30 JULI 2017
De mislukking van de prediking
van Jezus in Galilea
WE beëindigen ons commentaar op de parabels van Jezus die ons overgeleverd zijn door de H. Mattheüs in hoofdstuk 13 van zijn Evangelie.
De parabel van het visnet dient men te verbinden aan de parabel van het kaf, die van dezelfde aard is. De Galileeërs gebruikten grote netten en in de inhammen van het meer van Tiberias strekten ze deze netten uit van de ene rotspunt tot de andere om vervolgens terug landinwaarts te keren en aldus alle vissen te vangen die zich in die inham bevonden. Wanneer ze aangekomen waren op de oever en de vissen op het droge getrokken waren, namen ze die met de hand vast en haalden de goede en slechte vissen uit elkaar. Ik weet niet meer welke auteur opmerkt dat alle vissen van het meer van Tiberias goed zijn om te eten. Alleen is het zo dat volgens de Wet vissen met schubben gegeten mogen worden en die zonder schubben niet. Deze laatste gooide men terug in zee; ze waren niet goed omdat ze door de Wet verboden waren. Deze dagelijkse handeling van de vissers haalt Jezus aan als een voorbeeld van wat er te gebeuren staat aan het einde der tijden.
Zo komen we tot een eerste periode in de ontplooiing van het Koninkrijk: het is de visvangst, men verzamelt alles wat men kan. In een volgende periode, die zoals de oogsttijd is, haalt men de goeden en de slechten uit elkaar. Wanneer Jezus verderop in het Evangelie van Mattheüs (hoofdstuk 25) zal spreken over het Laatste Oordeel, over uitverkorenen en verdoemden, zal het nog slechts een duidelijke verklaring zijn van wat Hij in de parabel gesuggereerd heeft.
Er blijven ons nog twee parabels over die we moeten bespreken en die een ander aspect van het Koninkrijk onderstrepen: de parabel van de schat en die van de kostbare parel. Alles achterlaten, alles verliezen betekent niets als het is om het Koninkrijk te verwerven, om deel te hebben aan het Koninkrijk. Het is de uitleg van het Woord van Jezus die zegt dat de geweldenaars het Koninkrijk buit maken: « Het Koninkrijk is nu onder u en de geweldenaars maken het buit.» Er is veel gediscussieerd over dit woord "geweldenaars". Het wil zeggen dat het loont dat men alles opoffert om in het Koninkrijk te kunnen binnengaan, zoals mensen met elkaar slaags geraken om ergens binnen te geraken waar men absoluut wil zijn; of om een huis te ontvluchten dat in brand staat. Men laat dan alles achter, men offert alles op. Het is in deze geest dat Jezus later zal zeggen, helder en duidelijk, dat men beter zijn hand afhakt of zijn oog uitrukt om in het Koninkrijk te kunnen binnengaan dan met handen en ogen de eeuwige verdoemenis in te gaan.
De parabel van de schat is die van de man die een akker koopt omdat hij weet dat daar een schat begraven ligt. Hij verkoopt al zijn bezittingen om die akker te kunnen verwerven, want zo zal hij de wettelijke eigenaar worden van de schat die er zich bevindt.
In de parabel van de kostbare parel koopt een man juwelen aan en op zekere dag vindt hij de parel. Parels waren buitengewoon kostbaar in die tijd, aanzien als de mooiste juwelen die er bestonden. De koopman wordt gek! Hij heeft een mooie parel gezien, de mooiste die hij in zijn bestaan is tegengekomen. Hij is er uitzinnig door en verkoopt alles om zich deze parel aan te schaffen. Hij heeft nu wat hij verlangt. Al het andere is niets meer! Zo zal Sint-Paulus later zeggen dat hij alle aardse dingen als een mesthoop aanzien heeft, om met Christus te zijn.
Daarom kan Jezus besluiten: « Elke schriftgeleerde ingewijd in de leer van het Koninkrijk der Hemelen – dit is: hij die deze woorden begrepen heeft – gelijkt op de heer des huizes die uit zijn schat nieuwe en oude dingen haalt.»
Wat wilde Jezus zeggen door "oude dingen"? Datgene wat reeds door de Joden gekend was aangaande het komende Koninkrijk. Jezus heft niet het hele Oude Testament op. Hij wilde hen zeggen dat de verwachting van het Koninkrijk juist is, dat het voorwerp van hun hoop hetzelfde is en dat Jezus die verwachting beantwoordde. Maar anderzijds zijn er "nieuwe dingen" omdat het niet helemaal is zoals ze zich dat voorgesteld hadden: het is anders en beter. Jezus nodigt zijn dierbare Galileeërs, die moedige mensen, uit over dat alles na te denken en, beetje bij beetje, zijn zienswijze bij te treden. Helaas zullen ze dat niet doen!
