DE ACTUALITEIT DOORGELICHT
JANUARI 2021
DE AMBITIES VAN DE SULTAN
TERUG NAAR DE BALKAN
BEGIN februari 2020 vond een gebeurtenis plaats waaraan door de mainstream media nauwelijks aandacht werd besteed, maar waarvan het geopolitiek belang niet mag onderschat worden. Iets meer dan een eeuw na de Balkanoorlog van 1912, die de Ottomanen zo goed als volledig uit Europa verdreef, bracht de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Mevlüt Çavuşoğlu een officieel bezoek aan Montenegro om tot een nauwere samenwerking tussen beide landen te komen.
Tijdens een gezamenlijke persconferentie kondigden Çavuşoğlu en zijn Montenegrijnse ambtsgenoot Srđan Darmanović aan dat Ankara en Podgorica hun onderling handelsverkeer zouden opvoeren van 140 tot 250 miljoen dollar. In Istanboel wordt een consulaat van Montenegro geopend, terwijl Turkije een ereconsul krijgt in de stad Bijelo Polje. «Turkije en Montenegro hebben uitstekende politieke relaties en die willen we nog verbeteren op alle vlakken», aldus Çavuşoğlu, die er nog aan toevoegde dat steeds meer Turkse firma’s in Montenegro investeren.
Er zijn momenteel zo’n 2000 geregistreerde Turkse bedrijven in het kleine Balkanland – méér dan Servië en Rusland, de traditionele bondgenoot van de christelijk-orthodoxe staten in de Balkan, er hebben.
Ankara schonk onlangs 15 miljoen euro aan Podgorica voor de aankoop van wapens en munitie. De overeenkomst houdt in dat het geld alleen kan aangewend worden om producten van Turkse makelij te kopen, waardoor de invloed van de Turken alleen maar groter wordt.
De Turkse minister had ook een ontmoeting met vertegenwoordigers van de moslims, die een kwart van de Montenegrijnse bevolking uitmaken. Hij bezocht de islamitische theologische hogeschool Mehmet de Veroveraar, die gefinancierd wordt door Turkije, en de uit de Ottomaanse tijd daterende moskee van Tuzi, die met Turks geld gerestaureerd werd.
De groeiende belangstelling van de Turken voor de Balkan kadert in het politieke streven van president Erdoğan om zijn land op de kaart te zetten als opkomende grote mogendheid. Het glorieuze Ottomaanse verleden is daarbij het na te volgen voorbeeld. Dat is nieuw, want vóór Erdoğan spraken de leiders van de republiek Turkije met minachting over het sultanaat van Istanboel.
ISLAMITISCH REVEIL IN TURKIJE
Na zijn overwinning in de Turkse Onafhankelijkheidsoorlog van 1919-1922 tegen de Britten, de Fransen en de Grieken schafte Mustafa Kemal Atatürk (1881-1938) het sultanaat officieel af in 1922. Een jaar later riep hij de republiek uit, waarvan hij de eerste president werd. Hij was ervan overtuigd dat de teloorgang van het Ottomaanse rijk veroorzaakt was door een te grote invloed van de islamitische geestelijken, die in zijn ogen te conservatief en te verstard waren: de islam was voor de Turken geen zegen, maar een vloek gebleken. Daarom wou hij definitief afrekenen met de Ottomaanse erfenis van zijn land, op een radicale en dwingende manier.
Turkije werd zo op autoritaire wijze omgevormd tot een seculiere, gelaïciseerde staat. Het politieke werktuig daarvoor was de Republikeinse Volkspartij, waarvan Atatürk de voorzitter was. Die partij domineerde Turkije, ook toen na zijn dood een meerpartijenstelsel werd ingevoerd. Zij kon rekenen op de steun van het leger, dat in het “kemalisme” de rol had toebedeeld gekregen van behoeder van het seculier karakter van de staat.
Aan die situatie kwam echter abrupt een einde bij de parlementsverkiezingen van 2002. De nieuwe Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (beter gekend als de AK-partij), waarvan Erdoğan de medestichter was, deed voor het eerst mee en werd met 34 % van de stemmen meteen de grootste partij van Turkije. De AK was officieel geen confessionele partij, want dat is door de Turkse grondwet verboden; ze was eerder een brede conservatieve beweging «met respect voor islamitische normen en waarden», die echter geleidelijk aan begon te opereren als een echte islamitische partij.
