17 SEPTEMBER 2017

Men moet zijn naaste vergeven...

D

IT evangelie van de meedogenloze schuldeiser is een parabel die handelt over zo’n wezenlijk punt van ons moreel leven dat men kan zeggen dat het om het hoogtepunt van evangelische naastenliefde gaat.

Jezus heeft ons immers twee wetten gegeven die slechts één enkele wet vormen: de wet van de liefde tot God die de liefde tot alle schepselen overstijgt en de wet van de liefde tot de naaste. Deze twee wetten vormen er om zo te zeggen slechts één, omdat enerzijds hij die God bemint zijn naaste zal beminnen zoals zijn broeder, als een tweede zichzelf. Anderzijds kan hij die zijn naaste bemint hem slechts beminnen omdat hij God bemint en dus, als ik mijn naaste bemin, zal ik hierin het hernieuwde bewijs zien dat ik God op de juiste wijze bemin en zal ik in vrede kunnen leven. Ziedaar de top van het morele leven.

Welnu, de mooiste manier om onze naaste te beminnen als onszelf is hem vergeving te schenken voor de beledigingen, de beschimpingen die hij ons heeft aangedaan. Deze vergeving is dusdanig essentieel dat zij de voorwaarde voor onze redding is, vermits in het Onze Vader gezegd wordt: « Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven aan onze schuldenarenEr moet een zekere huivering over ons komen als we het Onze Vader bidden omdat we dan een akkoord aan het sluiten zijn met de goede God. Als ik mijn naaste niet vergeef, veroordeelt het Onze Vader mij bij voorbaat. Tenzij ik het bid als een soort van aansporing van mezelf, als een akte van geloof in God, waardoor ik een beroep doe op zijn genade, opdat ik in staat zou zijn te doen wat ik zeg. Jullie weten immers dat wanneer men het goede niet wil doen, men God moet smeken het toch te willen doen. Want God laat zich door dit gebed raken en buigt uiteindelijk onze wil om door ons te doen verlangen wat we niet willen: « Heer, forceer onze wil, zelfs als die opstandig is», zegt Sint-Augustinus. Op een dag zal God ons bekeren en ons een goede wil geven. Als dat ons overkomt zal deze ervaring ons bewijzen, zoals het geval was voor Sint-Augustinus, de kerkleraar van de genade, dat het de genade is die alles bewerkt en dat zij het belangrijkste is in ons.

Laten we in elk geval zeggen, om zeker te zijn goed begrepen te worden, dat God ons niet vraagt te vergeven aan hen die ons nog steeds kwaad doen. Ik blijf de Franse Republiek vijandig gezind en tot aan mijn dood zal ik hem aanwrijven God te loochenen en de zielen naar de hel te sturen. Voor een kwaad dat blijft duren moet men geen vergeving schenken, want dan zou men kwaad doen aan de zielen. Bovendien moet hij die schuldig is zijn straf ondergaan. Ik ben tegen amnestie, die een uiterste onrechtvaardigheid is, een vreselijke vervalsing van de christelijke moraal die men ons nu opdringt. Hij die schuldig is, moet zijn straf uitzitten. De vergeving van het hart belet niet de rechtvaardigheid en de noodzakelijke uitboeting.

Nu blijven over zij die ons kwaad gedaan hebben en aan wie ik niet wil vergeven. Als ik durfde, zou ik het woord van Christus omdraaien en zeggen: « Heer, vergeef me mijn beledigingen! En nadat ik vergeven werd, zal ik de moed hebben op mijn beurt te vergeven.» Dat is de parabel van de meedogenloze schuldeiser.

Jullie kennen het verhaal, ik vat het samen. Het gaat over een dienaar die miljoenen verschuldigd is aan zijn koning, maar helemaal niet in staat is deze terug te betalen. De dag van de afrekening breekt aan, de meester wordt kwaad en wil zijn geld terug. De andere smeekt zodanig dat de koning hem vergeeft en een streep trekt door heel zijn schuld. Wanneer die dienaar echter het paleis buitenkomt, ontmoet hij een mededienaar die hem een onbeduidende som geld verschuldigd is. Hij blaast de zaak geweldig op en laat de mededienaar uiteindelijk opsluiten in de gevangenis tot wanneer hij al zijn schuld betaald heeft. Schandalig!

Toen nu de overige dienaren zagen wat er gebeurd was, waren zij diep verontwaardigd en gingen hun heer alles vertellen. Daarop liet de heer hem roepen en sprak: « Slechte dienaar, ik heb je heel je schuld kwijtgescholden omdat je er mij om gesmeekt hebt. Moest je dan op jouw beurt geen medelijden hebben met je mededienaar zoals ikzelf medelijden gehad heb met jou?» En in toorn ontstoken leverde zijn heer hem over aan de beulen, totdat hij zijn hele schuld betaald zou hebben. De beulen, beminde broeders, dat zijn de duivels, of als jullie willen, het vagevuur. Wat een les! Want nadat de koning eerst de schuld van zijn dienaar vergeven heeft, is de dienaar zo laaghartig om niet de minuscule schuld kwijt te schelden die men hem verschuldigd was.

Om ertoe te komen mijn naaste te vergeven zal ik dus beginnen mij alle keren te herinneren dat ik te biechten ben geweest, alle keren dat God mijn misstappen vergeven heeft. En allicht – ik weet niet of jullie zoals ik zijn – zullen jullie een zware zak hebben!

En als er onder jullie zijn aan wie sinds hun geboorte slechts pekelzonden te vergeven waren, dan hoeven ze slechts te bedenken dat God hen niet alleen vergeven heeft, maar ook verwend door van hun weg alle duivels te verwijderen zodat ze als heiligen zouden kunnen zijn. Dat komt immers niet door hun verdienste, het is vooreerst door de genade van God en dus kunnen ze zeggen méér dan vergeven te zijn. Als deze laatsten niet vergeven aan hun naaste, zijn ze misdadiger, als ik dat mag zeggen, dan ik! Als ze zozeer bemind geweest zijn, zouden ze vol liefde moeten zijn en nooit nog willen dat iemand hen iets verschuldigd is. Ja, dat is hun plicht als ze zoveel genade ontvangen hebben!

En de ongelukkigen die zich hebben laten vergeving schenken voor zovele zware zonden, zelfs doodzonden? Als zij woedend zijn tegen hun naaste, dan is dat onbegrijpelijk, omdat het monsterlijk is. Ze waren bestemd voor de hel, ze hadden in die staat kunnen sterven en door een eenvoudige biecht heeft God hen vergiffenis geschonken. Hun schuld is kwijtgescholden, ze komen uit de biechtstoel wit als een kind dat uit het doopsel komt en ze zouden van hun naaste nog voldoening van schuld eisen? Neen, dat is onmogelijk.

Het onderricht van Jezus is zo helder dat als we deze parabel herlezen, we hem gedurende enkele minuten overwegen zoals we dit nu gedaan hebben over het « Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren», dat we dan sterk overtuigd zijn dat we moeten vergeven. Het komt er nu op aan dat ook te doen. We kunnen er niet toe komen zonder te mediteren over de goedheid van Christus die ons vergeeft door de losprijs van zijn Bloed, we kunnen het niet doen zonder veel gebeden en aanroepingen tot God. We moeten tijdens onze communie slechts vragen dat het Lichaam en het Bloed van Christus, zijn Ziel en zijn godheid die in ons komen, ons deze genade schenken – ondanks onze slechte wil – de genade van de vergeving, de genade van een goed en barmhartig hart, naar het beeld van het Zijne en dat van de Maagd Maria.

Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 16 oktober 1983