143. Het gemeentelijk zelfbestuur

Het leven in een dorp of gemeente vormt voor het gezin een vriendschappelijk kader, een hulp en een bescherming. Het wezenlijke van het bestuur van het dagelijks leven van het volk moet daarom aan de gemeente toekomen. Dat houdt wel in dat zij een daadwerkelijke autonomie moet hebben inzake capaciteit, eigendom en verantwoordelijkheid voor zelfbeheer, buiten de permanente bijstand van de staat en zijn administratieve bevoogding. Ze moet ook vrij zijn van de “kolonisatie” door de politieke partijen, want anders is elke lokale hervorming vergeefse moeite.

De democratie heeft het gemeentelijk leven aangetast door de politisering: de vreedzame parochie van het Ancien Régime is vandaag het toneel van absurde geschillen die beslecht worden door de hogere administratie en de partijen. Het electoraal opbod heeft de gemeenten opgezadeld met een schuldenberg, wat hen nog meer onderwerpt aan de door de staat gecontroleerde kredietinstellingen. Omdat de natuurlijke tendens in een democratie de centralisatie van de macht is, is de gemeente het laatste administratief en bureaucratisch echelon geworden.

1. In een goed bedachte ecologie geniet de gemeente van de meest ruime autonomie die verenigbaar is met het algemeen belang en de algemene orde. Het is beter voor de staat te controleren dan deze lokale gemeenschappen rechtstreeks te beheren. Omdat ze samengesteld zijn uit gezinnen behouden ze iets van de verstandhouding en de bedachtzaamheid die daar spontaan heersen. De gemeente moet dus op mensenmaat blijven. In de grootsteden zal het nodig zijn een administratie op het niveau van de deelgemeente of de wijk te organiseren. Het ideaal is namelijk dat ze zichzelf besturen als even zovele kleine « republieken » met behulp van hun verkozen schepenen en burgemeesters, onder het oog en de bescherming van de regionale en, indien nodig, nationale administratieve autoriteiten. Maar vrijheid is geen vrijbrief: het soeverein gezag zal krachtig tussenbeide komen om een einde te maken aan misbruiken en wanorde die schuilgaan onder het mom van lokale vrijheden.

2. De gemeente zal dus haar eigen taken vervullen: inzake opleiding, door de bouw en het onderhoud van scholen, de benoeming van leraren en de controle over de opvoeding van de jongeren; inzake gemeentelijke administratie, namelijk afvalverwerking, openbaar vervoer, sociale hulp, hygiënische diensten, vrijetijd, zieken- en rusthuizen enz.; tenslotte inzake justitie en gemeentelijke politie, binnen de voorgeschreven grenzen van haar bevoegdheid. De intercommunale diensten zullen aangemoedigd worden, maar geplaatst onder het feitelijk gezag van vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten.

3. De gemeente zal haar eigen inkomsten hebben: belastingen waarvan de aanslagvoet door elke gemeente vrij zal vastgelegd worden en inkomsten uit gemeentelijke eigendommen. Het budget, en in het bijzonder de leningen, zullen door het openbaar provinciaal gezag gecontroleerd worden zodat tekorten een uitzondering blijven. Deze vereiste zal aan de « niet leefbare », ontvolkte plattelandsdorpjes de keuze laten tussen een economisch te verkiezen hergroepering of een overleving die zeker lastiger, armer en moediger zal zijn... maar ecologisch en menselijk gesproken verkieslijker!

4. Het is van de aan zichzelf terug geschonken gemeenten – gedepolitiseerd, gepacificeerd, nieuw leven ingeblazen – dat men de oplossing moet verwachten van zovele vervelende ideologische vraagstukken, zoals de « schoolkwestie ». Bevrijd van de kolonisatie door de politieke partijen en de dwangbuis van de hogere administratie zullen ze geen klassenstrijd of godsdienstoorlog meer kennen en opnieuw machtige steunpilaren van het leven in gemeenschap worden.