19 FEBRUARI 2017
Twee raadgevingen om volmaakt te worden
WE zijn niet geschapen voor de hel. God had ons in Adam heilig en gelukkig geschapen, en heel zijn heilsplan is erop gericht om ons terug te brengen naar een paradijs dat beter is dan datgene wat we verloren hebben. Om deze terugkeer naar Hem te volbrengen hebben we de tijdsperiode van een heel leven, wat tegelijkertijd weinig en veel is. Veel wat de barmhartigheid en het geduld van onze Vader in de hemel betreft, die het niet moe wordt noch een afkeer krijgt bij het zien van onze branie en onze lafheid. Weinig met betrekking tot onze traagheid en onze doofheid, die altijd klaar staan om die kostbare uren te bederven die snel voorbijgaan en nooit meer terugkeren. Ook is het weinig tijd met het oog op het te volbrengen werk, dat van onze heiliging, volgens het gebod van Jezus : « Weest volmaakt zoals uw Vader in de hemel volmaakt is ».
Het is een al te miskende waarheid : we zijn allen geroepen tot de volmaaktheid van de liefde vanaf dit leven. Men moet die ultieme vooruitgang, de enige die ons ten volle tot zonen van God kan maken, niet uitstellen tot het moment van de dood noch tot de tijd van het vagevuur. De ladder die ons wordt aangeboden opdat we ze zouden beklimmen is niet te kort, zoals men soms denkt, om meteen al de hemel te kunnen bereiken ; en de beproeving van het vagevuur is noch normaal noch onvermijdelijk. De theologen leren het ons : het vagevuur is een oord van bestraffing en we zouden dit niet moeten doormaken als we trouw zouden zijn aan de genade. Dat betekent dat onze roeping op aarde voor iedereen erin bestaat een dusdanige heiligheid te bereiken dat deze ons in rechte lijn doet overgaan van de aarde naar de hemelse zaligheid in de schoot van God. We geloven door een slecht begrepen nederigheid dat dit geluk voorbehouden is aan zeldzame uitverkoren wezens, aan de heiligen, maar dat is een vergissing die onze hoop verarmt en onze zuiverste vurigheid afremt. In werkelijkheid bereidt de Voorzienigheid voor ons allemaal een weg die rechtsreeks opklimt naar God en die we bij machte zijn feilloos te volgen tot aan de schitterende bekroning ervan.
Hoezeer gaat dit in tegen de gangbare opinie ! Zovele zielen smaken niet de vreugde van een levendig geloof omdat ze bang blijven, weerhouden in hun middelmatigheid door de gedachte dat ze niet geroepen zijn om beter te doen. Ze weten trouwens niet hoe ze het moeten aanpakken om de weg naar de volmaaktheid te bewandelen. Het ontbreekt hen aan dat goede verlangen, die doortastendheid om tot het uiterste van hun roeping te gaan en naar God zelf te streven door een liefde die elke dag zuiverder en vuriger wordt. Ze vegeteren en dat is heel spijtig, want ook zij zouden reeds hier op aarde een intieme band met God kunnen ervaren.
De wens van dag tot dag beter te worden, onophoudelijk te groeien in volmaaktheid, dat heilig verlangen is reeds de helft van het werk, want van zodra het in ons gemoed opduikt, wekt het een programma van heiliging op, opeenvolgende « treden » voor de beklimming van de Heilige Berg. De ziel houdt er dan mee op met gebogen hoofd een lange en bochtige weg door de vlakte te volgen. Ze heft de blik op naar de lichtende bergtop, ze onderzoekt het traject van de weg, de moeilijke doorgangen, en in dat aanschouwen van het geheel smaakt ze reeds de sterke vreugde van de geplande overwinning. Enkel de duur van het traject ontsnapt haar, gelukkig maar. Het is in de bergen een gebruikelijke optische vergissing om alle afstanden veel te kort in te schatten. Zo vergaat het ook de ziel die beslist zich op de weg van de volmaaktheid te begeven en de drie of vier af te leggen etappes ontwaart : ze beeldt zich in ze in enkele jaren te kunnen afleggen, maar bij de uitvoering worden haar onverwachte vertragingen duidelijk. Dat maakt echter weinig uit : het komt erop aan zich te engageren !