Hier raken we een punt dat schrijvers veelvuldig uit de doeken doen, en met reden! Het gaat om de profetie van Jesaja die Jezus aanhaalt om aan de apostelen te zeggen dat, als Hij in parabels spreekt, dat gebeurt opdat zij die hebben nog méér zouden bezitten en opdat aan hen die niét hebben ook het weinige dat zij bezitten zou ontnomen worden. Hij citeert Jesaja: « Gij zult aandachtig luisteren en niet begrijpen, gij zult aandachtig kijken en niet weten, want het hart van dit volk is versteend en ze zijn doof geworden; ze hebben de ogen half gesloten om niet te moeten zien met hun ogen en niet te moeten horen met hun oren, en niet te moeten begrijpen met hun hart, en zich niet te moeten bekeren, en dan zou ik hen genezen hebben.» Bij Sint-Marcus is het ernstiger, brutaler: « Uit angst zich te bekeren en vergeven te worden.»
Het lijkt er dus op dat Jezus deze parabels verteld heeft voor de goeden, voor de kleinen, voor hen aan wie de Vader zich openbaart, zoals Hij dit later zal zeggen, en dat deze parabels reeds een straf zijn voor de slechten en de hoogmoedigen.
Het is vrij angstaanjagend! We maakten een soort van Galilese idylle mee waarbij alles goed ging. Het leek erop dat tussen Jezus en dit volk een wederzijdse uitwisseling van liefde bestond, dat dit volk Jezus volgde, gegrepen door het geloof, met vertrouwen geëngageerd. Maar we bemerken – het eerst in het hart van de Meester, dat « goed weet wat er in de mens omgaat», zoals Sint-Jan zegt – dat er iets schort. Jezus verwittigt de apostelen alvorens het duidelijk wordt: dit volk heeft geen goed hart, hun hart mist diepgang; het is een opstandig volk, dat zich niet echt bekeerd heeft. Het volgt Jezus met menselijke doeleinden voor ogen, het jaagt zijn plan na en wil dat Jezus ten dienste staat van de verwezenlijking van zijn droom. Dit volk heeft zijn droom niet opgeofferd om het geloof te kunnen aannemen, in gehoorzaamheid aan de Openbaring van God. Het is dus wel degelijk die te harde, rotsachtige bodem vol distels waarop het Woord Gods geen vruchten kan dragen.
Vandaar die bitterheid van Jezus, die heel geheimzinnig is omdat Hij God is en reeds als het ware bij voorbaat over de zielen die Hij voor Hem heeft kan oordelen. Het is zoals sommige opvoeders reeds bij voorbaat van kinderen die hen zijn toevertrouwd weten wie goede kinderen zullen zijn, wie op de goede weg zullen blijven terwijl ze van anderen, die nog niet beseffen wat er in hen is, heel goed weten dat die zich zullen afkeren. Jezus heeft voorkennis over wat gaat gebeuren en Hij weet dat dit volk van Galilea Hem niet trouw zal zijn.
Kort na het verhaal van deze parabels zullen we, vrij snel, de ontknoping van de Galilese idylle meemaken.
Alles komt in een stroomversnelling en zal binnen enkele dagen een ontknoping kennen, zoals gebeurt met vriendschappen, of binnen gemeenschappen waar de zielen niet oprecht zijn, waar alles kunstmatig heel goed lijkt te gaan en waar dan op een dag alles vernietigd wordt door een crisis en niemand in staat is deze gemeenschap te redden.
Arme, arme Jezus! We zien Hem voor ons: heel zijn leven was, zoals de « Navolging» zegt, een Kruis en een martelaarschap.
We weten uit ervaring hoe triest en pijnlijk het is te mislukken in een apostolisch werk dat men ondernomen heeft en dat onder een voorspoedig gesternte begon. De dag waarop, zomaar, de wind draait, de mensen niet langer komen, begint men zich eenzaam te voelen, in de steek gelaten; men hoort de roddels rondom zich, misschien wordt zelfs je materiële toestand bedreigd, je eer, soms zelfs je leven. Iemand is ons op deze weg voorgegaan: het is Jezus. Want zijn Koninkrijk, zoals Hij later zal zeggen, is niet van deze wereld en Hij sprak tot mensen van vlees en bloed die slechts aan één ding dachten: de vestiging van het Koninkrijk hier op aarde, om te voldoen aan de noden van hun natuurlijk wezen.
De parabels die voor hen een licht moesten zijn, hebben hen verblind omdat hun ambities van stoffelijke aard waren. Jezus wilde hen verheffen tot bovennatuurlijke visioenen en ze zijn Hem niet gevolgd. Het is dan dat Jezus de oevers van het meer van Tiberias verlaat terwijl Hij tegen die streek vreselijke vervloekingen uitspreekt alvorens terug te keren naar Jeruzalem om een andere, veel meer te duchten taak in Judea op zich te nemen.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de 6de conferentie
van de reeks «Conférences sur l´Évangile»