DE ACTUALITEIT DOORGELICHT 
JULI-AUGUSTUS 2023

«AL WAT VLAANDERENS

GROOTHEID MAAKT»

EEN KATHOLIEK ANTWOORD OP DE CANON VAN VLAANDEREN: VERVOLG

M
Monument voor de Boerenkrijg in het Oost-Vlaamse Berlare.
Op 12 oktober 1798 brak in de deelgemeente Overmere de opstand tegen de Franse revolutionaire bezetting los.
Overal in de regio Vlaanderen nam de plattelandsbevolking de wapens op «Voor outer en heerd», voor Kerk en gezin.

In dit nummer vervolledigen wij onze reeks van 44 ijkpunten voor een Vlaanderen dat trouw is aan zijn christelijk en katholiek verleden en er opnieuw het fundament van de toekomst wil van maken.

23. De aartshertogen Albrecht en Isabella,
voorvechters van de katholieke zaak

Aartshertog Albrecht van Oostenrijk en de Spaanse Infante Isabella, de dochter van Filips II, regeerden over de Nederlanden op het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw. Het Noorden had zich afgescheiden onder een calvinistisch bewind, zonder af te zien van de oorlog tegen Spanje. De strijd tegen het protestantse gevaar was een hoofdbekommernis voor de aartshertogen, «maar een van hun belangrijkste streefdoelen was ook de katholieke heropstanding in hun gebieden: de jaren van Albrecht en Isabella waren de beslissende jaren voor de Contrareformatie in de Habsburgse Nederlanden» (Scherpenheuvel, bolwerk van de Contrareformatie). Komen zij wellicht daarom enkel zijdelings even ter sprake in de Canon van Vlaanderen?

Onder hun bestuur bloeiden kunst en cultuur op, vooral tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) met het Noorden. Hun namen zijn voor altijd verbonden met het heiligdom van Scherpenheuvel, dat zij sterk propageerden en waar ze regelmatig op bedevaart gingen. Na de dood van haar man werd Isabella, die als kleindochter van keizer Karel zeer graag gezien was bij ons, landvoogdes. In hetzelfde jaar liep het Bestand af en aarzelde zij niet om de strijd voor het katholieke geloof alleen verder te zetten. Bij haar laatste pelgrimage naar de “scherpe heuvel” schonk ze al haar juwelen aan de H. Maagd, waarna ze intrad bij de clarissen in het klooster van Tervuren.

24. De Z. Anna van Sint-Bartholomeüs,
beschermster van de Zuidelijke Nederlanden

De nederige Spaanse karmelietes Ana de San Bartolomé (1549-1626) was de secretaresse en vertrouwelinge van de H. Teresia van Avila, de grote hervormster van de Karmel. Na de dood van de Madre kreeg Anna de opdracht om hervormde kloosters te stichten buiten Spanje, eerst in Frankrijk en nadien in de  Nederlanden.

In 1612 kwam zij aan in Antwerpen, dat toen het belangrijkste katholieke bolwerk tegen de protestantse Verenigde Provinciën was. Anna richtte op de Rosier een klein karmelklooster op, waarvan Jezus zelf haar voorspeld had: «Deze stichting zal een vlammende toorts zijn die licht zal geven aan heel dit land» (De Z. Anna van Sint-Bartholomeüs, beschermster van Antwerpen). Op dringend verzoek van de landvoogdes, Isabella, bad Moeder Anna vurig voor het behoud van de Spaanse Nederlanden tegen de protestantse dreiging. Driemaal redde zij door haar nachtelijke gebeden aan de voet van het Allerheiligste de Scheldestad van aanvallen door de geuzen van Maurits van Nassau, die wisten dat de verovering van Antwerpen de weg zou vrijmaken voor hun geplande grootscheepse offensief. Maar al hun pogingen mislukten. Dat ons land katholiek gebleven is, hebben wij voor een groot deel aan de geestelijke inzet van deze zelfvergeten karmelietes te danken.

