12 FEBRUARI 2017

Een moraal van volmaaktheid

Sermon sur la montagne par Champaigne

GEDURENDE de voorbije zondagen hebben we gezien hoezeer Jezus bezorgd was om de armen en zieken te verlichten, de bezetenen te bevrijden, de zonden te vergeven, de mensen gelukkig te maken door hun ellendig lot te verbeteren. Maar dat alles is niet de grond van het Evangelie. Jezus is ons een andere boodschap komen brengen die de absolute nieuwigheid van het Evangelie vormt : deze van de Zaligsprekingen die de H. Mattheüs ons brengt in zijn hoofdstuk 4.

Jezus doet dit steunend op zijn eigen en soeverein gezag. Zijn onderricht is volledig nieuw en onuitgegeven. Hij spreekt met klem en zegt dingen die schokkend zijn voor zijn toehoorders. Wie zijn de gelukkigen van het leven ? De armen, de zachtmoedigen, zij die wenen, zij die dorsten naar gerechtigheid, de barmhartigen, de zuiveren van hart, zij die vrede brengen en die vervolgd worden om de gerechtigheid in naam van de « Mensenzoon ». Aan hen belooft Hij dat er voor hen een grote beloning is weggelegd in de Hemel en het honderdvoud in deze wereld. Dit alles is erg nieuw.

Door dit te onderwijzen toont Jezus zich een veeleisender Meester dan Mozes. Jezus, die ons tal van motieven geeft om in te gaan tegen onze driften en gebreken om goede vruchten voort te brengen, gaat ons vragen meer te doen dan aan de Joden gevraagd werd. Dat is wat de H. Mattheüs ons wil doen begrijpen met de passage van het Evangelie die de Kerk ons vandaag ter overweging aanbiedt.

Bijvoorbeeld wat het huwelijk betreft, gaat Jezus verder dan Mozes, die toegestaan had dat ze verschillende vrouwen hadden omwille van de hardheid van hun hart :

« Gij hebt gehoord dat er gezegd is : Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief geven. Maar Ik zeg u : Wie zijn vrouw verstoot, behalve in geval van ontucht, brengt haar ertoe echtbreekster te worden ; en wie een verstoten vrouw huwt, begaat echtbreuk. »

« Gij hebt ook gehoord dat er gezegd is : Gij zult geen echtbreuk plegen. Maar Ik zeg u : Al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd. »

Laat het ons dus niet verwonderen dat Jezus in zijn in zijn eerste toespraak op de “ kleine Sinaï ”, de kleine heuvel die hij samen met zijn apostelen beklommen heeft om het volk te onderrichten, de Wet vervolmaakt. Hij leert ons geen genoegen te nemen met een primitieve moraal : niet voor niks te zweren, van zijn recht af te zien, ons te verzoenen met onze broeder alvorens tot het altaar te naderen voor onze offerande, onze mantel te geven aan hen die ons kleed vragen, onze vijand te beminnen, slechts voor Gods oog aalmoezen te geven, slechts te vasten om God te behagen, zijn broeder niet te beschimpen. Het is dus een wet die verdergaat dan die van Mozes.

Immers, de Wet van Mozes was op zich te algemeen, te ontoereikend. De Farizeeën wilden haar sinds verschillende generaties aanvullen door er tal van gedetailleerde voorschriften aan toe te voegen. Hieraan herkent men de slechte hervormer : hij maakt regeltjes. Hij is niet in staat de wet een nieuwe geest in te blazen en aldus deugd en heldhaftigheid aan te wakkeren. Dus verveelvoudigt hij de voorschriften en reglementen. De Farizeeën vermenigvuldigden de reglementen. Van het ene detail naar het andere werd dit onverdraaglijk en dit liet hen toe de mensen te misprijzen die geen tijd hadden om aandacht te schenken aan de wetgeving. Dit was een heel groot gevaar van sclerose van de joodse Wet.

Men kon niet bij de wet van Mozes blijven, terugkeren naar die zuivere Decaloog. Jezus klaagt krachtig het gevaar aan van een dor en hypocriet formalisme. Met de hernieuwing geïnspireerd door zijn moraal zal Hij de moraal van Mozes vervolmaken. « Men heeft u gezegd, en ik zeg u... » Jezus toont zich daar als een nieuwe Mozes door een meer volmaakte wet af te kondigen. Hij onderwijst een moraal van volmaaktheid : « Men moet alles doen voor God », « Wees volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is, wees heilig zoals uw hemelse Vader heilig is ! » En wees vanaf nu niet meer zo bezorgd over wat de Wet toelaat of verbiedt : « Doe aan de anderen wat ge wilt dat de anderen aan uzelf doen. » Het is het grote voorschrift van de naastenliefde. « En boven alles, schenk vergeving ! »

Ziedaar hoe Jezus de Wet nieuw leven inblaast en haar voor altijd naar de hoogste volmaaktheid brengt. En aan het in praktijk brengen van deze Wet zal Jezus de hoogste beloning verbinden van ons als zijn Moeder en broeders te beschouwen. Herinner u hoe Hij zegt, wanneer zijn Moeder en broers Hem komen opeisen : « Wie is mijn Moeder en wie zijn mijn broers ? Het zijn allen die naar mijn woord luisteren en de wet van God in praktijk brengen. »

Vanzelfsprekend, wanneer de inzet van onze morele inspanning erin bestaat al of niet uitgesloten te zijn van het Koninkrijk, beschouwd te worden door Jezus als zijn Moeder en broers of beschouwd te worden als vreemden, dan is het verlangen zeer groot om de wet van God zorgvuldig te beoefenen, tot het uiterste van zijn eisen te gaan, zelfs ze te overschrijden. Dat is het voornemen dat zijn leerlingen ertoe zal brengen volmaakt te zijn, heilig te zijn « zoals onze hemelse Vader volmaakt is, zoals onze hemelse Vader Heilig is ! »

Abbé Georges de Nantes
besluit van de conferentie « Uw Wil geschiede »