De door Atatürk opgerichte Republikeinse Volkspartij, «instrument voor de secularisering en, breder gezien, voor de verwestersing van de Turkse samenleving, werd in 2002 van de macht verdreven ten voordele van de islamisten. Zal op een dag duidelijk worden dat de politieke islam slechts een kort intermezzo was in de geschiedenis van het moderne Turkije? Of zal het integendeel de kemalistische moderniteit zijn die op de lange duur opgeslokt en verteerd wordt door de Turkse islam?» (Aymeric Chauprade, Chronique du choc des civilisations, 2009, p. 174).
Meer dan een decennium nadat Chauprade de vraag stelde, tekent het antwoord zich steeds duidelijker af: het tijdperk-Atatürk lijkt voorgoed voorbij en de islamisering van Turkije zet zich alsmaar sterker door.
Chauprade wijst op een algemene tendens:
«Sinds ze de islam omhelsd hebben, zijn de lotsbestemmingen van de Turkse, Iraanse en Arabische culturele sferen meer dan ooit met elkaar vervlochten. In de 20ste eeuw hebben deze drie werelden geprobeerd zich te verwestersen door de greep van de godsdienst op de burgerlijke samenleving terug te dringen. Maar Iran heeft met de islamitische revolutie van 1979 de gedwongen verwestersing die de sjah wou doorvoeren verworpen; nationalistische, godsdienstige én marxistische stromingen hebben een alliantie gesmeed […] tegen een evolutie in de richting van de westerse moderniteit. Wat de Arabische wereld betreft, die indertijd werd opgezweept door een Nasser, een Saddam Hoessein en een Yasser Arafat, ook die kent een terugkeer naar de islam. De ineenstorting van het panarabisme wordt verklaard door de mislukking van de Arabische nationalistische leiders tegenover het Amerikaans-Israëlisch bondgenootschap, door de corruptie van de elite en door het Saoedische geld. Ook Turkije ontsnapt niet aan die terugkeer naar de islamitische realiteit, zelfs als het in dat land allemaal trager en rustiger verloopt» (op. cit., pp. 174-175).
DE SYMBOLIEK VAN DE AYASOFYA
De kathedraal van de H. Wijsheid of Hagia Sophia in Constantinopel was tot 1453 de grootste kathedraal ter wereld. In dat jaar veroverde de Ottomaanse sultan Mehmet II de stad aan de Bosporus en maakte van het christelijk godshuis een moskee. Atatürk, trouw aan zijn programma van secularisering, verordende in 1934 dat het gebouw een neutraal museum moest worden. En dat bleef het tot voor kort.
Op 24 juli 2020 kwam Erdoğan tegemoet aan het verlangen van miljoenen Turkse moslims door van de Ayasofya opnieuw een islamitisch gebedshuis te maken. Daarmee maakte hij symbolisch een eind aan het gedachtengoed van Atatürk en toonde hij het ware karakter van zijn AK-partij: een politieke beweging die de islam in Turkije opnieuw de centrale plaats wil geven.
Er kwam veel buitenlands protest op de beslissing, onder meer van de Unesco die de Hagia Sophia in 1985 op de lijst van het Werelderfgoed plaatste en nu de Turkse regering oproept tot een «dialoog» over de kwestie. Maar Erdoğan veegt alle kritiek van de tafel en zegt dat Turkije gewoon zijn soevereiniteit uitoefent. Sterker nog: in zijn vonnis over de omvorming tot moskee liet de Turkse Staatsraad weten dat «de regeringsbeslissing van 1934 om een einde te maken aan het gebruik van de Ayasofya als moskee en het gebouw te veranderen in een museum niet in overeenstemming was met de wet: het bouwwerk werd [in 1453] ingesteld als moskee en een ander gebruik is wettelijk niet mogelijk». Eens een moskee, altijd een moskee…
Het bleef trouwens niet bij de Ayasofya. Ook de Chorakerk, een Byzantijnse kerk met prachtige christelijke mozaïeken die bij de oude stadswallen van Constantinopel ligt, werd van museum (sinds 1945) terug moskee. Zoals bij de voormalige kathedraal van de H. Wijsheid impliceert de herbestemming dat alle christelijke voorstellingen tijdens de gebedsuren moeten afgedekt worden. In afwachting dat ze, zoals in de 15de eeuw, opnieuw verdwijnen onder een pleisterlaag en overschilderd worden met Arabische kalligrafie?
