5 MAART 2017
De bekoring van Jezus in de woestijn
OP deze eerste zondag van de Vasten doet de Kerk ons mediteren over de bekoring van Jezus in de woestijn. Dit tafereel van Jezus na zijn doopsel is bijzonder belangrijk. De duivel zal proberen om Hem aan het begin van zijn openbaar leven te verleiden, en daarna zal hij zich verwijderen en Hem voor een tijd gerust laten. Hij zal op het tragische uur terugkeren. In zijn doodsstrijd zal Jezus opnieuw bekoord worden en wel om zijn taak op te geven, af te zien van de redding van de mensheid. Het zal gaan om de beslissende confrontatie.
Men dient goed te begrijpen dat de doortocht door de woestijn van de Hebreeën, onder leiding van Mozes, die veertig jaar geduurd heeft, de voorafbeelding geweest is van de bekoring van Jezus in de woestijn. Maar de bekoring van Jezus Christus zelf is het model geweest van de reeks beproevingen die de Kerk zal doormaken vanaf haar stichting op Pinksterdag tot aan de terugkeer van Christus.
« Jezus werd door de Geest naar de woestijn gevoerd om door de duivel op de proef gesteld te worden. »
De Geest is de H. Geest en het is dus Gods wil die door de Zoon van God aanvaard wordt, maar onder een zekere dwang van de H. Geest. Jezus gaat naar de woestijn en Hij weet dat het is om een gevecht tegen de duivel te voeren dat Hij moet winnen. Natuurlijk weet Hij dat Hij het zal halen, maar voor zijn menselijke natuur is het een geducht iets. Hij vast om zich op deze strijd voor te bereiden. Deze vasten is helemaal niet zoals Franciscus van Assisi en anderen die later zullen doen. Het is geen vasten van boetedoening met als gevolg een verzwakking van de lichamelijke en morele toestand van Jezus, waarvan de duivel dan zou geprofiteerd hebben. Het is eerder het tegenovergestelde. De vasten is voor de atleet een manier om zich voor te bereiden.
De sensuele, de vleselijke bekoringen zijn de eerste ; het zijn die welke de mensen op de meest natuurlijke manier ervaren vermits ze helemaal in de richting gaan van de vitale instincten. Men moet eten om te leven, als men niet eet gaat men dood. Dat is louter instinctief, het is het lichaam dat spreekt en het lichaam heeft redenen die het verstand niet kan bedwingen. Op dezelfde wijze hebben de Hebreeën in de woestijn honger en dorst gehad, hebben ze tot God geroepen en zijn ze in opstand gekomen. Hoe dikwijls heeft God, nadat Mozes verplicht geweest was Hem om medelijden te smeken, levend water uit de rots en brood uit de Hemel, het manna, gezonden. God was echter niet tevreden over deze voortdurende vraag : het volk had vertrouwen in Hem moeten hebben.
Jezus beantwoordt de duivel enkel met citaten uit het de H. Schrift. Jezus is de Zoon van God. Men had kunnen denken dat Jezus vanuit geheel eigen, originele gedachten voldoende weerwerk had kunnen bieden tegen de duivel. Maar Jezus geeft ons het goede voorbeeld : Hij neemt om zo te zeggen het schild van het geloof vast. Het is het Woord van God, het is het Oude Testament, en hier concreet is het Deuteronomium. Deze Wet, het Verbond, het Woord van God en de trouw eraan, zijn essentieel. De rest zal er u bij gegeven worden.
Deze eerste bekoring wordt door Jezus overwonnen door te verwijzen naar het leven van de Geest dat van God zijn voedsel ontvangt. Deze Geest is sterk genoeg om het vlees in bedwang te houden totdat het God belieft om in zijn onderhoud te voorzien.
Volgens deze teksten en de interpretatie van de Kerkvaders lijkt het dat de duivel niet weet wie Jezus is. De duivel kan geen geestelijke zaken raden. Hij is ertoe gedwongen slechts kennis te hebben op basis van wat uitwendige dingen hem kunnen leren. Hij is blind voor de genade van God en dus, terwijl hij Jezus ziet groeien, dat uiterst buitengewoon Wezen dat voor geen enkele van zijn verzoekingen wijkt, vraagt de duivel zich af of hij te doen heeft niet met de mens geworden Zoon van God, maar met een heilige en misschien met de Messias die moet komen. Hij zet valstrikken tegen Hem op omdat, wanneer Hij werkelijk een heilige is of de Messias, Hij heel goed aan God kan vragen om Hem te beschermen, zelfs in zeer moeilijke omstandigheden, bijvoorbeeld door zich van de hoogste toren van de Tempel naar beneden te storten. God zal over Hem waken. En de duivel fluistert Hem een reden in door een psalm aan te halen.