In haar gebruikelijk onderricht en haar mystieke theologie, maar vooral door het voorbeeld van de heiligenlevens, geeft de Kerk ons van deze weg van de vervolmaking, van dit opklimmen naar God duizenden beschrijvingen, alle even uitmuntend. Stellen we ons vandaag tevreden te herinneren aan het essentiële dat niet mag vervagen voor het soms meer aantrekkelijke detail.
Eerste raadgeving : Jezus als gids nemen en zich aan Hem hechten door sterke en levende banden. Denk niet dat er een andere manier zou zijn om deze vereniging te bereiken dan door de praktijk van het leven van de Kerk in al zijn vormen. Hij die is « de Weg, de Waarheid en het Leven » geeft zich aan ons door de sacramenten en de gewijde handelingen, gebaren en woorden van zijn Bruid, de Kerk. Hij die van zichzelf beweert « gelovige » of « christen » te zijn, maar dit leven niet ontvangt langs dit kanaal zal snel vaststellen dat hij zich terug in de vlakte bevindt vanwaar hij God slechts kan zien boven de wolken als een ontoegankelijk bergtop.
Het eerste voornemen zal dus zijn om elke dag tot een betere praktijk en een intenser gebruik van al de rijkdommen van de Kerk te komen ; men moet van de Kerk worden in de volste zin van het woord. Het is niet echt gangbaar vandaag, maar het is een bevestiging van wat we zeggen, want nooit hebben valse heiligheid en vermeende volmaaktheid de zielen dermate doen afdwalen dat ze aan de afgrond van zonde en zelfs geloofsafval staan.
Tweede raadgeving : aan elke stap aandacht schenken. Zoals onze gids Jezus het beveelt, past het om vooreerst niet de dwaze onvoorzichtigheid te begaan in de hoofdzonden te vervallen. Maar zo vroeg mogelijk moet men waken over elk van onze daden, zoals de alpinist zorgvuldig elk van zijn stappen nagaat. Op dit punt zijn de voortdurende aanmoediging en onophoudelijke hulp van onze gids noodzakelijk ! Wie zou, zonder godsdienstpraktijk, de minste van zijn woorden, daden en gedachten kunnen bewaken om ze steeds op de geschetste richting naar de volmaaktheid te houden ? Maar onder het oog van Jezus, gesterkt door zijn kracht, wordt deze gestrengheid tegenover zichzelf oorzaak van vreugde, net zoals de moeilijkheid, het onophoudend gevaar van een beklimming passionerend is.
Dit programma is een werk van lange adem. Wat voor beginnelingen het snelle werk van een noviciaat lijkt, wordt een levenslange inspanning. De natuur is daar die tegensputtert en de valse bewegingen vermenigvuldigt ! Ga te biechten en ga steeds verder ! Men moet marcheren, klimmen, zonder ooit het verlangen naar volmaaktheid op te geven...
Hoezeer verandert nochtans het parcours terwijl men aldus vooruitgaat. Het waren bevallige weilanden, vervolgens eindeloze vlakten met keien, nu een reeks mooi hellingen, smalle paadjes en indrukwekkende ravijnen : mooi werk ! Wanneer de ziel sterk met Jezus verbonden is door de sacramenten en het beluisteren van het goddelijk Woord, wanneer ze zich met onvermoeibare aandacht hoedt voor valse stappen, begint een nieuwe etappe. God legt haar heel wat lijden en beproeving op, verzaking aan zichzelf die op aarde haar vagevuur zullen zijn. Dat ze zich dan gehoorzaam en liefdevol laat leiden, zeker van de trouw van Hem die ze sinds vele jaren zoekt.
En tenslotte een derde raadgeving, die zo gemakkelijk vergeten wordt : de ziel moet in zichzelf de gaven van de H. Geest ontvangen, de zeven gaven van het vormsel, ze moet die innerlijke Meester aanroepen en zich helemaal overgeven aan zijn zoete en sterke inspiraties. Zij zal dan alle beproevingen het hoofd bieden met een onverwoestbaar geloof, een vreugdevolle hoop, een zegevierende liefde, omdat de krachten van haar natuur buitengewoon zullen toenemen en als het ware door God zelf geactiveerd en geleid. Dan richt de blik zich op de lichtende top, dan versnelt de pas... Gelukkig hij die de gaven van de H. Geest bezit, want zijn droefheid zal in vreugde veranderen, zijn duisternis in licht en zijn verlangen naar God in de zekerheid van elkaar wederzijds te bezitten.
abbé Georges de Nantes uittreksels uit de « Lettre à mes amis » nr. 45