Opdat Christus het geloof op aarde zou terugvinden

« ZAL Christus, als Hij wederkomt, het geloof nog terugvinden op aarde?» Een angstaanjagende vraag die de grote geloofsafval van de laatste tijden oproept. Deze vraag is heel actueel: zuster Lucia van Fatima zei dat Onze-Lieve-Vrouw haar getoond heeft dat wij nu zijn binnengetreden in die laatste tijden en dat die gekenmerkt zijn door «een duivelse verwarring». De tijden zijn dus moeilijk en wij hebben een heilige en katholieke ont-warring nodig opdat wij ons geloof, onze godsdienst, onze God niet zouden verloochenen en ons niet zouden laten meeslepen door de dwaling. Daarbij komt nog dat deze dwaling zich niet zozeer uit in geweld en vervolging maar veeleer ligt in de genietingen en de betovering van de moderne wereld.

Kruis dat de pastoor van Ars op een aan Pauline Jaricot gaf.Om ons op deze katholieke heroriëntatie voor te bereiden en ons het nodige licht en de noodzakelijke kracht te geven om overeind te blijven in de grote geloofsafval, heeft God ons de godsdienst van onze voorvaderen tot voorbeeld gegeven. We spreken dan over de 19de eeuw, toen de godsdienst geen zaak was van alleen maar een elite maar toegankelijk was voor iedereen, voor heel het volk, voor een massa volkeren.

Deze godsdienst van onze voorvaderen wordt gesymboliseerd in het kleine kruis dat de pastoor van Ars op een winterdag in 1859 aan Pauline Jaricot gaf. De aantekeningen op het kruisje vatten heel de boodschap van de 19de eeuw aan onze tijd samen, voor onze bekering en voor het herstel van de Kerk in de wereld van vandaag.

Helemaal bovenaan op het kruis lezen we: Alleen God tot getuige. Elke heilige, elke dappere katholiek uit de 19de eeuw bracht heel zijn leven in een heilige eenzaamheid door, waarin alleen God hem onafgebroken gezelschap hield bij al zijn handelingen en hem voortdurend zegende. « Onder het oog van God zondig je niet» was een geliefde stelregel van de mensen uit die tijd. En ook: « God alleen!» Wat stelt de rest immers voor? De rest is alleen iets waard door de zegen van God. Al wat buiten of tegen God is, is het niets, dat ons veroordeelt tot de eeuwige verdoeming. Alleen God tot getuige !

In het midden van het kruis staat: Jezus Christus als voorbeeld. In de 19de eeuw leefde men in navolging van Christus. De H. Teresia van Lisieux kende, nog voor ze binnentrad in de karmel, De navolging van Christus van buiten. Zo dikwijls had ze het boek gelezen en herlezen met haar buitengewone intelligentie en geheugen! Jezus Christus, onze broer, Jezus van Nazareth, de Jezus van het verborgen leven, de Jezus van het openbaar leven, de gekruisigde Jezus, is ons voorbeeld. Het kruis maakt ons niet bang meer, het is immers het kruis van onze Redder die ons tot zich trekt.

Dat is natuurlijk ook de reden waarom zovele heiligen elke dag de Mis hoorden. De Mis is heilig, omdat het in de Mis is dat God zijn volk zegent, dat Jezus zijn offer hernieuwt om ons de nodige krachten te geven om een goed christelijk leven te leiden. Onze voorouders hebben geleefd van de Mis, de biecht en de communie. Te communie gingen ze misschien niet veelvuldig, maar minstens jaarlijks of tussendoor ook op de grote feesten.

Onze voorvaderen waren bescheiden. Ze wisten goed dat ze niet allemaal heiligen waren, maar ze volgden Jezus Christus zoals een dienaar zijn meester volgt, in gehoorzaamheid.

Maria tot steun: de 19de eeuw was bij uitstek de eeuw van Maria. Er waren de talrijke verschijningen (rue du Bac in Parijs, La Salette, Lourdes, Pontmain…), de dogmaverklaring van de Onbevlekte Ontvangenis in 1854 en de diepe devotie van alle christenen, klein en groot, voor Maria, hun goddelijke Moeder. Maria was de troosteres van de bedroefden in de beproevingen van het leven en de steun van de Kerk in al haar werken (apostolaat, opvoeding, liefdadigheid, missies). De H. Geest werd weinig aanroepen in de 19de eeuw, maar de H. Maagd des te meer: als tempel van de H. Geest straalt zij de wijsheid, de liefde en de bezorgdheid van God voor elk van onze zielen uit, nu en in het uur van onze dood. Omringd door engelen en heiligen in de glorie van de hemel maakt zij onze godsdienst heel teder, heel toegankelijk. Met de H. Maagd kan je ver gaan in de voetsporen van Jezus, en dat wil deze inscriptie aan de voet van het kruis ons zeggen.

En Verder niets, niets dan liefde en offer. Zonder deze veeleisende woorden zouden wij niet echt kunnen doordringen tot de heiligheid van die bewonderenswaardige, schitterende 19de eeuw. Het woord « niets» staat in hoofdletters. Het drukt heel het ideaal uit, niet alleen van de heiligen, maar ook van de talloze gewone christenen, de families waarin wij geboren zijn, onze voorouders, onze eigen grootouders zelfs voor enkelen onder ons. Sommige families kennen immers nog het voorrecht en de genade van een levend contact met deze godsdienst van vroeger, toen men geloofde dat er in het leven niets, niets is dan liefde en offer. Het leven is geen feestje, het leven is geen eeuwige roes van ambitie, wetenschappelijke vooruitgang, drukte, pret, artistieke schepping. Het leven is niets, niets dan liefde en offer!