«Turkije is niet langer het nogal rudimentaire land met de onzekere identiteit aan de oostelijke uithoek van Europa. Met 83 miljoen inwoners steekt het Duitsland voorbij. Het is de zelfzekere zestiende economische macht van de planeet. Turkije bedelt niet om een plaats in het Westen die louter voor de eer zou zijn; het wil erkend worden voor wat het is: een opkomende mogendheid» (Tancrède Josseran in Figaro Histoire van okt.-nov. 2020).
BEMOEIENIS IN SYRIË, DAN IN LIBIË
«Turkije heeft een grens met Syrië die 800 km lang is. In het begin van de Syrische oorlog zette Ankara in op de val van Bashar al-Assad, maar dat bleek een misrekening. Daarop heeft Turkije zijn politiek steeds meer gericht op een militaire campagne tegen de Koerdische milities in het noorden van Syrië en in Irak, die er door Erdoğan van beschuldigd worden samen te werken met de guerrillastrijders van de (separatistische) PKK. Het Turks offensief verhevigde na de mislukte staatsgreep van 2016: binnen het tijdsbestek van vier jaar heeft het Turkse leger drie militaire invallen in Syrië uitgevoerd. We zijn vandaag getuige van een veel minder idealistische politiek: Turkije zet volop in op de verdediging van zijn strategische belangen.
«In de lente van 2020 kwamen de Turken militair tussenbeide in Libië, om steun te verlenen aan de regering van nationale eenheid in Tripoli, die geleid wordt door Fayez al-Sarraj, tegen generaal Haftar» (broeder Bruno van Jezus-Maria, conférence d’actualités van november 2020).
Na de omverwerping van Kadhaffi brak in Libië een burgeroorlog uit tussen tientallen stammen en milities. Inmiddels zijn twee grote machtsblokken overgebleven: de door de Verenigde Naties erkende regering van Fayez al-Sarraj, die haar basis in de hoofdstad Tripoli heeft, en daar tegenover generaal Khalifa Haftar, die vanuit het oosten oprukte en geleidelijk aan het overgrote deel van het grondgebied onder zijn controle had. Tot de Turken zich met Libië gingen bemoeien.
Turkije heeft van oudsher goede relaties met Libië. Tijdens het bewind van Moammar Khadaffi deden Turkse bedrijven gouden zaken in Libië. In november 2019 sloten Erdoğan en het officieel erkende regime in Tripoli nog een verdrag met betrekking tot de Middellandse Zee, meer bepaald over de grenzen van de Libische en Turkse wateren. Ankara maakt namelijk aanspraak op grote olie- en gasvelden in de Middellandse Zee. In functie van de Turkse belangen was het dus essentieel dat de bedreigde regering van al-Sarray in het zadel zou blijven. En dus stuurde Erdoğan in de lente geavanceerde drones en ander modern wapentuig naar Tripoli, samen met duizenden huurlingen. Dat deed de balans kantelen in het nadeel van Haftar, die zich moest terugtrekken.
«Ankara bewees zo dat het in staat is zich met de wapens op de kaart te zetten los van gewone grensoverschrijdende operaties. Kortom: Turkije is overal. Erdoğan verbergt het uiteindelijke doel niet: “Na honderd jaar moeten wij opnieuw het kalifaat instellen”, verklaart hij.
«Over het opnieuw oprichten van het kalifaat schrijft Alexandre del Valle, specialist in geopolitiek, het volgende: “Dat zal volgens mij op een progressieve manier gebeuren, via soepele instellingen, een neo-Ottomaans Turks leadership, diplomatieke druk en allerlei projecten van “panislamitische solidariteit” op politiek, socio-cultureel, religieus-theologisch, educatief en zelfs economisch en strategisch vlak (bv. de inplanting van Turkse bedrijven en militaire bases in de Golf en in Afrika)”» (broeder Bruno, ibid.).
KRACHTMETING MET GRIEKENLAND
In de zomer van 2020 zorgde het Turkse onderzoeksschip Oruç Reis voor heel wat beroering in het oostelijk deel van de Middellandse Zee. De Oruç Reis, vernoemd naar een 16de-eeuwse admiraal van de Ottomaanse vloot [!], was onder begeleiding van oorlogsschepen uitgevaren om naar gasbronnen onder de zeebodem te speuren. In Athene gingen onmiddellijk alle alarmbellen af, want de watergrens tussen Griekenland en Turkije ligt niet zo ver van het Turkse vasteland.