25. De Antwerpse jezuïetenkerk, brandhaard van de Contrareformatie

De kerk van de jezuïeten in de Scheldestad is een meesterwerk van architectuur dat kan wedijveren met de mooiste Italiaanse barokkerken. Ze werd opgetrokken in een recordtijd van zes jaar (1615-1621) als middelpunt van de katholieke Contrareformatie in Antwerpen. De weelderige voorgevel drukt de triomf van de katholieke Kerk uit, die de aan het protestantisme verloren gegane gebieden wil heroveren. Voor het interieur van deze “Sixtijnse kapel van de Vlaamse barok” vervaardigden Rubens en zijn leerlingen 39 schilderijen die de plafonds van de zijbeuken en de tribunes daarboven versierden, maar die jammer genoeg door een brand werden vernietigd. Het was de eerste kerk ter wereld die werd toegewijd aan de stichter van de orde, Sint-Ignatius (later aan Sint-Carolus Borromeüs).

De kerk vormt als het ware één geheel met het sodaliteitshuis ernaast. Sodaliteiten waren verenigingen onder de bescherming van de Maagd Maria waarvan de leden voorname katholieke burgers, intellectuelen en kunstenaars waren die het werk van de Compagnie steunden en die zich ook geestelijk door de paters wilden laten vormen. Zo ontstond een echte katholieke elite in de Scheldestad, met op het hoogtepunt bijna 3000 leden! Maar natuurlijk past dit gegeven niet in de Canon, die doet alsof Antwerpen na de zgn. “val” van 1585 en het vertrek van de calvinisten aan bloedarmoede leed…

26. Scherpenheuvel, citadel van de Maagd Maria

In opdracht van de aartshertogen bouwde Wenzel Cobergher op de plaats van de fameuze eik van Scherpenheuvel een grootse bedevaartkerk ter ere van Onze-Lieve-Vrouw, die de pelgrims naar haar beeltenis al met zovele wonderbare genezingen begunstigd had. Maar het ging om meer: «Het opzet was om de heuvel te transformeren tot een “besloten tuin” (hortus conclusus) voor de H. Maagd die er resideerde. Die tuin moest de vorm van een bastion aannemen dat het katholieke verzet tegenover de nabije calvinistische dreiging zou symboliseren» (Scherpenheuvel, bolwerk van de Contrareformatie). En rond die tuin zou een nieuwe stad verrijzen, “de stad van Maria”.

De magnifieke basiliek is doordrongen van mariale symboliek. Zo is de monumentale koepel bezaaid met zevenpuntige, vergulde sterren, want de H. Maagd is de Morgenster (Stella matutina); en wie goed kijkt, ziet over de koepel een trap lopen: de Jacobsladder (Scala Jacob), die ook een symbool is voor Maria en die ons letterlijk doorheen de sterren naar de Hemel voert. Scherpenheuvel groeide uit tot het Vlaamse en zelfs Belgische heiligdom bij uitstek, waarheen ter gelegenheid van de grote Mariafeesten en vooral in de meimaand duizenden bedevaarders zingend en biddend op weg gingen.

27. Karel van Lorreinen, Oostenrijks landvoogd en mecenas

Hertog Karel van Lorreinen was gedurende 34 jaar (1741-1744 en 1749-1780) landvoogd van onze gewesten – toen de Oostenrijkse Nederlanden – in naam van zijn beroemde schoonzus Maria Theresia van Oostenrijk. Hij voerde regelmatig oorlog tegen de vijanden van het katholieke huis Habsburg, o.m. Frederik de Grote van Pruisen. In Brussel, waar hij resideerde, liet hij een paleis bouwen waarmee de rococostijl, weliswaar in een heel sobere vorm, bij ons zijn intrede deed. Hij was grootmeester van de Duitse Orde, maar – anders dan vroeger beweerd wordt – helemaal geen lid van de vrijmetselarij.

De landvoogd was een mecenas die kunst en cultuur bevorderde en Brussel verfraaide. Opmerkelijk is dat hij talentvolle jongelui die hem werden voorgedragen met subsidies aanmoedigde om door studies hun kunstenaarskwaliteiten verder te ontwikkelen. Zo stichtte hij ook de Academie van Brussel. Van groot belang is geweest dat hij zijn zegen gaf aan het project van graaf de Ferraris, directeur-generaal van de Artillerie, om een landkaart te vervaardigen van heel het gebied van de Oostenrijkse Nederlanden; het resultaat was de beroemde Ferrariskaart, een meesterwerk van cartografie. De hoogst charmante Karel van Lorreinen belichaamde de zo typisch Oostenrijks-katholieke Gemütlichkeit en douceur de vivre, waaraan men later met heimwee zou terugdenken.

