24 SEPTEMBER 2017

De parabel van de arbeiders van het laatste uur
een uitnodiging om de goedheid van God na te volgen

JEZUS vertelt deze parabel net vooraleer Hij zijn apostelen waarschuwt voor de Passie die Hij weldra zal ondergaan te Jeruzalem. Hij bereidt hen aldus voor op de vreselijke botsing die zal plaats vinden met de Joden. Deze parabel dringt zich dus aan ons op door zijn dramatisch karakter.

« Met het Rijk der hemelen is het als met een landeigenaar die vroeg in de morgen uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij werd het met de arbeiders eens voor een denarie per dag en stuurde ze naar zijn wijngaard. Rond het derde uur ging hij er weer op uit en zag nog anderen werkloos op de markt staan tot wie hij zei: "Gaat ook naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is." En zij gingen. Rond het zesde en negende uur ging hij nog eens uit en deed hetzelfde

De Joden die zich als de eigenaars beschouwden van het Verbond worden in deze parabel duidelijk geïdentificeerd met de arbeiders van het eerste uur. Zonen van Abraham, volk van God dankzij Mozes, werden deze "arbeiders" door God, de pater familias, ingezet vanaf het begin van de dag en ze zijn samen een rechtvaardig salaris overeengekomen: één denarie. De arbeiders van het eerste uur hebben de ganse dag gewerkt, de last en de hitte van de dag ondergaan; ze hebben recht op dat loon.

« Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit en vond er weer anderen staan. Hij zei tot hen: "Wat staat ge heel de dag werkloos?" Ze antwoordden hem: "Niemand heeft ons gehuurd." Daarop zei hij tot hen: "Gaat ook gij naar mijn wijngaard." Bij het vallen van de avond sprak de eigenaar van de wijngaard tot zijn rentmeester: "Roep de arbeiders en betaal hun uit, te beginnen met de laatsten en zo tot de eersten. Toen de arbeiders van het elfde uur kwamen, kregen zij elk een denarie; toen nu ook de eersten kwamen, meenden dezen dat zij meer zouden krijgen, maar ook zij kregen ieder de overeengekomen denarie. Ze namen hem wel aan, maar begonnen tegen de landeigenaar te morren en zeiden: "Dezen hier, die het laatst gekomen zijn, hebben maar één uur gewerkt en gij stelt ze gelijk met ons die de last van de dag en de brandende hitte hebben gedragen."
Deze allegorie toont ons de hoogmoed van de Joden die uitgerekend in woede ontsteken als ze zien dat Christus zijn Koninkrijk gaat openstellen voor alle heidenen, de "arbeiders van het elfde uur". We moeten beseffen dat de Joden die Jezus te Jeruzalem zal ontmoeten verontwaardigd zijn door de houding van Jezus. Hoe kan Hij het woord richten tot deze heidenen, hen uitnodigen om zijn wijngaard binnen te gaan! Wanneer ze bemerken dat Jezus evenveel waardering betoont voor de laatst gekomenen, dat Hij aan de heidenen hetzelfde loon uitbetaalt als aan hen, ontsteken ze in woede.

Het antwoord van Jezus overstijgt hun redenering heel ver... : « Vriend, ik doe u toch geen onrecht? Zijt gij niet met mij overeengekomen voor een denarie? Neem wat u toekomt en ga heen. Ik wil aan degene die het laatst gekomen is evenveel geven als aan u. Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies?» Dat is de genade, maar ziehier het summum: « Of zijt ge jaloers omdat ik goed ben?» Moet mijn goedheid de aanleiding zijn voor uw jaloezie? Als God goed is, zou het beeld van de goedheid van God integendeel extra dankbaarheid en vreugde moeten opwekken.

Door deze eenvoudige woorden onthult Jezus wat de beoefening van de joodse wet aan valsheid inhield. Hij klaagt de hoogmoed van de Joden aan en laat uitschijnen wat Hij van hen verwachtte, hoe ze aan de heidenen een plaats hadden moeten geven met dankbaarheid aan God voor al die extra genade. Ja, God heeft een hart dat groter is dan men denkt...

Het lijkt me dat we deze parabel nu kunnen toepassen op onze huidige tijd.

Tijdens de grote dag die voorbijgaat, de generaties die elkaar opvolgen, roept de heer des huizes op om hem te dienen. Wijzelf zijn al generaties lang vurige katholieken. Als we zien dat morgen diegenen die zich helemaal van God hadden afgekeerd in groten getale terugkeren naar de Kerk, zullen we dan vol vreugde zijn of bijzonder jaloers?

Als we de voorspellingen van Fatima juist interpreteren en het geheel aan profetieën dat gaat over het einde der tijden, dan zullen we volgens mij brutale verrassingen beleven. Het zou niet mogen zijn dat we, op het moment waarop de Joden in massa zullen terugkeren naar de Kerk (zoals Sint-Paulus aankondigt) en waarop de Russen zich zullen bekeren, dat we dan een soort innerlijke woede ervaren bij het zien hoe al die volkeren ons voorgaan. Reeds hebben we een vleugje van deze irritatie kunnen ervaren toen we vernamen dat de voorspellingen van Fatima niet over Frankrijk spraken. Of nog, toen we zagen dat Portugal het voorwerp van voorliefde is van de H. Maagd Maria toen ze beloofde dat dit land gespaard zou blijven van de grote Geloofsafval. Of tenslotte toen we vernamen dat Rusland, nadat het toegewijd zou zijn aan het Onbevlekt Hart van Maria, de eerste natie zou zijn die zich zou bekeren... Het doet ons pijn omdat ons arme Frankrijk in staat van geloofsafval verkeert. Maar we moeten openstaan om de immense genade door God over de hele wereld verspreid te ontvangen.

Ander voorbeeld: in het priesterambt ziet men mannen die hun leven lang zeer slechte christenen geweest zijn en op een dag, geraakt door de genade, werden ze gevraagd terug te keren naar de wijngaard van de Heer en maakten ze er ongelofelijke vooruitgang. Anderen hebben intussen een lang leven van godsdienstbeoefening gehad terwijl ze de indruk hadden niet door God verhoord te zijn.

De eersten, de "arbeiders van het laatste uur", zijn er om het volkomen gratuite karakter van de genade in eenieder te illustreren, en de anderen, de "arbeiders van het eerste uur", getuigen ook van dit gratuite karakter van de genade, maar door er de verdienste van de trouw in het geloof aan toe te voegen.

Jullie zouden volgend bezwaar kunnen hebben tegen God: "Het is niet de kwestie van de verdienste, maar ik neem enkel de vreugde op de korrel van die mensen die, zonder inspanning van hun kant, omzeggens zovele blijken van uw liefde ontvangen, Heer, terwijl het mij, die sinds het begin van de dag gebukt ging onder het zware werk en de hitte, toeschijnt dat U me niet veel heeft toegelachen.”

Op dat punt zijn jullie fout. Als we sinds de ochtend aan het werk zijn in de wijngaard, laat ons dan niet de moeilijkheden berekenen die we gehad hebben. Maar laten we veeleer vervuld zijn van vreugde en dankbaarheid te zien dat personen waarvan we dachten dat ze verloren waren, verdoemd, zich plots openstellen voor de genade en samen met ons naar de Hemel gaan.

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 16 februari 1992