9 JULI 2017
Afdalen en zichzelf vernederen is de enige manier
om tot aanschouwing van God te komen
OP deze 14de zondag door het jaar doet de Kerk ons mediteren over het gebed dat Jezus tot zijn geliefde hemelse Vader richt om Hem te bedanken zijn wijsheid geopenbaard te hebben, niet aan wijzen en geleerden, maar aan de allerkleinsten. Dat ontroerend gebed wordt gevolgd door een heel troostvolle belofte die ik voor jullie graag becommentarieer in het licht van de H. Augustinus, en die wonderwel aansluit bij het onderricht van de H. Teresia van het Kindje Jezus in haar Kleine Weg.
« Komt tot Mij, gij allen die gebukt gaat onder lasten, en Ik zal u rust en verlichting schenken.»
Sint-Augustinus geeft als commentaar: « Waarom gaan wij gebukt onder lasten, tenzij omdat we sterfelijke, broze, zwakke mensen zijn die aarden kruiken dragen die elkaar onderling hinderen. Maar als de kruiken van vlees elkaar hinderen, dat men dan voor hen de wegen van naastenliefde breder make.»
Bij het lezen van deze kerkvader begrijpen we dat we allen heel nederige christenen zijn en dat het leven in gemeenschap veel wrijving veroorzaakt tussen personen die elkaar onderling hinderen. Sint-Augustinus voegt eraan toe dat door de naastenliefde ons hart groter wordt.
« Waarom zegt Jezus: "Komt tot Mij, gij allen die gebukt gaat onder lasten", tenzij opdat ge niet langer zoudt lijden of, als ge verder blijft lijden, opdat ge uw lijden bemint? En de belofte van onze goddelijke Verlosser volgt zonder dralen: "En Ik zal u rust en verlichting schenken"« « Neemt mijn juk op uw schouders en leert van Mij – niet hoe de wereld te organiseren noch hoe alle zichtbare of onzichtbare dingen te creëren, noch hoe in deze wereld wonderen te doen en doden te doen verrijzen – dat Ik zachtmoedig en nederig van hart ben.»
Sint-Augustinus waarschuwt ons tegen dit gevaar, die verleiding om de bovennatuurlijke krachten, de schat aan kennis, wetenschap, beschaving van de Kerk te gebruiken om te werken aan het opbouwen van de huidige wereld. Wat een dwaasheid! Dat is het niet wat Jezus ons is komen brengen. In « Gaudium et spes» komen geen citaten uit het Evangelie voor die niet vervormd zijn om tegengestelde dingen te laten zeggen. Het Evangelie leert ons naar de Hemel te gaan en welke middelen we daartoe nodig hebben.
« Zoekt het Rijk Gods en zijn gerechtigheid en de rest zal u er zo bijgegeven worden.» De gerechtigheid is vanzelfsprekend het middel om naar de Hemel te gaan. Het is niet de gist die men zal inbrengen in de maatschappij om haar te democratiseren. Van tijd tot tijd vindt men bij de Kerkvaders zoals Sint-Augustinus verklaringen die rechtstreeks en onweerlegbaar ingaan tegen de zogenaamde nieuwe evangelisatie.
En Sint-Augustinus vervolgt: « Wil je groot zijn? Begin dan door de kleinste te zijn. Denk je eraan een hoog gebouw te maken? Denk dan eerst aan het fundament van de nederigheid. En hoe omvangrijker en met hoe meer verdiepingen men het gebouw wil optrekken, des te dieper dient men te graven voor de funderingen.»
Men moet afdalen naar de diepte van zijn eigen nietigheid vooraleer verheven te worden... Onze zielen moeten gelijkaardig handelen. Sint-Jan van het Kruis zegt in zijn gedicht: « Ik zakte zo laag af dat ik tenslotte het doel bereikte», en de H. Teresia van het Kindje Jezus heeft dit citaat hernomen in haar apologie van de liefde.
Sint-Augustinus besluit zijn commentaar: « Wat is het hoogste punt van het gebouw dat we trachten op te richten? Tot op welke hoogte moet de nok van het bouwwerk reiken? Ik zeg het er meteen bij: tot aan de beschouwing van God.»
Dat is wel degelijk wat alle heiligen ons leren. De H. Franciscus van Assisi heeft zichzelf door zijn armoede vernederd en de H. Teresia van het Kindje Jezus zegt ons dat zij zo laag is afgedaald, zo laag, dat zij uiteindelijk haar doel bereikte. Dat is wat ze uitlegt in haar Kleine Weg: men moet opnieuw als kleine kinderen worden. En terzelfdertijd was zij er zich van bewust de hoogste top van de mystieke berg te hebben beklommen. Ze was er zich van bewust van zo laag te zijn afgedaald dat de nederigheid van haar bezit had genomen zonder haar nog ooit te verlaten. Hieromtrent begon zij nu aan een reuzenmars, niet vanuit haar eigen krachten maar verborgen in de armen van haar Bruidegom. En vanuit de Hemel zal ze ons kunnen zeggen: « Jezus heeft me in de Hemel alle macht gegeven omdat ik omwille van zijn Liefde op aarde heel klein ben willen blijven.»
En wat ging de H. Bruno doen in zijn eenzaamheid? Zich zodanig begraven dat hij het summum van mystiek leven kon bereiken, hetgeen de aanblik van God is. Ik zou alle heiligen als voorbeeld kunnen nemen. De H. Franciscus van Sales zegt niets anders tot de H. Jeanne de Chantal.
Wat ons beloofd wordt, is de aanschouwing van de ware God, van de soevereine God. Sint-Augustinus schrijft: « Want dit is het ware geluk: de Ziener zien. Want aan ons is beloofd de aanschouwing van de levende God die ziet.»
Men moet, na een dergelijke tekst gelezen te hebben, nadenken en beseffen dat ons leven samengevat wordt door deze afdaling en vernedering. We zijn op aarde niet om te genieten, niet om ons te verheffen, te slagen in het doen van grote dingen, maar om onszelf te vernederen, te verzaken aan onszelf. Als dit ons overkomt moeten we er dus niet verbaasd over zijn. Het is onze roeping. En het is langs deze weg dat we vanaf nu ingeleid worden in de aanschouwing.
Deze aanschouwing is het kennismakingsproces met de hemel zegt ons de H. Bernadette, de kennismaking met het gelukzalige Paradijs dat ons wacht. Het zou abnormaal en gevaarlijk zijn voor ons om ernstig een ander leven voor ogen te hebben dan dat wat ons gegeven is, wat ons geluk betekent en via hetwelk we de top van de berg kunnen bereiken en van daaruit God.
Deze vergelijking met een groot huis dat we willen bouwen is leerrijk. Men moet graven en zakken, dat is waar, maar het is de voorwaarde om te stijgen, te stijgen en uiteindelijk ons doel te bereiken. Dit doel bereiken we reeds ten dele hier op aarde als we het voorschot op de hemelse gelukzaligheid ontvangen. En uiteindelijk komen we dan in de Hemel aan waar we onze ogen met een heilige durf zullen opslaan, zoals de bruid in het Hooglied, om Hem te zien die reeds lange tijd de ogen met liefde op ons gevestigd heeft. Zo zullen we dan delen in de gelukzaligheid van al die heiligen van wie we houden en die ons uitnodigen om hen na te volgen om op een dag hen te vervoegen in de Hemel.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 4 oktober 1997