10 SEPTEMBER 2017
Zijn naaste vermanen voor diens
welzijn en hem vergeven
DE passage uit hoofdstuk 18 van het Evangelie van de H. Mattheüs wordt heel goed becommentarieerd door Sint-Augustinus. Ik wil jullie laten delen in de zeer rijke les van dit commentaar.
« Waarom wijst ge uw broeder terecht? Is het omdat ge bedroefd zijt dat hij tegen u gezondigd heeft? God behoede dat dit niet het geval is. Als ge dit doet uit eigenliefde, doet ge niets; maar als ge het doet uit liefde voor hem, doet ge iets heel goeds.»
Het dagelijks leven krioelt van voorbeelden die even zovele gelegenheden zijn om dit onderricht van Christus, die ons aanspoort om te handelen met echte naastenliefde, in praktijk te brengen.
Je bent het slachtoffer van roddel, van kwaadsprekerij of van laster. Als je de vermeende verantwoordelijke gaat opzoeken om hem een lesje te leren en lucht te geven aan je woede, dan is dat niets waard, dan is dat slechts een natuurlijke reactie; de heidenen doen net hetzelfde, zoals Jezus zei.
Maar als je tot hem gaat spreken omdat je werkelijk bedroefd bent te zien dat zoiets bij hem een kwalijke gewoonte is geworden en dus allicht een zonde, dan ga je naar hem toe voor hemzelf en niet voor jou. « Als je het doet uit liefde voor hem, handel je goed», zegt de H. Augustinus: dan handel je moedig en deugdzaam, want men moet de kracht hiertoe hebben. Noch zwakheid noch woede, maar onbaatzuchtigheid.
Men moet dus handelen met het oog op het welzijn van hem die ons heeft gekwetst. Als je er slechts aan denkt je een beetje te wreken en je broeder luistert naar je, dan heb je helemaal niks gewonnen en je broeder evenmin. Maar als je ernaar toegaat vanuit zijn belang en hij luistert naar je, dan zegt Jezus ons dat je jouw broeder gewonnen hebt. Handel dus voor zijn goed om hem te winnen.
Dat veronderstelt dat de zonde die je broeder tegen jou begaan heeft hem op de weg van de verdoemenis plaatst. Als je hem niets zegt, zegt Sint-Augustinus, zal hij verloren gaan. Het feit dat je hem zult gewonnen hebben bewijst dat hij zich in een slechte situatie bevond en dat je moed om hem te vermanen uit liefde tot hem zijn redding bewerkt heeft.
« Waarom dan», vraagt Sint-Augustinus zich af, « geringschatten het merendeel van de mensen dat soort zonden en zeggen ze: "Welk groot kwaad heb ik gedaan? Ik heb toch slechts gezondigd tegen een mens?" Geringschat dat niet: je hebt gezondigd tegen een mens.»
Voor Sint-Augustinus is een mens iemand die liefde en goedertierenheid waard is en die ik volgens het gebod van God zelf moet helpen; ik moet werken voor zijn redding. De waardigheid van de mens komt dus niet van hemzelf, van zijn door de erfzonde gekwetste persoonlijkheid! Wat de waardigheid van ieder mens op aarde uitmaakt, is dat hij, in de liefde van Christus, geroepen is onze broeder te worden. De waardigheid van de mens die het Evangelie ons predikt, is absoluut tegengesteld aan die welke de vrijmetselarij momenteel aan de hele wereld oplegt en die verspreid is in heel de Kerk van vandaag. De waardigheid van de mens volgt uit het feit dat Jezus door zijn Kruisoffer hem de mogelijkheid gegeven heeft gered te worden. Maar die mens moet wel nog de stap zetten om christen te worden. Het is om voor hem die overgang te vereenvoudigen, hem hierin te helpen dat je hem gaat vergeven, vermanen, hem de waarheid onder ogen brengen. Zo zal je een mens gewonnen hebben door hem op de weg van de redding te plaatsen.
Sint-Augustinus neemt hier vooral aanstoot aan de slechte christenen die de zonden tegen de naaste te licht opnemen onder het voorwendsel dat het slechts mensen zijn... Alleen de zonden tegen God zijn doodzonden, denken ze, maar die tegen een mens...
Sint-Augustinus zal hen, in navolging van Christus, daarvoor waarschuwen en ons allen een goede les geven: « Dat niemand onverschillig weze voor de zonde tegen zijn broeder. Want de apostel zegt: “Door te zondigen tegen uw broeders, door de zwakken te kwetsen, zondigt gij tegen Christus en dit omdat we ledematen van Christus geworden zijn. Hoe zoudt ge dan niet tegen Christus zondigen, gij die zondigt tegen een lid van Christus?»
Als we naastenliefde moeten betonen tegenover onze broeder, dan is dit omdat hij in de hoedanigheid van ledemaat van Christus deel uitmaakt van de grote familie van kinderen van God. Onze Heer Jezus Christus houdt van mijn broeder, Hij versmelt met hem in de naastenliefde die ik hem betoon evenals, helaas, bij mijn afwezigheid van naastenliefde tegenover hem. « Waarom vervolgt gij mij?» zal Christus tot Saulus van Tarsus zeggen die de christenen vervolgde!
« Dat niemand dus zegt: "Vermits ik niet tegen God maar tegen een broeder gezondigd heb, heb ik slechts tegen een mens gezondigd, dus is mijn fout licht of nihil.” Wie onder ons, mijn broeders, zal er gerust kunnen in zijn het Koninkrijk der hemelen te bekomen als het Evangelie verklaart: "Hij die tot zijn broeder zegt: ‘Dwaas!’, zal goed zijn voor het vuur van de hel?”
«Het is een angst die we moeten ervaren Christus zo te horen spreken opdat we gegrepen zouden worden door zijn woorden en ze ernstig zouden nemen. Er zijn woorden van Christus in het Evangelie die men verwaarloost omdat ze ons storen, niet meer in de mode zijn of ons om zo te zeggen dwingen ons te bekeren. Om zijn eigen zekerheden te bewaren vindt men steeds een verantwoording... De geleerden leggen ons uit dat het om een overdrijving in het taalgebruik gaat, zoals dat in het Oosten in voege was... Dat is wel kort door de bocht. Het belet niet dat Jezus het gezegd heeft: « Hij die aan zijn broeder zal zeggen: "Dwaas!”, die heeft zich schuldig gemaakt aan een misstap die hem moet leiden naar het vuur van de hel.»
Maar zal dan niemand naar de Hemel gaan?
Vreselijk is de bedreiging, maar ziehier de remedie. « Als ge uw offer naar het altaar brengt en u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw offer achter voor het altaar. God zal niet boos worden door uw vertraging in het neerleggen van uw offer: het zijt gij die God opeist, meer dan uw offer.»
De vergeving is daar, op voorwaarde dat dit een sacramentele vergeving is, gegeven door de Kerk, op geldige wijze.
Sint-Augustinus herneemt wat Jezus dikwijls doet in zijn vermaningen of zijn parabels. Terwijl men begonnen is met te zeggen « Als ge u herinnert dat ge iets tegen uw broeder hebt, vermaan hem dan...» eindigt Jezus met de woorden: « Als ge u herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, ga hem dan eerst vergeving vragen. God zal niet boos worden door de vertraging in het neerleggen van uw offer.» Dat is bewonderenswaardig! « Het zijt gij die God opeist, meer dan uw offer.» Het is niet je geld dat God wil, het is je hart dat Hij verlangt. Zuiver dus je hart door vergeving te vragen aan God en door zevenenzeventig maal zeven te vergeven aan je naaste.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 16 maart 1993