Jezus antwoordde hem : « Er staat ook geschreven : Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen. » Men ziet klaar en duidelijk dat heel wat opstanden van het Hebreeuwse volk in de woestijn voortgekomen zijn uit de gedachte die dat volk over zichzelf had het uitverkoren volk te zijn, ervan overtuigd dat het alles aan God kon vragen... Welnu, God daagt men niet uit. Het is ook Deuteronomium, het is Mozes die het zegt in zijn grote toespraken over het Verbond die men na zijn dood moet behouden : men stelt de Heer God niet op de proef, men vertrouwt zich toe aan zijn dagelijkse wil.
De derde bekoring is ernstig. Tijdens de eerste eeuwen van de Kerk en tot in de middeleeuwen zijn de christenen erg verleid geweest door aardse, materiële goederen. Gedurende eeuwen is de christenheid in de verleiding geweest zich te verrijken en de wereld te gebruiken voor een geregelde “ houtkap ” ten einde zich te voeden met de aardse dingen – eerste bekoring. Ik denk dat we met Luther en de renaissance die tweede etappe van bekoringen van de verbeelding binnentreden : buitengewone dingen doen, geheel nieuwe beschavingen creëren, nieuwe wetten, nieuwe politieke grondwetten en toch geloven dat dit alles door de genade Gods zal standhouden. We zijn een tijd binnengetreden waarbij de cultus van God vervangen wordt door die van de mens. Het gaat niet om een openlijke cultus van de duivel zelf. Tevoren diende hij zich aan onder de gedaante van stenen, zilveren en vergulde afgodsbeelden, maar vandaag toont de duivel zich in de gedaante en het voorkomen van man, vrouw en kind en de mens die zichzelf aanbidt. Hij geeft er zich geen rekenschap van dat door zichzelf te aanbidden, door aan zichzelf een bijzonder hatelijke cultus te wijden, hij hierdoor de duivel dient en zijn slaaf wordt.
« De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. »
We moeten ons herinneren dat de paus aan het einde van Vaticanum II afgekondigd heeft dat « wij, meer dan wie ook, de cultus van de mens hebben. » Dit zijn z’n eigen woorden. Op dezelfde wijze heeft Jezus gezegd dat Hij niet voor de wereld zou bidden. Hij heeft verklaard dat men de wereld niet kon, niet mocht beminnen en vandaag (en sinds jaren) horen we overal zeggen dat de Kerk de wereld moet beminnen, zich voor de wereld moet openen.
We ervaren niet de schok van een totale contradictie tussen onze taal, onze gedachten, onze manier van denken en beleven van onze nieuwe godsdienst en de godsdienst die Jezus in zijn integraliteit verdedigd heeft tegen de duivel. Het is zeer indrukwekkend deze contradictie bloot te leggen en te bedenken : we zijn in de eindtijd van de wereld, op het moment waarop de duivel zijn sterkste trucs gaat gebruiken, die erin bestaan de mens een beeld van zijn eigen grootheid voor te houden en hem dit te doen aanbidden.
De Heer uw God zult gij aanbidden, Hem alleen zult gij eer bewijzen en hij die geen eer bewijst aan God is onuitstaanbaar voor God en zijn dienaars. Maar hij die vandaag eer bewijst aan God is voorwerp van haat voor alle menselijke machten en slachtoffer van vervolging. De rechtvaardigen zullen aldus gemarteld worden, volgens de profetie van Fatima. We zien het belang in van deze exclusieve trouw aan God. Het enige vertrouwen dat we moeten hebben is in God, de enige eer die we moeten bewijzen is aan God, de enige dienst die we moeten bewijzen is aan God. Dan zal de duivel tegenover de Kerk doen zoals hij tegenover Jezus gedaan heeft : toen hij zag dat Jezus nogmaals antwoordde met woorden uit de wet en hem versloeg op zijn eigen terrein, liet de duivel Hem achter en zie : engelen naderden en dienden Hem.
Het is zoals tijdens zijn doodsstrijd, toen Jezus aanvaardde zijn Lijden op zich te nemen, ondanks datgene wat de vijand van de mensheid Hem influisterde en waartoe zijn eigen natuur Hem aanspoorde (om die algehele opoffering van zichzelf niet te doen) : toen Jezus die doodsstrijd overwonnen had, dienden engelen hem, engelen brachten Hem een mysterieus voedsel uit de Hemel om Hem te versterken.
Het lijkt me dat op het moment waarop we ons nu bevinden, wanneer de dienaars van God grote vervolgingen zullen ondergaan hebben en hun trouw aan Jezus Christus zullen hebben bevestigd, engelen ter hulp zullen komen op hun tocht alvorens ze de eeuwige beloning zullen ontvangen.
abbé Georges de Nantes uittreksels uit de homilie van 8 maart 1992