28. De brigands, strijders «voor outer en heerd»

De inlijving van de Zuidelijke Nederlanden bij het revolutionaire Frankrijk in 1795 bracht ons alleen maar miserie: systematische plunderingen, zware oorlogsschattingen, waardeloze assignaten en vooral een niets ontziende vervolging van de Kerk, de godsdienst en de geloofspraktijken. Toen daar bovenop ook de verplichte dienstplicht (conscription) werd ingevoerd, brak de Boerenkrijg uit. Op verschillende plaatsen over het hele grondgebied van het huidige Vlaanderen nam de plattelandsbevolking de wapens op om “altaar en haard”, Kerk en gezin, te beschermen.

Hoewel de brigands konden rekenen op een aantal leiders met militaire capaciteiten, trokken ze uiteindelijk aan het kortste eind door hun gebrek aan ervaring en degelijke wapens. Maar de Canon verzuimt om de aan verraad grenzende afzijdigheid van de stadsbevolking te onderstrepen: de burgerij had de verlichte ideeën van 1789 overgenomen en profiteerde bovendien schaamteloos van het Franse regime door voor een appel en een ei kerkelijke goederen op te kopen. Het boerenleger werd op 6 december 1798 in Hasselt definitief verslagen, waarna de sansculotten een genadeloze klopjacht op de overlevenden begonnen. Eer aan al deze moedige strijders die hun leven offerden om ons land te bevrijden van de tirannie van de goddelozen!

29. De pauselijke zoeaven, kampioenen van de paus

In 1860 begon de maçonnieke sekte van de Carbonari (Het grote plan van de Alta Vendita: de infiltratie van de Loge in de Kerk) met de aanval op de Pauselijke Staat, het gebied waarover de Z. Pius IX regeerde en dat zij wilden inlijven bij het verenigde Italiaanse koninkrijk om de H. Stoel schaakmat te zetten. “Pio Nono”, de door alle katholieken zo vereerde Opperherder, deed in heel Europa een oproep om vrijwilligers te rekruteren voor de redding van het Patrimonium Petri.  

Met 1600 strijders vormden de Belgische zoeaven – voor het merendeel Vlamingen – het grootste contingent na Nederland en Frankrijk. Er waren leden van de hoge adel bij naast gewone burgers, volwassen mannen naast zestienjarigen. Hun band was de verdediging van het katholieke geloof en het pausdom. «Deze soldaten van de paus voelden zich bovendien soldaten van God. Dat was het geheim van de doodsverachting die zij op het slagveld toonden en verklaart ook hun geluk dat doorklinkt in hun brieven» (De pauselijke zoeaven, de laatste kruisridders). Ondanks hun grote overwinning in de slag bij Mentana moesten zij het tenslotte afleggen tegen de overmacht van Garibaldi, de “Italiaanse Antichrist”. Op het thuisfront werden zij als helden verwelkomd en dat waren ze ook!

30. De neogotiek als terugkeer
naar de middeleeuwse christelijke geest

De Gothic Revival ontstond in Engeland in de jaren 1820 als een reactie op de strakke, koele vormen van het classicisme. De nieuwe stijl werd een begrip met het schitterende Parlementsgebouw van Londen, ontworpen door de tot het katholicisme bekeerde architect Pugin. In ons land was de pionier van de neogotische stijl de Kortrijkzaan Jean-Baptiste Bethune (1821-1894), die in Gent de eerste Sint-Lucasschool oprichtte als reactie op de “heidense” Academies. Het doel was de vorming van vakbekwame ambachtslieden en kunstenaars die bovendien doordrongen waren van de christelijke geest die de middeleeuwen gekenmerkt had.

Een van de verwezenlijkingen van Bethune was het kasteel van Loppem, opgetrokken in Vlaamse stijl en in baksteen, maar met een opvallende huiskapel in zandsteen. Tussen 1872 en 1889 realiseerde hij de abdij van Maredsous. Omdat Bethune en zijn navolgers de neogotiek als een totaalconcept zagen, legden ze zich ook toe op de interieurversiering: glasramen, schrijnwerk, textiel, muurschilderingen enz. In de tweede helft van de 19de eeuw kende de stijl een grote verspreiding. De vaak antiklerikale overheden bestreden deze door en door christelijke kunst door voor gerechtsgebouwen en stations te opteren voor neorenaissance of neoclassicisme.  