Athene en Ankara twisten al jaren over de grenzen in het oosten van de Middellandse Zee en bijgevolg over de controle op mogelijke gasreserves onder de zeebodem. Griekenland stelde dat de Oruç Reis zich in zijn exclusieve economische zone bevond. Turkije betwistte dat en stelde dat het schip actief was in wateren die behoren tot het Turks continentaal plat, de “ondiepe” zone vlakbij zijn kust.
In september keerde de onderzoeksboot terug naar zijn thuishaven.
«De Turkse overheid geeft echter verschillende en tegengestelde verklaringen voor het voor anker liggen van het schip. Eerder schreef de Turkse regeringsgezinde krant Yeni Şafak dat het schip terugkeerde van zijn missie als gevolg van NAVO-bemiddelingspogingen tussen Griekenland en Turkije. Maar het Turkse ministerie van Energie liet verstaan dat het om een routine-onderhoud gaat. Na afloop van het onderhoud en de herbevoorrading zou het schip opnieuw op missie vertrekken. Een gelijkaardig geluid was te horen bij de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Mevlut Çavuşoğlu. “Als ze het ons hadden gevraagd, zouden we hen hebben verteld dat het voor onderhoud was”, aldus Çavuşoğlu, in een verwijzing naar eerdere verklaringen van de Griekse premier Mitsotakis» (sceptr.net, 14 sept. 2020).
In oktober voer de Oruç Reis opnieuw uit. De Turkse marine liet weten dat het schip actief zou zijn onder meer ten zuiden van Kastellorizo, een eiland dat een van de meest oostelijke van Griekenland is en slechts op twee kilometer van Turkije ligt.
De Grieken nemen de ambities van Erdoğan zeer ernstig. De regering in Athene kondigde de aankoop aan van 18 nieuwe Rafale-gevechtsvliegtuigen, 4 fregatten en een groot aantal raketten en torpedo’s. Bovendien zal het Griekse leger de komende vijf jaar 15.000 nieuwe rekruten aanwerven.
«Het incident kan op een dag uitlopen op een open conflict. Waarover gaat het? Om een nieuwe, maar berekende “koortsaanval” van Recep Tayyip Erdoğan in het kader van wat Richard Labévière het “neo-Ottomaans project” van de Turkse president noemt: “Hij wil daarmee het prestige van het oude Ottomaanse rijk herstellen dat ontmanteld werd op het einde van de Eerste Wereldoorlog. Op geopolitiek vlak is dat opzet compleet irrealistisch [hoewel, dat valt nog te bezien…] maar ideologisch gesproken is die politiek bijzonder lonend.”
«Eergisteren was het Syrië, gisteren Libië en vandaag is het de beurt aan Griekenland en Cyprus om op te draaien voor de ambities van Turkije. In essentie gaat het om de exclusieve economische zones – en dus de gasbronnen waarop ze recht zouden geven – die de Griekse eilanden langs de kust van Anatolië voor Griekenland en ook Cyprus vormen. Turkije heeft het zeerechtverdrag van Montego Bay [1982] niet ondertekend en eist zijn soevereiniteit op over de zeezones waarop zijn buren aanspraak maken» (broeder Bruno van Jezus-Maria, conférence d’actualités van oktober 2020).
PARIJS TERUGGEFLOTEN DOOR BERLIJN
«Frankrijk gaf zijn steun aan Griekenland, niet alleen door plechtige protesten, maar ook door het aantal gemeenschappelijke militaire oefeningen op te drijven en door het sturen van Rafale-vliegtuigen, het helikopterschip Tonnerre en het fregat La Fayette. Zo kwam het tot oplopende spanningen tussen Frankrijk en Turkije in het oosten van de Middellandse Zee. Sedert verschillende maanden kruisen en observeren beide marines elkaar, terwijl Ankara de politiek van het voldongen feit pratikeert om rechten ten zuiden van Cyprus te doen gelden en bovendien om schepen te doen circuleren die het embargo op wapenleveringen aan Libië schenden. De spanningen kwamen tot een hoogtepunt toen een Turks oorlogsschip het Franse fregat Le Courbet in het vizier nam toen dat laatste een verdacht Turks vrachtschip wou controleren, in het kader van de NAVO-missie “Sea Guardian”.
