik word gek van verdriet bij de gedachte dat ik op dat ogenblik de oorzaak van uw woede zou kunnen zijn. Is het de vrees, de vroomheid van een kind? Ik zou niet willen dat Gij ooit woedend moet zijn en gedwongen niet meer te zegenen maar te vervloeken. Mijn bloed stolt van gruwel bij de gedachte dat een zo goede God bij mijn verschijnen vóór zijn troon zijn gelaat en zijn hart zou moeten verharden. Ik zou het zicht niet kunnen verdragen. Wanneer uw wachters mij dan willen meenemen ver weg van uw Gelaat zou ik zelf weg lopen, uit afschuw voor mezelf omdat ik uw woede heb opgewekt, goede God, God van medelijden, God van tederheid en barmhartigheid. Dan zou ik medelijden met U hebben en ik zou tegen mezelf met verontwaardiging en haat uitroepen: vervloekt, vervloekt, vervloekt wie de boosheid van zijn God heeft verdiend en zijn beledigd Gelaat om hem heeft zien verbleken!
Als het mogelijk is, Heer, U deze woede te besparen, wil ik het onmiddellijk doen. Ik weet dat Gij mij niet naar het niets zult doen verdwijnen, ik weet dat Gij mij trouw zult blijven tot op de laatste dag. Dat mijn medelijden met U vanaf nu omslaat in vroomheid en liefde opdat het op het uur van de waarheid niet zou omslaan in haat jegens mijzelf. Wie van U houdt, Heer, en wie uw geboden onderhoudt, zal geen oordeel meer ondergaan. Als ik me bekeer en hier beneden een groot berouw betoon, ondanks mijn misdaden, ontelbare fouten en dagelijkse tekortkomingen, dan weet ik dat door de hulp van uw genade mijn veroordeling zal veranderen in een ontmoeting van liefde. Dat is mijn hoop !
abbé Georges de Nantes,
Pages mystiques nr. 76, april 1975