31. Joseph de Hemptinne en het integraal-katholicisme

De Gentse industrieel Joseph de Hemptinne (1822-1909) was een van de meest markante figuren van het katholicisme in ons land in de 19de eeuw (Joseph de Hemptinne, een katholieke kruisvaarder uit de 19de eeuw). Hij was een ultramontaan, een vurig verdediger van de nauwe samenwerking tussen een door het pausdom beheerste Kerk en de christelijke staat. In zijn kranten en publicaties zette hij zich af tegen het liberaal-katholicisme van Lamennais en Montalembert met hun theorie van de “vrije Kerk in de vrije staat”. We kunnen hem het best karakteriseren als een integraal-katholiek, voor wie het geloof alles moet doordringen, ook de politiek.

Hij was een zeer sociaalvoelend man die het Sint-Vincentius-a-Paulogenootschap in ons land hielp uitbouwen en de oprichting van volksscholen, werkmanskringen en volksbibliotheken financierde. Het was zijn overtuiging dat alle maatschappelijke problemen in wezen terug te voeren waren tot de ontkerstening van de samenleving en haar liberale politieke instellingen: «De naties moeten opnieuw katholiek worden, anders zullen wij eindigen in slavernij of barbarendom.» Daarmee zat hij volledig op de golflengte van de Z. Pius IX, die hem schreef: «Uw beginselen zijn juist en ik zegen uw goede wil.» Met de uitverkiezing van de liberaal-katholieke paus Leo XIII, die streefde naar verzoening met de moderne regimes, kwam echter een einde aan de antiliberale kruistocht van De Hemptinne.

32. Pater Pieter-Jan De Smet, “de Grote Zwartrok”

De grote apostel van de Noord-Amerikaanse Indianen werd geboren in Dendermonde in 1801. Op het kleinseminarie ging hij in op de vurige oproep van een Vlaamse missionaris uit Kentucky: hij trok naar Saint-Louis, waar hij jezuïet werd en op missie trok naar de roodhuiden in de Far West. De “grote zwartrok”, zoals zij hem noemden, bekeerde en doopte duizenden Indianen en werd hun vriend en verdediger tegen de racistische veroveringspolitiek van de protestantse machthebbers in Washington, tot aan zijn dood in 1873. «Al heeft hij de uitroeiing van de indianenstammen in de VS niet kunnen voorkomen, toch heeft hij hun in de schoot van de katholieke Kerk de verzekering geschonken van een Koninkrijk dat de onrechtvaardigheid van de mensen hun niet zou kunnen afnemen» (Pater De Smet, de Grote Zwartrok).

Vlaamse missionarissen zoals pater De Smet, maar ook pater Constant Lievens (1856-1893) uit Moorslede die beroemd zou worden als “de reus van Bengalen”, zijn de kruim van ons volk. Ze gaven zich volledig, ze “smeten zich” voor de kerstening van vergeten en misprezen zielen aan het uiteinde van de wereld, indachtig het woord van Christus: «Gaat en onderwijst alle volkeren en doopt hen in de Naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest.»

33. De H. Damiaan De Veuster, apostel van de melaatsen

Het is ronduit revolterend dat de Canon van Vlaanderen geen plaats inruimt voor pater Damiaan (1840-1889), nochtans in 2005 verkozen tot “grootste Belg”. Met alle begrip voor het belang van de katoenmachine Mule Jenny (nr. 27) en de eerste treinrit (nr. 30) spreekt die botte negatie van onze heilige missionaris toch wel boekdelen.

Jozef De Veuster uit Tremelo trad in bij de congregatie van de Heilige Harten van Jezus en Maria (beter bekend als de “picpussen”) en na zijn priesterwijding nam hij de plaats van zijn zieke broer in als missionaris op Hawaii. Toen hij in 1873 een konvooi lepralijders begeleidde naar de melaatsenkolonie van Molokai, een oord van verschrikking, wanhoop en verderf waar geen geestelijke aanwezig was, vroeg en kreeg hij de toelating om er zich definitief te vestigen. Van een wetteloze jungle maakte hij een christelijke gemeenschap door de oprichting van een parochie met een kerk en een school. In 1884 werd bij hem lepra vastgesteld, waarop hij nog de vernedering moest ondergaan dat men hem van ontucht beschuldigde. «Ik heb mijn ziekte aanvaard als mijn bijzonder kruis en tracht het te dragen zoals Simon van Cyrene, het spoor van onze goddelijke Meester volgend», schreef hij. Hij werkte onafgebroken verder tot aan zijn dood vijf jaar later. Zijn heiligverklaring volgde in 2009.