«Uiteindelijk trok Parijs zich ten dele uit die missie terug. De Franse minister van Defensie Florence Paty protesteerde in de schoot van de NAVO tegen de agressieve houding van een “bondgenoot” – want Turkije is ook een NAVO-lid. Slechts acht leden van de organisatie stemden in met haar standpunt. De VS bv. waren niet zinnens betrokken te worden in een zaak die twee leden van het bondgenootschap tegenover elkaar stelt. Resultaat: de secretaris-generaal van een NAVO die meer dan ooit het Turks probleem blijft ontkennen, verkoos zich aan te sluiten bij de diplomatieke inspanningen van Angela Merkel en op te roepen tot “dialoog” en “desescalatie”. Want Berlijn […] wil geen conflict met Turkije: er wonen 5 miljoen Turken op het Duitse grondgebied, de handel met Ankara bedraagt 20 miljard euro en er is de angst voor de gevaarlijke chantage met migranten door Erdoğan» (broeder Bruno, ibid.).
Parijs bleef dus op zijn honger en Erdoğan trok aan het langste eind. Hij weet maar al te goed dat Turkije voor de NAVO – en dus voor Washington – te belangrijk is en dat hij bijgevolg van iemand als Emmanuel Macron geen schrik moet hebben. Frankrijk kan wel blaffen, maar zeker niet bijten.
NAGORNO-KARABACH
«Eind september 2020 lanceerde het moslimland Azerbeidzjan met de hulp van de Turken een militair offensief om de gebieden te heroveren die het land in 1994 was verloren in een bloedig conflict met Armenië. De inzet van de oorlog is het zeer oude christelijk gebied van Opper-Karabach (Nagorno-Karabach), dat midden in het Azerbeidzjaanse territorium ligt, maar bevolkt wordt door Armeniërs die de onafhankelijkheid ervan fier opeisen en verdedigen.
«In 1994 behaalde Armenië de overwinning. Opper-Karabach kon zijn onafhankelijkheid vrijwaren en op Azerbeidzjan een reeks gebieden veroveren» waardoor het zijn grondgebied twee en een halve keer zo groot kon maken, tot aan de grens met Armenië in het westen en met Iran in het zuiden.
«Het jaar 2020 betekende voor Armenië een smartelijke kruisweg. Azerbeidzjan slaagde er in zijn militaire superioriteit te demonstreren, dankzij sterk gemoderniseerde en beter georganiseerde strijdkrachten. Bovendien kreeg het de hulp van Turkije inzake militaire raadgevers en bewapening; Ankara aarzelde zelfs niet om jihadistische huurlingen uit Syrië in te schakelen. De Azeri’s veroverden eerst de zuidelijke districten langs de grens met Iran en trokken vervolgens naar het noorden, waarbij ze binnendrongen in Opper-Karabach zelf en oprukten tot in Sushi. Die stad, boven op een berg, vormt een essentieel strategisch punt op de route tussen de separatistische hoofdstad Stepanakert en de corridor van Latsjin, een bergpas die toegang verleent tot het Armeense grondgebied.
«De situatie was uitzichtloos en een akkoord over een staakt-het-vuren was voor Armenië onvermijdelijk, wilde het zijn controle over Opper-Karabach niet volledig verliezen. Uiteindelijk was het Rusland dat de bepalingen van een overeenkomst aan beide oorlogvoerende partijen oplegde. Dat gebeurde nadat Moskou de verantwoordelijkheid voor de accidentele vernietiging van een helikopter van de Russische strijdkrachten bij Azerbeidzjan had gelegd; Bakoe moest die verantwoordelijkheid toegeven (misschien om zijn Turkse bondgenoot af te schermen) en stond daardoor zwakker.
«Het eerste luik van het akkoord geeft de Azeri’s het recht om alle gebieden te behouden die in de militaire operaties veroverd zijn en voorziet ook de restitutie van alle districten die de Armeense separatisten in 1994 op Azerbeidzjan konden buitmaken. Het tweede luik voorziet, als waarborg voor het blijvend karakter van het staakt-het-vuren, de onmiddellijke ontplooiing van een Russische interventiemacht bestaande uit 2000 militairen, 90 tanks en 380 transportvoertuigen. Die vredesmacht zal zich uitstrekken over heel de frontlinie en in het bijzonder langs de twee belangrijke corridors: die van Armenië naar Opper-Karabach en die van de Azerbeidzjaanse enclave Nachitsjevan naar het moederland van de Azeri’s.
