12 OKTOBER 2017

Leven in de vurige verwachting
van de terugkomst van Christus

CHRISTUS heeft sterk de nadruk gelegd op de zekerheid van zijn terugkeer op aarde aan het einde der tijden. Hij zal terugkeren op een moment waarop niemand, noch in de wereld noch zelfs in de Kerk, zal denken aan deze gebeurtenis. De H. Mattheüs, realistisch en erover bekommerd dat de christenen goed de gedachte van Jezus zouden begrijpen, verduidelijkt de voorwaarden die moeten vervuld worden opdat deze verwachting van Christus en onze ontmoeting met hem zo goed mogelijk verlopen. Aan de toespraak die de val van Jeruzalem aankondigt en de duidelijke komst van het messiaanse Rijk door de Kerk, verbindt hij daarom verschillende parabels die betrekking hebben op de dood van mensen, dat wil zeggen op de dag en het uur van onze dood die zal bestaan in de ontmoeting van aangezicht tot Aangezicht van elke gedoopte met zijn God.

De parabel van de wijze en de dwaze Maagden, die de Kerk ons vandaag ter overweging aanbiedt, is een voorafbeelding van de christelijke zielen die van generatie tot generatie op aarde moeten leven in de verwachting van hun ware Bruidegom Jezus Christus. Waarom zijn er dwaze maagden? Wie zijn de wijze maagden? Wie zijn de dwaze maagden? Hoe komen we te weten of we tot de ene of de andere groep behoren? Hoe komt het dat de wijze maagden niet bewogen werden door medelijden of liefde voor de dwaze maagden?

Terwijl we ons enerzijds een voorstelling maken van de schittering, de warmte, het geluk van dat bruiloftsmaal dat zal aanvangen, zijn zij daar bijeen rondom de Bruidegom, voor wie ze tot zo laat in de nacht de wake gehouden hebben. Maar uiteindelijk hebben sommigen niet langer gewaakt dan tot hun dertien jaar, zoals de jonge martelares Sint-Agnes, terwijl anderen een zeer hoge leeftijd bereikt hebben, zoals de H. Genoveva. Uiteindelijk werden al deze maagden, al deze trouwe, wakende zielen verenigd in het licht van het banket dat begint. Maar kijk, andere zielen komen met vertraging aan en kloppen aan: « Heer, doe open! – Maar Hij antwoordde: "Voorwaar, Ik zeg u: Ik ken u niet!» Wat een vreselijk contrast! Kan de naastenliefde dan geen brug slaan over die kloof van ellende?

De parabel komt uit de mond van Christus! We moeten er ontzag voor hebben. Men mag zelfs de wijze maagden niet verdenken van ongepaste of onvolmaakte gevoelens. Men mag ook geen gevoel van gulhartigheid of liefde veronderstellen bij de dwaze maagden, want dan zou dit een onrecht zijn voor de Bruidegom als Hij tot hen deze brutale woorden richt: « Ik heb u nooit gekend.» Misschien zal u me zeggen dat de parabel niet anders kan dan zo’n aangrijpend contrast te scheppen tussen de ene en de andere groep? Die van de uitverkorenen en die van de vervloekten? Ja, maar het contrast is reëel, omdat er uitverkorenen zullen zijn en vervloekten!

Wat beweegt die wijze maagden en wie weerhoudt hen hun olie te delen met de dwaze maagden? De liefde! De liefde voor de Bruidegom, de zin van hun roeping. Men mag zijn roeping niet de minste vertraging laten oplopen! Men moet het noodzakelijk werk vervullen: dat van de lofprijzing. De Bruidegom moet, wanneer Hij aankomt, rondom zich maagden vinden met aangestoken lampen, om voor Hem een erehaag te vormen. De liefde voor Christus spoort ons aan, drijft ons, zegt Sint-Paulus. Ze hebben geen tijd gehad om aan iets anders te denken. De wijze maagden liepen reeds vooruit, ze maakten hun lampen klaar, ze haastten zich. Snel! We moeten op weg gaan, vertrekken om Hem tegemoet te gaan!

De minder vooruitziende dwaze maagden, die hun Heer minder in gedachten hadden, hebben er niet aan gedacht zich van voldoende olie te voorzien. Ze herpakken zich, roepen, vragen olie, maar ze worden niet gehoord! Waarom hadden ze niet voldoende olie meegenomen voor onderweg? Ze waren zichtbaar niet gehaast om hun Meester terug te zien en omdat deze op zich liet wachten, waren ze het uiteindelijk gewoon geworden zonder Hem te leven... Men denkt hier onwillekeurig aan onze conciliaire Kerk, die zodanig opgeslorpt is door haar projecten van hernieuwing, van "missionaire ommekeer" dat ze niet langer de oproepen, de klachten hoort van het Onbevlekt Hart van Jezus en van het Onbevlekt Hart van Maria...

Door dit beeld van de olie van hun lamp is de diepe les van deze parabel dat men zijn eeuwig leven niet kan weggeven voor zijn naaste. Iedereen onder ons wordt door de Bruidegom op de dag van zijn Bruiloft uitgenodigd. Het is onze ziel die Hij gekozen heeft, die Hij wil, waarover Hij beveelt dat we ze tot het eeuwig leven moeten voeren. De wijze maagden konden dus niet op het idee komen om hun olie aan de anderen te geven en het risico te lopen te laat te komen op het huwelijksbanket waarop Christus hen met ongeduld verwachtte. Iedereen onder ons moet dus zijn lamp brandende houden, zijn geloof levendig, zijn moed dag in dag uit verlevendigd door zijn hoop, en al zijn daden met de meest tedere naastenliefde bekleed. Zó wil Christus ons zien, zegent Hij ons, Hij die er behagen heeft in gesteld onze ziel voor de glorie te ontvangen.

Natuurlijk willen we allemaal wijze maagden zijn, maar dan moet men die langdurige nachtelijke trouw vandaag nog realiseren in geduld, en aangetroffen worden met een hart vurig van liefde en trouw, op het moment waarop de Bruidegom ons zal nemen!

Laat ons er reeds naar verlangen – door onze goede wil, door onze geestdrift, door onze geestelijke ijver, op zijn minst door ons verlangen naar trouw – om gekend te zijn door de Bruidegom opdat, zelfs als we wat vertraging oplopen, Hij ons niet deze vreselijke woorden zegt: « Ik heb u nooit gekend! Ik ken u niet!» Ach Heer, neen! U heeft mij gekend, U kent me vandaag nog steeds! Mocht Gij mij door uw genade nog steeds herkennen op de dag van mijn dood, opdat ik samen met die stoet die zo schitterende bruiloftszaal mag binnengaan: de Hemel waar men voor altijd dichtbij U zal zijn, van hart tot Hart, met de heiligen, die we reeds zozeer bemind hebben en met wie we een zo gelukzalige gemeenschap zullen vormen!

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilieën van 21 januari 1980 en 21 januari 1984