34. Joris Helleputte en de “derde weg” van het corporatisme

De wraakroepende werkomstandigheden van het ongebreidelde kapitalisme waren velen een doorn in het oog. Maar niet iedereen liep warm voor de oprichting van vakbonden – of ze nu socialistisch of christendemocratisch waren – die tot een onverzoenlijke strijd met het patronaat zouden leiden. Joris Helleputte (1852-1925), ingenieur, architect en hoogleraar, spande zich in voor het herstel van de christelijke sociale orde door het corporatisme te propageren: naar het model van de middeleeuwse gilden moest men opnieuw komen tot een samenleving gebaseerd op organisch gegroeide sociale verbanden; per beroepsgroep zouden patroons én arbeiders gezamenlijk hun problemen oplossen. De gemengde beroepsorganisaties waarvoor hij pleitte, vormden een ideale “derde weg” tussen het individualistische liberalisme en het collectivistische socialisme (zie punt 138 van de 150 punten van de Falanx van de Onbevlekte).

In die geest stichtte Helleputte, die een overtuigd katholiek was en franciscaanse derdeordeling, in Leuven de Gilde van Ambachten en Neringen, een vereniging van arbeiders en patroons die overal in Vlaanderen navolging vond. Hij richtte ook de Boerenbond op, was voorzitter van het Davidsfonds en lag aan de basis van de Vlaamse Leergangen voor de vernederlandsing van de Leuvense universiteit. Ook als minister kwam hij op voor de Vlaamse belangen.

35. De Z. Edward Poppe en de Eucharistische Kruistocht

Edward Poppe (1890-1924), de bakkersjongen uit Temse, voelde zich al heel vroeg aangetrokken tot het priesterschap. In 1916 ging zijn droom in vervulling. Hij haatte elke vorm van middelmatigheid: «Heilig worden om heilig te maken» was zijn devies. Hij was ook overtuigd Vlaamsgezind vanuit een waarachtige bekommernis voor het welzijn van zijn volk, waarvan men de katholieke ziel wilde verfransen in de geest van de antichristelijke Franse Revolutie. Bovenal streefde hij ernaar het gehoorzame werktuig van de Maagd Maria te zijn, Middelares en Moeder van alle genade.

Toen de norbertijnen van Averbode de Eucharistische Kruistocht lanceerden, werd priester Poppe er de drijvende kracht van via het tijdschrift “Zonneland”. De beweging bereikte niet alleen ontelbare scholieren, maar ook hoogstudenten en groeide uit tot een volledig opvoedingssysteem van eucharistisch leven in heel Vlaanderen. De geestelijk zo sterke, maar fysiek zwakke Edward overleed op 33-jarige leeftijd. «Men kan zeggen dat hij de crisis in de Kerk heeft zien aankomen en dat hij heilige priesters wou opwekken om zich daartegen te wapenen. Het heeft de geloofsafval in ons land niet kunnen tegenhouden, maar op het moment van de wedergeboorte van de Kerk zal hij een buitengewoon model voor het vernieuwde priesterschap zijn» (De Z. Edward Poppe, een priester voor de wedergeboorte van de Kerk).

36. Lieven Gevaert en de opgang van de Vlaamse industrie

In de laatste decennia van de 19de eeuw kwam een einde aan het “arme Vlaanderen”. Nadat de Belgische overheid in 1863 de tol die de Nederlanders hieven op schepen richting Antwerpen had afgekocht, begon voor de haven een nieuwe bloeitijd. Daarnaast was de ontdekking van steenkool in Limburg van kapitaal belang voor de ontwikkeling van een eigen Vlaamse industrie.

De Vlaamsgezinde en sociaal ingestelde zakenman Lieven Gevaert (1868-1935) richtte in de Scheldestad een fotografisch bedrijfje op, dat door de hoge kwaliteit van het gebruikte fotopapier veel klanten aantrok. In 1894 kwam de firma L. Gevaert & Cie tot stand, die zich twee jaar later in Mortsel vestigde. Gevaert had als autodidact Frans, Duits en Engels gestudeerd, wat hem toeliet zich de vakliteratuur over fotografie eigen te maken en wat zijn buitenlandse contacten vergemakkelijkte. Hij begon met vijf arbeiders, maar stelde in 1935 al 3000 personen te werk! De firma was toen de N.V. Gevaert Photo-producten geworden, een begrip in heel Europa. De ondernemer werd in 1926 voorzitter van het pas opgerichte Vlaams Economisch Verbond. In Antwerpen stichtte hij het Sint-Lievenscollege voor jongens en de Sint-Lutgardisschool voor meisjes. Dat kaderde in zijn streven naar een degelijk Nederlandstalig onderwijs waaruit een Vlaamse elite moest voortkomen.