«Armenië betaalt een zware prijs voor zijn streven naar onafhankelijkheid van Rusland, een streven dat vooral belichaamd wordt door zijn huidige machthebbers en premier Nikol Pasjinian in het bijzonder, die aan de macht werd gebracht door straatoproer ten tijde van een zoveelste “gekleurde revolutie” [april-mei 2018] in een voormalige Sovjetrepubliek. Azerbeidzjan van zijn kant heeft op enkele weken strijd meer bereikt dan in 25 jaar onderhandelingen – maar toch ook weer niet alles wat het verhoopte. Turkije verheugt zich in het akkoord dat het land een rechtstreekse toegang tot Azerbeidzjan biedt, maar Ankara werd niet uitgenodigd om deel te nemen aan de interventiemacht, die exclusief Russisch blijft. Uiteindelijk is het Rusland dat versterkt uit dit conflict komt door zijn gezag op te leggen in het zuiden van de Kaukasus. […] Moskou staat garant voor de stabiliteit en de vrede in deze regio, met een strijdmacht die bewezen heeft dat ze zich razendsnel en efficiënt kan ontplooien in de periferie van het immense Russische grondgebied» (broeder Bruno van Jezus-Maria, conférence d’actualités van december 2020).
EEN TIJDBOM ONDER HET REGIME?
Ondanks de indrukwekkende resultaten door Erdoğan behaald op buitenlands vlak, is het toch niet allemaal rozengeur en maneschijn voor Turkije. Het land kampt namelijk met een groot binnenlands economisch probleem.
«Eind oktober was er een open conflict tussen president Erdoğan, die van de centrale bank lage intrestvoeten vroeg om de groei te stimuleren, en de financiële markten die hogere intresten wilden om de risico’s te beperken. Het gevolg was dat de Turkse munt, de lira, op één dag tijd scherp daalde met 3 %. Over heel het jaar 2020 genomen verminderde de lira tot nog toe 34 % in waarde ten opzichte van de Amerikaanse dollar en zelfs 70 % over de voorbije vijf jaar. Sommigen denken misschien dat dit voordelig is voor de Turkse export; de waarheid is dat het hele banksysteem en de economie blootgesteld zijn aan een kolossale ineenstorting» (F. William Engdahl, Will The Turkish Economy Kill Erdoğan’s New Ottoman Empire?, 11 nov. 2020).
De president hamerde altijd maar op groei, waardoor de Turkse economie jaarlijks méér toenam dan die van China of India. Het ging dan vooral om de bouwsector, met massa’s nieuwe huizen, winkelcentra en toeristenhotels. Want Erdoğan zette heel veel in – té veel – op de kaart van het toerisme.
«Met de liracrisis waaraan maar geen eind lijkt te komen en de landen van de EU die in lockdown gingen voor het coronavirus, is het Turks toerisme volledig onderuit gegaan. In augustus, het piekseizoen, waren er 70 % minder binnenkomende toeristen in vergelijking met augustus 2019. En nu de wereldeconomie sinds de coronacrisis in een nederwaartse spiraal zit, ligt de Turkse export plat. De in waarde dalende lira heeft tot gevolg dat de bouwfirma’s niet meer in staat zijn om hun buitenlandse leningen in dollars of euro’s terug te betalen. Het bankroet loert om de hoek» (ibid.).
Maar Erdoğan zou Erdoğan niet zijn als hij geen plan B zou hebben. Dat plan B heet China.
«De voorbije jaren heeft Erdoğan opmerkelijke stappen gezet om de relaties met Xi Jinping en China te verbeteren. Tijdens een bezoek aan Bejing in 2019 schokte de president veel waarnemers door te weigeren een veroordeling uit te spreken over de naar verluidt brutale behandeling door de Chinezen van de grote moslimpopulatie in de regio Sinkiang: de Oeigoeren [een Turks volk]. Turkije noemt het grondgebied van de Oeigoeren traditioneel “Oost-Turkestan” en veroordeelde decennialang wat Erdoğan ooit China’s “genocide” in Sinkiang noemde» (ibid.).
Tijdens de vorige liracrisis, in 2018, toen de Turkse munt 40 % onderuit ging, leende de Chinese staatsbank Industrial and Commercial Bank of China zomaar eventjes 3,6 miljard dollar aan de Turkse regering voor energie- en transportprojecten. En onder de paraplu van het Belt and Road Initiative – BRI, de fameuze nieuwe zijderoutes – schonk de Chinese Export and Credit Insurance Corporation 5 miljard dollar aan Ankara, geld dat verplicht moet aangewend worden voor BRI-projecten…
De “sultan” mag dan wel in drie continenten zijn pionnen uitzetten, hij dreigt zelf een pion te worden in het machtsspel van de Chinese draak.
redactie KCR