11 JUNI 2017
«Wees barmhartig zoals
uw hemelse Vader barmhartig is»
HET feest van de H. Drie-eenheid nodigt ons uit te mediteren over Gods barmhartigheid en Liefde voor ons. Om dat te begrijpen, moeten we ons allereerst herinneren wat het leven van het joodse volk was alvorens God zich getoond en geopenbaard heeft aan de mensen als Drie Personen: Vader, Zoon en H. Geest.
Het is voor ons absoluut een grote troost te kunnen geloven in een unieke God. Wanneer ik enkel over mezelf mediteer, ontdek ik wat de filosofen mijn toevalligheid noemen, het weinige dat ik ben. Ik ben korte tijd geleden geboren, ik zal binnen korte tijd sterven, de wereld zal onverstoorbaar verder draaien zonder mij. Wat ben ik? Wat is de mens, zoals de psalm zich afvraagt? Hij is als een veldbloem die in de ochtend bloeit en ’s avonds verdort, waarvan er ’s anderendaags geen spoor overblijft.
Welnu, als ik me innerlijk zo zwak voel en hierdoor beangstigd word, heb ik mijn Rots, zoals de psalm zegt. Ik heb toch een buitengewone zekerheid in de natuurlijke kennis en het geloof dat ik in God, mijn Schepper, heb. Ja, Hij bestaat en Hij is overal aanwezig, de unieke God, de oneindige, volmaakte God, de almachtige Voorzienigheid, en ik ben om het zo te zeggen slechts zijn vrucht, zijn schepping. Dit wil zeggen dat ik op zekere dag het voorwerp van zijn gedachte was. Hij heeft mij geschapen en zo ben ik gerustgesteld.
Er bestaat geen twijfel over dat de mens in zijn geloof in God, en dit sinds het ontstaan van de wereld en tot aan het einde ervan, een onwankelbare zekerheid bezit. En uit dit geloof in God vloeit ons geloof in de onsterfelijkheid van onze ziel voort. We weten dus dat ons leven geen toeval is, dat elke wanhoop ons verboden wordt. We zijn iemand die gewild geweest is en bedacht door Iemand die Almachtig is en die ons zal redden uit het niets. Ik geloof in God de Almachtige Vader: ziedaar een geloofswaarheid, een absoluut belangrijke overtuiging voor het evenwicht van ons leven.
Maar het is zeker dat dit geloof in een unieke God niet helemaal beantwoordt aan onze verwachting en dat er een andere angst is die weegt op ons moreel leven, ons leven van relaties met de anderen, op onze ontoereikendheid om alleen door onszelf te leven. We hebben nood aan een gemeenschap waaraan we ons kunnen hechten. In tegenstelling tot wat de modernisten zeggen, is de mens niet gemaakt om alleen te leven. Ieder van ons kan zich pas realiseren, tot ontwikkeling komen, gelukkig zijn, uiteindelijk definitief bevrijd worden van zijn ellende als hij in een gemeenschap leeft. Of het nu een familiale band betreft, een kloostergemeenschap of een groter geheel, dat maakt weinig verschil: ik kan niet tevreden zijn met mezelf, ik moet leven met de anderen.
Welnu, juist in dat leven met de anderen duiken moeilijkheden op die voor mij vanaf het begin van mijn leven mislukkingen geweest zijn. Ik ben nooit in staat geweest naastenliefde te betonen of gulhartig te zijn, nooit heb ik anderen kunnen plezieren doordat ik allereerst mijn eigen plezier zocht. Kortom, ik heb alle moeite van de wereld gedaan en ik ben er nog niet toe gekomen om een volmaakt lidmaat te zijn, vol liefde, vol goedheid, vol hartelijkheid en toewijding, van de gemeenschap waarin ik geboren ben en waarin ik me moet realiseren.