37. De militaire begraafplaats van Halen
en de eerste doden van WO I op Vlaamse bodem

De eerste grote confrontatie met het binnenvallende Duitse leger op Vlaams grondgebied vond plaats in Halen (Limburg). Na de uitschakeling van de Luikse fortengordel staken de troepen van de Kaiser op 8 augustus 1914 de Maas over, richting Sint-Truiden. Bij de Gete moest generaal De Witte hun opmars tegenhouden of minstens vertragen. Dat lukte: de Duitse cavalerie voerde acht grote stormlopen uit, maar moest in het zand bijten tegen de Belgen die zich uitstekend verschanst hadden en een uitgekiende tactiek met vuurwapens volgden. «De nederlaag bij Halen was voor het Duitse rijk een opdoffer van formaat. Het simpele Belgische leger met zijn vele reservisten had de fiere Pruisische cavalerie afgestraft. De vijand telde 140 doden en meer dan 600 gewonden; 250 Duitsers werden gevangen genomen» (België in de Grote Oorlog). Bovendien verloor het Duitse leger kostbare tijd.

De Slag der zilveren helmen (verspreid over het slagveld lagen veel Duitse helmen in het zonlicht te blinken) toonde de moed van een klein land tegen een kolossale overweldiger. Op de militaire begraafplaats van Halen rusten 109 gesneuvelden van ons leger, de eersten van een hele generatie die de komende jaren zou weggemaaid worden. «Maar elke soldaat die zijn leven offert voor zijn vaderland mag zeker zijn van een plaats in de Hemel» (abbé de Nantes). 

38. Koning Albert I en het belang van een sterke monarchie

Ons land was één van de belangrijkste strijdtonelen van de Eerste Wereldoorlog, van de aanval op de forten van Luik tot de loopgravenoorlog aan de IJzer. Gedurende heel de tijd van het conflict klampte België zich vast aan één figuur: koning Albert, die ver uitstak boven kortzichtige politici in het binnenland (zoals premier De Broqueville) en dwaze geallieerde generaals in het buitenland (zoals de Franse generaal Foch). Terecht schrijft abbé de Nantes: «De Belgen hadden het geluk een koning te hebben en een koning voor wie het eergevoel geen ijdel woord was» (België in de Grote Oorlog).  

Binnen het keurslijf van de parlementaire monarchie was Albert in zijn bewegingsvrijheid erg beperkt. In het besef van de catastrofe die hij op ons land zag afkomen, haalde hij echter het maximum uit zijn grondwettelijke bevoegdheden en probeerde hij de politieke verantwoordelijken wakker te schudden. Overeenkomstig de constitutie was hij in oorlogstijd echter opperbevelhebber van het leger en die functie nam hij met bekwaamheid en militair doorzicht ter harte, met uitsluitend het belang van ons land voor ogen. Vlamingen en Walen trokken zich op aan zijn moed en plichtsbesef. Zonder koning Albert was de oorlog heel anders verlopen en vooral veel nadeliger voor België.

39. De IJzertoren: «Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus»

Op de IJzervlakte bij Diksmuide werd in 1928-1929 de IJzertoren opgericht als eerbetoon aan alle Vlaamse soldaten die in de Grote Oorlog gesneuveld waren. De leuze AVV-VVK verscheen voor het eerst in 1881 in het tijdschrift De student; de kruisvorm was van de hand van Joe English en bedoeld voor de grafzerkjes die de organisatie Heldenhulde vlak na de oorlog financierde. In de sfeer van de anti-Vlaamse repressie na de Tweede Wereldoorlog dynamiteerden anonieme verzetsstrijders in 1946 de toren, met het argument dat veel Vlaams-nationalisten gecollaboreerd hadden met de Duitse bezetter. Uit het puin bouwde het IJzerbedevaartcomité de Paxpoort, waarna van 1952 tot 1965 een nieuwe en nog veel hogere toren werd opgetrokken. 

