121. Ons socialistisch ideaal
Al zijn de onvolkomenheden en de schandvlekken van het socialisme duidelijk en is de recuperatie ervan door het kapitalisme bewezen, toch belet dit niet dat het socialisme de remedie tegen het kwaad van het kapitalisme gezocht en gevonden heeft – of toch bijna. We denken daarbij aan de Franse theoretici zoals Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865). Dit Frans socialisme of proudhonisme, een « socialisme met een menselijk gelaat », heeft uiteraard niets te maken met het marxisme, « de lintworm van het socialisme » (Proudhon). Het is daarentegen de herontdekking en het herstel van de meest natuurlijke en traditionele ecologie.
1. Het zelfbeheer beweerde opnieuw een « samenhorige maatschappij » te doen geboren worden door het lot van de arbeiders te redden uit de klauwen van het harteloze kapitalisme. De terugkeer van het bezit van goederen en van de beslissingsmacht naar de basis, naar de bedrijfsgemeenschap waar alles op menselijke schaal gebeurt, treedt ons corporatistisch project bij. In beide gevallen gaat het erom aan het georganiseerde volk de vrije beschikking over zichzelf, zijn arbeid en zijn goederen terug te schenken.
Ongelukkig genoeg maakt het democratisch egalitarisme, dat eigendom en beslissingsmacht over iedereen verdeelt door ze te collectiviseren, zelfbeheer onmogelijk. Het Joegoslavisch experiment onder Tito (jaren 1950-1970) heeft dat bewezen. Daarentegen is de organische en hiërarchische corporatie wél leefbaar en zeker.
2. De nationalisering beweerde orde, recht en vrede te herstellen door de tussenkomst van een onafhankelijke macht, die van de staat: rechter, scheidsrechter, controleur en regulator van een economie die door de vrijheid van aan elkaar tegengestelde belangengroepen herleid was tot een onbeschaafde jungle. Deze toevlucht tot een soeverein gezag, dat als enige bekommernis het gemeenschappelijk welzijn voor ogen heeft, sluit aan bij onze oproep tot een soevereine en absolute macht die onafhankelijk is van de partijen en van het Geld en die niet onderworpen is aan electorale dwang. Alleen zo’n gezag is in staat de arbeiders te bevrijden van de voogdij van de groten, door aan de financiële macht de buitensporige rechten te ontnemen die zij zichzelf heeft toegekend, om de belangen van alle beroepen toe te vertrouwen aan hen die er werkelijk belang bij hebben.
Jammer genoeg heeft de democratische dwaling dus de remedie bedorven en ze erger gemaakt dan de kwaal. Want de democratische staat is geen scheidsrechter en herstelt het onrecht niet: hij is partijdig en wil monopoliseren. Daar waar de tussenkomst van een absoluut soeverein gezag een bevrijding betekent van partijen en belangengroepen, komt de democratische nationalisering neer op een onderwerping aan het collectivisme van de staat.
3. Door zijn cultus van de democratie heeft het socialisme het volk veroordeeld tot ellende en slavernij. Nochtans leunt zijn demofilie aan bij de onze. De Falanx, die ten diepste begaan is met het geluk van het volk en de sociale rechtvaardigheid, zou zichzelf zonder probleem socialistisch noemen, was er dat « democratisme » niet.