Maar dit probleem wordt op een voorbeeldige, volmaakte wijze daarboven in de Hemel opgelost. Ze zijn drie Personen: de Vader, de Zoon en de H. Geest. Ze zijn een gemeenschap, een volmaakte liefdesband. De Vader, de Zoon en de H. Geest beminnen elkaar in de Hemel wederzijds met een onbegrensde liefde; die liefde bindt hen op onuitsprekelijke wijze aan elkaar, en alle drie vormen ze nog slechts Eén. En niet alleen betreft het een volmaakte Liefde, maar ook een eensgezindheid, dit wil zeggen een zelfde volkomen wijsheid. Ze hebben slechts één gevoel, één Hart, één zelfde overtuiging. Vader, Zoon en H. Geest verstaan elkaar op volmaakte wijze.
Men moet dit trouwens nog strikter verwoorden door te zeggen dat ze niet alleen verenigd zijn door de Wijsheid, door de Liefde en hetzelfde Geheugen, maar dat ze Eén zijn in hun Wezen zelf, een unieke God zoals we dat belijden in ons Credo, consubstantieel, nog slechts éénzelfde en uniek wezen (substantie) vormend. Ze zijn nog slechts Eén! Maar ook zijn ze Drie: de Vader, de Zoon en de H. Geest. En door hun persoonlijke wederzijdse relaties vormen ze een ware, een reële Drie-eenheid en dus een werkelijke gemeenschap waarbinnen er onophoudelijk uitwisselingen zijn van liefde,
De barmhartigheid bestaat hierin dat daar waar het gaat om Drie Personen in één enkele natuur – en dit is voor ons absoluut onvatbaar; we zouden dit nooit uit onszelf hebben kunnen begrijpen – God ons dit heeft laten weten en ons een openbaring gedaan heeft, een weg getoond heeft over zijn leven in familieverband, over zijn gemeenschap, opdat we ons onderling met elkaar zouden kunnen verzoenen, vanuit de wetenschap dat het mogelijk is als Drie Personen in Eén te leven, in de Hemel, waar ook wij geroepen zijn door de genade tot dezelfde roeping. En dus, man en vrouw, ouders en kinderen, oversten en ondergeschikten, alle leden van alle menselijke gemeenschappen leren door dit feit dat er een mogelijkheid bestaat zich met elkaar te verzoenen en broederlijk van elkaar te houden, ondanks alle moeilijkheden die voortkomen uit de natuur, de zonde of onze hartstochten.
De H. Drievuldigheid nodigt ons uit te leven zoals Zij en te leven van haar leven, in naastenliefde en barmhartigheid. God heeft medelijden met ons.
En dit is zo juist dat wanneer Sint-Jan ons openbaart dat God Liefde is, dit gebeurt om ook ons uit te nodigen vol broederlijke liefde te zijn. En het Evangelie van deze dag zegt ons ook: « Wees barmhartig zoals ook uw hemelse Vader barmhartig is.» Dat wil zeggen: wees dus de enen tegenover de anderen zoals de Drie goddelijke Personen tegenover jullie staan.
Want tenslotte zijn er minder verschillen tussen ons – zo goed en zo slecht, zo intelligent en zo dwaas als we zijn – dan tussen God de Vader, de Zoon en de H. Geest en zijn schepselen, die niet alleen sterfelijk en vleselijk zijn, maar ook zondig. God heeft ons echter in zijn familiaal leven binnengeleid. We moeten elkaar dus onderling inleiden in ons familiaal leven en gemeenschap vormen. Ik weet niet of dit taalgebruik jullie zal treffen, maar het lijkt me de diepste openbaring te zijn van de Liefde en van de mogelijkheid die aan de mens geboden wordt om te beminnen. Dit is zeer verregaand.