Naast een vredesmonument (“Nooit meer oorlog”) en een begraafplaats (crypte met de lichamen van bekende Vlaamse soldaten uit WO I) is de toren ook een symbool van de strijd voor de erkenning van de Vlaamse eigenheid. En die eigenheid is in de eerste plaats het katholieke geloof van ons volk, dat men vandaag met alle mogelijke middelen probeert uit te roeien. In 1986 riep het Vlaamse parlement de IJzertoren uit tot Memoriaal van de Vlaamse ontvoogding, waarbij socialisten en liberalen echter tegenstemden: de Loge kan zich uiteraard niet verzoenen met een openlijk christelijk monument. 

40. Onze kolonialen en missionarissen in Congo,
verspreiders van beschaving en geloof

Het koloniale verleden van ons land wordt tegenwoordig in de meest scherpe bewoordingen veroordeeld. Kent men dan het verschrikkelijke wedervaren van de Congolezen sinds de onafhankelijkheid niet? «De diepere reden van de banvloek over de Belgische kolonisatie heeft alles te maken met de christelijke geest die het kolonialisme in zijn meest edele figuren bezielde en die door de oppermachtige vijanden van onze godsdienst zo gehaat wordt» (België en zijn kolonie: de waarheid in ere hersteld). De Canon speelt het spel natuurlijk mee en komt opdraven met Paul Panda Farnana, “mensenrechtenactivist” en aanklager van “bezetting, onderwerping en repressie”…

Tijdens het interbellum nam het aantal Vlaamse en Waalse missionarissen spectaculair toe. Ons land werd na Frankrijk het tweede grootste missionaire land ter wereld, met in 1923 meer dan 1300 religieuzen in Belgisch-Congo en in 1939 zelfs bijna 2500, verdeeld over niet minder dan 67 congregaties. Al die arbeiders in de wijngaard van de Heer werden gedreven door een geloof dat bergen kon verzetten. «Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven»: in die tijd werd het Woord van Jezus nog niet in twijfel getrokken en waren er geen vijfentwintig waarheden. Voor wat al die religieuzen presteerden, vaak in de moeilijkste omstandigheden, kan men alleen maar diepe bewondering hebben.

41. De Pelgrimbeweging en het reveil van de religieuze kunst

In 1924 richtten de schrijvers Felix Timmermans en Ernest Van der Hallen samen met architect Flor Van Reeth in het Lierse begijnhof de Pelgrimbeweging op «om te pelgrimeren naar de ideale schoonheid». Ieder zou op zijn eigen domein vorm geven aan zijn katholieke geloofsovertuiging met persoonlijk doorleefde kunst, ver van wat zij de zielloze bondieuserie van de late 19de eeuw noemden. Net als de apostelen wilden zij met twaalf pelgrims zijn en daarom namen ze o.m. ook glazenier Eugeen Yoors, componist Renaat Veremans en letterkundige Dirk Vansina op; maar ook anderen waren welkom als zij «echte kunst beoefenden en katholiek waren in overtuiging en leven». De voorzitter van de vereniging was… Jezus Christus in het tabernakel!

De Beweging bereikte haar hoogtepunt in 1927 met een grote en ophefmakende tentoonstelling in Antwerpen die inzake publieksopkomst alle verwachtingen overtrof. Gelijktijdig werden een letterkundedag, een plastiekdag (beeldende kunst), een toneeldag en een muziekdag gehouden waaraan ook buitenlands talent deelnam. Twee jaar later verscheen een eigen tijdschrift. Hoewel hun wegen later uiteengingen omdat een krachtige organisator ontbrak én omdat de tegenstand tegen een Vlaams-katholiek initiatief niet te onderschatten bleek, hebben de Pelgrims een erfenis nagelaten waarop bij een herstel van Kerk en christenheid in Vlaanderen zal kunnen voortgeborduurd worden.

42. De basiliek van Koekelberg en de devotie tot het H. Hart van Jezus

Zo onterecht verguisd: de immens grote basiliek van het H. Hart die mee de skyline van Brussel bepaalt en qua oppervlakte de vijfde grootste kerk ter wereld is. Koning Leopold II nam het initiatief ertoe, want naar analogie met de Basilique du Sacré-Coeur op Montmartre wou hij van Koekelberg «de berg van de goede God» maken. Nadat het project tijdelijk opgeborgen was, ontwierp de Gentse architect Albert Van huffel het monument uiteindelijk in 1920. De uitvoering begon in 1926; de koepel werd pas voltooid in 1969. De basiliek is een meesterwerk van de art deco, met nadruk op klare lijnvoering, soberheid en geometrische motieven. Het skelet bestaat uit gewapend beton – een nieuwigheid! – dat bijna volledig overdekt is met geglazuurde terracottategels.