Die nederigheid vinden we bij de heiligen terug op twee niveaus.

De eerste graad is die van de zelfopoffering. Ik heb jullie het volk van toen beschreven dat over zijn werk gebogen stond, dat vastgepind zat in zijn beroep, in zijn dorp waar het nauwelijks uit kwam. Dat was de moeilijke toestand waarin zij zaten. Zij waren arm, ze werden gedomineerd door de rijken – een klein aantal superrijken, uitbuiters dikwijls. Deze mensen aanvaardden hun toestand als komende uit de hand van God, met zelfopoffering, en zo beoefenden zij zonder het te weten de eerste graad van de nederigheid. De Kerk leerde hen de plicht van staat in ere te houden, de Tien Geboden, de staat van genade en zo te werken aan de vervolmaking van hun deugden. Zij bezaten een gemeenschappelijke genade: de strenge gehoorzaamheid aan de wil van God. En hun stelregel was: “Er staan duizend duivels rond de luierik, en maar één bij de werker.”

De tweede graad van de nederigheid is de berusting. Wanneer mislukking, ziekte, beproevingen, moeilijkheden van alle soorten op de schouders vallen van de goede christen, door de wil van God – een wil die hij niet begrijpt, en waartegen hij bekoord wordt in opstand te komen – dan rest enkel berusting. Al deze uitzonderlijke personen onder onze voorvaderen, al deze generaties van echt bijzondere mensen, van wie er zoveel heilig of zalig verklaard zijn, beschouwden het kruis als een roemvol en kostbaar geschenk in dit leven. Zij omarmden het kruis om zo Jezus Christus in hun armen gedrukt te houden, zoals pater de Foucauld het zegt. Ze omhelsden het kruis, dat hen op zovele paden van ellende bracht, tot aan hun dood. Zij loofden er God om dat Hij hen had uitgekozen als zoenoffers voor de zondaars, of als slachtoffers van de barmhartige Liefde van God opdat Hij zijn genade overvloediger over de aarde zou kunnen uitstorten.

Onderaan het kruis bevindt zich een ijzeren plaatje, waarop een erg aangrijpende tekst is geschreven die als de sleutel is om de heiligheid van die 19de eeuw te begrijpen: De eigenliefde mort ertegen, maar heel zacht fluister ik: de Hemel is de prijs!

« De eigenliefde mort ertegen»: het is zwaar, dag na dag. Maar ik spreek heel stilletjes tegen mezelf, vriendschappelijk, zacht, om mezelf het geluk te beloven, als ik tenminste in staat ben om mijn kruis te dragen: « De Hemel is de prijs!» Dat was een liedje in die tijd. Het is zoet te weten dat aan het einde van het leven men in de hemel de oogst zal binnenhalen, de opbrengst van zoveel flink gedragen beproevingen en kruisen.

Dat maakt deze heiligheid niet manicheïstisch of calvinistisch, niet jansenistisch of kantiaans. Onze voorvaderen waren geen zuurpruimen, hun vroomheid was niet geërfd van Jansenius of van Kant. Als zij hun plicht deden, was dat niet omdat het universele morele geweten hen daartoe verplichtte, maar omdat zij heel goed wisten dat dit de weg naar het hemels eeuwig geluk was en naar het honderdvoudige hier beneden. En men was heel tevreden in de gezinnen, men was heel tevreden in de kloosters, die vol monniken en zusters zaten, allemaal enthousiast dat God hen uitgekozen had. De katholieken waren gelukkige mensen in die tijd, ondanks het harde leven.

Naast de vermelde motto’s zijn op het kruis van de pastoor van Ars ook vier symbolen afgebeeld.

Bovenaan zien we de glorie van de Vader, waaraan wij deel zullen hebben als wij verrezen zijn. In het midden van het kruis is er een plaatje dat het Heilig Hart voorstelt. Onder het motto « Maria tot steun» bemerken we het Hart van Maria, ook voorgesteld in een stralenkrans met daarboven een lelie en een vlam van liefde; een rozenkrans omringt het, symbool van haar liefde, en een zwaard of dolk doorboort het Hart. Onderaan is er een klein hartje, nog donker, volledig doorstoken door een zwaard en waaruit enkele vlammen springen; dat is het hart van de gelovige zelf.

De godsdienst van de 19de eeuw gaat van hart tot hart: het hart van de arme gelovige verschuilt zich in het Hart van de Allerheiligste Maagd, vol vertrouwen en godsvrucht, vol wederzijdse liefde tussen de Moeder en het kind van Maria, zoals ze in die tijd zegden. Het hart van de gelovige en het Hart van Jezus zijn ook vervuld van wederzijdse liefde. Onze voorouders hielden van Jezus omdat Jezus zacht en barmhartig voor hen was. Hij keek vanuit zijn heerlijkheid op hen neer met een tedere blik, omwille van hun trouw, en Hij nam hen daarna bij zich op in zijn glorie, tot hun eeuwig geluk.

Wat is onze godsdienst schoon! Onze voorouders in het geloof hebben zoveel verdiensten verworven door een leven dat wij nog van ver niet kunnen navolgen, dat wij zelfs niet willen navolgen omdat wij niet moedig genoeg zijn. Laten wij aan deze heiligen, die zoveel geestelijke rijkdommen hebben verworven, zoveel verdiensten voor de Hemel, vragen voor ons de genaden te verkrijgen die wij nodig hebben om hen te volgen, om op onze beurt de Hemel te verdienen.

abbé Georges de Nantes
uit de retraite over « De godsdienst van onze voorvaderen »