15 JANUARI 2017
Het getuigenis van de H. Johannes de Doper
DE passage uit het Evangelie van Sint-Jan dat de Kerk ons aanreikt om te overwegen op de tweede zondag van de tijd door het jaar brengt het getuigenis van de H. Johannes de Doper aan het begin van het openbaar leven van Jezus.
Na afscheid genomen te hebben van Maria en Nazareth te hebben verlaten, na veertig dagen gevast te hebben in de woestijn, keert Jezus terug naar « Bethanië aan de overkant van de Jordaan » waar Hij gedoopt wordt door de H. Johannes de Doper tijdens de eerste dagen van januari 29.
Het Evangelie van Sint-Jan, waarvan men zegt dat het zo mystiek en verheven is, zal ons uiterst nauwkeurig overkomen wat de chronologie betreft. Sint-Jan is zeker de apostel van het Mysterie, de vertrouweling van de meest verheven gedachten van Jezus, maar het is onbetwistbaar dat zijn manier van aanvullen van de synoptische Evangeliën deze is van een getuige die zich de dingen herinnert en die, tegenover de gemeenschap van de primitieve Kerk, het gezag heeft om de Evangeliën – die reeds gedurende twintig of dertig jaar in het milieu waarin de apostel leefde waren ontvangen – te vervolledigen of te corrigeren.
Nadat Jezus de woestijn verlaten heeft, keert Hij eerst terug naar Johannes de Doper. Wanneer die Hem ziet aankomen, Hem van verre opmerkt, toont hij Hem aan wie hem omringen met de woorden : « Zie het Lam Gods, Hij die wegneemt de zonde van de wereld », woorden die veel overwogen zijn. Op deze woorden wil ik me baseren om te begrijpen wat zich tijdens het Doopsel heeft afgespeeld.
Het lijkt me dat men afstand moet nemen van wat Luther en vele moderne exegeten beweerd hebben. Na heel wat overwegingen denk ik dat men afstand moet nemen van de interpretatie volgens dewelke de H. Johannes de Doper met de woorden “ Zie het Lam Gods ” heeft willen aangeven dat Jezus reeds tijdens dit Doopsel de rol op zich heeft genomen van slachtoffer tot uitboeting van de zonde, de rol van offerlam. Alsof het Doopsel een soort van voorafbeelding was van zijn verlossend Offer aan het Kruis. Het lijkt onmogelijk dat Johannes de Doper dit begrepen heeft terwijl de apostelen dit pas zullen begrijpen op het moment dat het zal gebeuren. Onmogelijk !
Toen Johannes de Doper zag hoe Jezus zich onderwierp, tewerk ging met een eindeloze zachtheid en goedheid, was hij daar ondersteboven van. Hij heeft begrepen dat Jezus een Evangelie zou prediken dat vooreerst een Evangelie van zachtheid, van vergeving zou zijn. Dan begrijpt men heel goed de woorden « Zie het Lam Gods ». Het lam, dat is de onschuld. Ziedaar Hij die de zonden van de wereld wegneemt. Dit wil zeggen dat Jezus, door zijn aanwezigheid, door zijn daden, door zijn Evangelie zijn volk gaat bijsturen ; Hij gaat de zonde van zijn volk laten verdwijnen.
Op slag is de H. Johannes de Doper vol nederigheid tegenover Jezus. Daarom zal hij zijn leerlingen laten vertrekken. Daarom erkent hij tegenover hen die uit Jeruzalem komen – die gezonden zijn door de priesters en levieten en onder wie sommigen Farizeeërs zijn – dat hij niets is, dat hij niet waardig is de riem los te maken van de sandaal van Hem die daar onder hen is. « Midden onder u staat iemand die gij niet kent. » Die iemand is Jezus. Terwijl Johannes een beroemd profeet is, het referentiepunt van heel de joodse maatschappij van die tijd, is Jezus onbekend. En nochtans is het Jezus die de Verlosser moet zijn.
En dan gebeurt wat moest gebeuren : de beste leerlingen van Johannes verlaten hem om naar Jezus te gaan en zich bij Hem aan te sluiten. Het is een overrompelend tafereel, het tafereel van de eerste leerlingen die zich aan Jezus hechten en de woorden die ze tot Hem zeggen, wat Sint-Jan de Evangelist goed in zijn herinnering bewaard heeft. Heel die passage van zijn Evangelie is een ontboezeming, het zijn intieme herinneringen, hij herinnert zich dag en uur, het was tegen de avond :
« De volgende dag was Johannes daar weer ; twee van zijn leerlingen waren bij hem. Hij richtte zijn blik op Jezus, die daar langskwam, en zei : “ Daar is het lam van God. ” De twee leerlingen gaven gehoor aan zijn woord en volgden Jezus. »
Vervolgens legt Johannes de Doper in aanwezigheid van Jezus dit mooi getuigenis af : « Geen mens kan zich ook maar iets verwerven of het moet hem door de hemel zijn geschonken. Jullie kunnen toch zelf getuigen dat ik gezegd heb : “ Ik ben de Messias niet, ik ben voor Hem uit gestuurd. ” Hij die de bruid mag bezitten, is de bruidegom ; de vriend van de bruidegom staat te luisteren en is vol vreugde als hij de bruidegom hoort. Nu is mijn vreugde volkomen. Hij moet groter worden, en ik kleiner. »
Wanneer men deze scène in haar psychologische context plaatst, wanneer men ze herbeleeft, heeft ze iets bewonderenswaardig ! Deze Voorganger die zo groot geweest is, cijfert zich uit eigen beweging weg en hij stemt ermee in dat mensen minder talrijk naar hem komen. En de mensen maken zich beetje bij beetje van hem los, laten hem in eenzaamheid achter, heel gelukkig als hij is bijgedragen te hebben aan de vreugde van de Bruidegom omdat hij weet dat daar het Evangelie begint. Wat is dit alles mooi ! Hoe schoon is de ziel van de Voorloper van de Messias !
Tot besluit zullen we van dit hoofdstuk van Sint-Jan een absoluut onuitwisbare indruk bewaren van tederheid, van zeer tedere vriendschap, van wederzijdse eerbetuigingen tussen Johannes de Doper en Jezus, tussen Jezus en Johannes de Doper, van grenzeloze bewondering van de eerste apostelen voor Jezus, van wie ze raden dat Hij de Verlosser is.
abbé Georges de Nantes uittreksels uit een retraite en uit « Bible, archéologie, histoire » deel 3