In de Sint-Joriskapel is er permanente aanbidding van het Allerheiligste. «Jezus is de opperste Koning en de opperste Heer. Hij draagt de drievoudige kroon van macht, wijsheid en liefde. Laten wij ons enthousiast in de dienst van Christus plaatsen opdat Hij de eeuwen door zou heersen over alle schepselen en elke knie zich voor Hem zou buigen, in de Hemel, op de aarde en onder de aarde» (punt 12 van de 150 punten van de Falanx van de Onbevlekte). In onze tijd van geloofsafval heerst meestal de leegte in de basiliek, maar wat een ruimte wanneer het uur van de verrijzenis slaat! 

43. Koning Boudewijn, «een vorst naar het hart van de mensen»

De vijfde koning van de Belgen kwam in de dramatische omstandigheden van de Koningskwestie en de abdicatie van zijn vader op de troon. Gedurende 42 jaar, van 1951 tot 1993, was hij ons staatshoofd en het morele kompas voor een land dat bijna niet te besturen was en waarvan de politici van de ene crisis naar de andere strompelden. In 1990 weigerde hij zijn handtekening te zetten onder de abortuswet, wat tot een kortstondige constitutionele crisis leidde. De vorst maakte daardoor duidelijk dat hij onverzettelijk was als het over het katholieke geloof ging!

Toen hij na zijn onverwachte dood in het koninklijk paleis opgebaard lag, schoven tienduizenden mensen dag en nacht aan om een laatste groet te kunnen brengen – iets wat men in ons land nog nooit meegemaakt had en bewees hoe groot zijn prestige was. «Een democratisch gezag laat zich kiezen, toejuichen, overheersen en tenslotte weer wegsturen. Een demofiel gezag, dat “van het volk houdt”, durft het land commanderen en wacht niet op zijn instemming om in alles te handelen voor het algemeen belang; het heeft het welzijn van het volk op het oog, niet de populariteit» (punt 82 van de 150 punten van de Falanx van de Onbevlekte). Ondanks de grondwettelijke beperkingen van zijn functie was de koning uitgegroeid tot een waarachtige Pater patriae, het geweten en de gids van de natie. En wellicht was hij ook een authentieke heilige.

44. Het schoonste Vlaamse woord: Onslievrouwke

De Canon van Vlaanderen eindigt met het woord “goesting”, dat uitverkozen wordt als typisch Vlaams (of zoals Van Dale zegt: Belgisch Nederlands). “Goesting” is niet hetzelfde als “trek”, het is zelfs een wereld van verschil. Op die manier wil de Canon illustreren dat ons volk in zijn omgangstaal zijn eigen aard uitdrukt en zijn eigen accenten legt. 

Verwijzend naar de titel die wij aan onze eigen christelijk-katholieke Canon gegeven hebben – «Al wat Vlaanderens grootheid maakt» – stellen wij het woord Onslievrouwke voor. Het Franse “Notre-Dame” of het Engelse “Our Lady” missen de toevoeging lief, waarmee wij uitdrukken hoe graag wij de Maagd Maria zien. En aan het Duitse “Unsere Liebe Frau” ontbreekt dan weer de verkleinvorm, die weergeeft hoe nabij ze ons is en hoe vertrouwelijk we met haar willen omgaan. Zoals Ernest Claes over Scherpenheuvel schreef: «Wij te Zichem houden het meest van Ons Lieve Vrouwke van Scherpenheuvel. Ge moogt daar nu van peinzen wat ge wilt, maar als ge van kinds-af-aan die schone kerk, de vierkante toren en de ronde toren met de gouden sterren daar hebt zien staan, boven op de heuvelkam, altijd die hoge toren daarboven, een beetje dichter bij de hemel dan al de rest, als ge alle ze leven uw moeder, bij ongeluk en verdriet, hadt horen zeggen: we zullen zondag maar eens beeweeg gaan naar Ons Lieve Vrouwke van Scherpenheuvel, dan zoudt ge verstaan dat er voor ons maar één Lieve Vrouwke is dat echt meetelt.»

redactie KCR