138. De beroepscorporaties

Het prototype van de op vrije basis gevormde verenigingen, voorzien van rechten en prerogatieven die publiek-rechterlijk erkend zijn, is de corporatie. Vóór de Revolutie hebben de corporaties zeer veel goeds verwezenlijkt; in heel wat beroepstakken zouden ze gemakkelijk hersteld kunnen worden. Door zich te laten inspireren door deze eeuwenoude praktijk, maar ook door de ervaring van de sociaal-katholieken aan het einde van de 19de eeuw, kunnen ze vrij eenvoudig aangepast worden aan ons modern economisch leven. Een van de voornaamste successen van de nationale revolutie onder maarschalk Pétain (1940-1944) was trouwens de spontane restauratie van de corporaties.

Een corporatie is een organisatie van mensen van een bepaald beroep, met het oog op de best mogelijke vervulling van hun specifieke dienst aan de maatschappij. Daartoe zijn het behoud van hun interne solidariteit en de verdediging van hun rechten en privileges noodzakelijk. Zijzelf regelen hun activiteiten, leggen zich eisen inzake competentie en eerlijkheid op, reglementeren hun arbeid, beperken de concurrentie en ontwikkelen instellingen voor onderlinge hulp. Dat kan gebeuren op lokaal, regionaal of, in voorkomend geval, nationaal vlak.

Het fundamenteel principe van de corporatie, halfweg tussen liberalisme en collectivisme, is dat van de persoonlijke eigendom en de solidariteit in het beroep. Daarbij wordt het belangencentrum van het economisch leven overgebracht van het domein van de dingen naar dat van de personen, van het product en van de winst uit arbeid, van het gefabriceerde voorwerp, van het dividend, naar de producenten zelf, volgens de bevrijdende slogan: « Het beroep verenigt, het product verdeelt » (Jean Paillard); en wij voegen hieraan toe: « De winst zet de mensen tegen elkaar op ». De corporatie verenigt en verzoent mensen die binnen eenzelfde beroepstak werken, veeleer dan dat zij materialen, krachten en geld mobiliseert en transformeert. En ondertussen verzekert zij niettemin de kwaliteit van het product of de dienst.

Deze onderlinge samenwerking werpt helemaal geen schaduw op de verworven rechten, de situatie of het gezag van patroons, aandeelhouders en arbeiders. Integendeel, ze worden er juist door bevrijd: de patroons van het dictatoriaal overkoepelend patronaat, de aandeelhouders van de financiële haaien die als tussenpersoon optreden, de arbeiders van de tot oproer aanzettende syndicaten. De consument van zijn kant vindt in dit systeem een waarborg voor vakbekwaamheid, kwaliteit en een eerlijke prijs.

De corporaties kunnen in sommige beroepstakken spontaan opnieuw ontstaan. Het is aan het soeverein gezag om deze wedergeboorte te begunstigen en erover te waken dat de instelling levenskrachtig blijft.