27 NOVEMBER 2022

Een nieuw liturgisch jaar,
een nieuwe genade tot bekering

MIJN God, mijn Vader, ik aanbid U in het besef van mijn laagheid, mijn ellende, mijn zondigheid, en het opwindende, verheugende gevoel van uw grootheid, uw heiligheid, uw volmaaktheid, evenals uw liefde voor mij. En meteen denk ik dat dit begin van een nieuw liturgisch jaar als een nieuwe hoop is die U mij geeft. Tegen alle ontmoediging in leert dit nieuwe jaar mij dat U altijd bereid bent mij uw genade te schenken, zodat ik jaar na jaar dichter bij U kom, dezelfde voornemens maak en ze beter uitvoer om uiteindelijk in de vreugde van mijn Meester te delen.

O mijn God, doorheen de hele geschiedenis van het Oude Testament zie ik hoe U telkens weer genade hebt geschonken. Ik herinner me ook hoe U tijdens uw openbare leven onvermoeibaar uw apostelen en uw leerlingen vermaand hebt en hen weer op het rechte pad hebt gebracht; U hebt in de Kerk voortdurend dezelfde tekenen van barmhartigheid getoond. Maar bovenal aanhoor ik met vreugde, met mededogen de lessen van de liturgie van vandaag. Ze nodigen me uit om opnieuw te beginnen zonder ontmoedigd te raken en ze leren me dat U graag vergeeft.

U vraagt mij, God, mij te verheugen in dit nieuwe liturgische jaar dat zal leiden tot het grote feest van Kerstmis, dat de overwinning markeert van het licht op de duisternis, niet alleen in de geschiedenis, maar ook in mijn eigen leven, als ik trouw ben aan de genade die mij vanmorgen is gegeven. Hoe kan ik trouw zijn aan de genade? Door zonder al te veel ontmoediging de toestand van mijn ziel te overwegen, mijn onvolkomenheden, mijn ondeugden, de ketenen die mij tegenhouden en mij verhinderen naar U toe te rennen, wat ik moet corrigeren. Mijn God, wat ik U vraag is een realistische kijk op mijn gebreken, op mijn herhaalde valpartijen. Ik ben als dat ellendige volk dat al jaren en jaren zondigt en aan wie U, mijn God, zo vaak genade hebt betoond!

Maar nadat ik mijn onvolkomenheden heb ingezien, moet ik vandaag de inspanning leveren die U van mij vraagt, opstaan zoals de verloren zoon of de Wijzen of de herders, en de H. Jozef en de H. Maria die Bethlehem naderen. Kortom, ik moet me op weg begeven met uw welwillendheid en uw hulp.

Deze adventstijd lijkt mij een tijd van inkeer en inspanning, maar vreugdevol en vol hoop, zodat ik door mijn berouw niet achteruit en naar beneden getrokken word, maar omhoog en vooruit naar het licht, naar Kerstmis, in de vrede van degene die zijn Verlosser verwacht, en niet de wanhoop nabij, zoals het volk van Israël dat zich aan de grens van de goddelijke barmhartigheid gesteld zag.

Deze adventstijd zal geen tijd van droefheid zijn of een tijd van buitengewone boetedoening - dat is niet gepast wanneer men op de Bruidegom wacht - maar een tijd van voorbereiding van het hart en heiliging van de zeden, opdat U mij als een trouwe bruid zult vinden wanneer U binnenkort terugkeert om mij te zien.

Eigenlijk denk ik dat ik eerder aan de aanstaande vreugde moet denken dan naar mijn ellende te kijken. Zeer binnenkort vier ik het feest van de Onbevlekte Ontvangenis, die mijn verwachting zal verlichten; het zijn de Maagd Maria en de H. Jozef, in de volmaaktheid van hun deugden, in de schoonheid van hun totale wezen, die ik zal nemen als lichtend voorbeeld van wat U wil dat ik zou zijn. Bij hen vind ik onze vereerde Vader terug, Charles de Foucauld, die de Advent in extase wilde beleven te midden van de H. Familie, aldus zoveel mogelijk zelf getransformeerd en geheiligd.

Ik wil deze homilie afsluiten, Vader, Zoon en H. Geest:

ten eerste met een vurig dankgebed voor het geluk dat mijn leven bewaard bleef tot op deze dag om mij te bekeren, om eindelijk beslissende vooruitgang te boeken, voor de genade die U mij weldra met Kerstmis zult schenken, voor deze extra vreugde, dat extra licht dat bovenop de zegeningen uit het verleden zal komen, ter voorbereiding van een eeuwigheid van geluk en glorie;

ten tweede met een smeekgebed dat ik echt trouw mag zijn aan de genade die mij geschonken wordt. Maak me beter, energieker, sneller om het pad van uw geboden te bewandelen. Ik vraag dit ook tijdens deze dagen die toegewijd zijn aan u, Maria, model van de wachtende zielen, en aan u, Sint Jozef, dat u de Maagd Maria wil vragen om de kracht die u elke dag gebruikte om u voor te bereiden op uw wonderbaarlijke roeping, die u op een dag geopenbaard werd en tot uw dood hebt uitgevoerd. Ik vraag alle heiligen van de Hemel, de engelen, mijn broeders, vaders, moeders en zusters op aarde, dat ik geholpen mag worden door hun gebeden, hun goedheid en hun genegenheid, zodat ik het traject van dit nieuwe liturgische jaar mag beginnen omringd door het vertrouwen en de steun van al mijn vrienden.

Abbé Georges de Nantes
Uittreksel uit de meditatie van 3 december 1978