Het is immers omdat God Drie Personen is die slechts één enkel wezen vormen dat Hij door de mens te scheppen deze niet alleen geschapen heeft: Ik, mijnheer X, met mijn menselijke waardigheid! Geheel alleen tegenover God? Ik zou mij een andere God wanen ofwel zou ik mezelf minachten en wanhopen over mezelf niets te zijn tegenover God. Neen! God heeft mij geschapen als lid van een familie, lid van het menselijk geslacht opdat ook ik op dezelfde wijze zou leven, dit wil zeggen op een bepaalde manier zoals God, die in gemeenschap leeft.
Welnu, ook mij nodigt Hij uit om hier op aarde in een gemeenschap te leven, deze broederlijke liefde te beleven zoals Zij, die op dit ogenblik in de Hemel als Vader, Zoon en H. Geest leven in zuivere wederzijdse Liefde. Jullie zullen me zeggen: “Maar dat is onmogelijk!” Dat is niet onmogelijk omdat de H. Drie-eenheid zich geopenbaard heeft en ons de wederzijdse Liefde waarvan Ze branden heeft meegedeeld. Ze hebben ons niet gezegd: “Zie hoe schoon we zijn, hoe goed we daarboven samenleven. Dus jullie, stervelingen, zet u in om met elkaar samen te leven!” Christus is nedergedaald uit de Hemel. Hij is mens geworden als wij om tot onze mensengemeenschap te behoren. Hij heeft voor ons getuigenis afgelegd, Hij heeft ons getoond hoe elkaar te beminnen, door zich in te zetten en voor ons te sterven op het Kruis. En Hij heeft ons gezegd: doe hetzelfde! En zo komt het dat jullie niet alleen met mij zullen leven in de gemeenschap die de Kerk is, mijn mystiek Lichaam, maar ook dat deze gemeenschap in haar geheel tot leven in de Drie-eenheid en hemelse Gemeenschap zal gevoerd worden.
Jullie zien dus hoe belangrijk het is niet de misantroop te spelen, zich niet terug te trekken als een egoïst en een wilde met het besluit niet langer de mensen te beminnen die het niet verdienen. Want als we dat doen – Sint-Paulus legt ons dit heel goed uit in de Brief aan de Romeinen – zullen we nooit binnentreden in de Gemeenschap van Vader, Zoon en H. Geest. Als we daarentegen opnieuw de banden herstellen met onze broeders, uit liefde, als we werkelijk een zorgzaam lid worden, vol bekommernis, vol toewijding, goedheid en hartelijkheid voor deze gemeenschap van mensen die de Kerk is, het Mystiek Lichaam van Christus, de vrijgekochte mensheid, dan zullen we samen met de Kerk die de Bruid van Christus is opgenomen en binnengeleid worden in de volmaakte Gemeenschap van God. En in plaats van gewanhoopt te hebben over de liefde zullen we zo zegevieren in de liefde wanneer we met de Zoon de Vader zullen bezingen in eenzelfde Geest.
Bezingen we dus Gods barmhartigheid en leren we aldus zelf barmhartig te zijn: « Wees ook gij barmhartig zoals uw hemelse Vader barmhartig is», opdat we, verzoend met elkaar, op onze beurt verzoend zouden kunnen worden met God en opdat we het ontluiken in de eeuwige zaligheid zouden meemaken van datgene wat ons aan het hart ligt, wat één van onze diepste verlangens is: beminnen en bemind worden. Volmaakt beminnen en bemind te worden door Hem die een en al Wijsheid is, een en al gedachte en een en al Liefde. We zien hoe ons hart, zo zei Sint-Augustinus, « onrustig is zolang het niet rust in U, Heer.»
Welnu, laat ons hart beginnen met te rusten in het hart van onze naaste. Laat ons beginnen te leven in gemeenschap met een liefde, een broederlijke liefde, een wederzijds erbarmen dat onze troost is. Dat is de voorsmaak, dit wil zeggen het voorschot van onze erfenis zoals Sint-Paulus zegt. Het is het begin van de Hemel, die broederlijke liefde is in de familie of in de gemeenschap waarin God ons geplaatst heeft.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 9 juni 1968