23 JUNI 2017

Het H. Hart van Jezus:
een Hart verwond door liefde voor ons

1. De Liefde van God is vóór alles
een Liefde van barmhartigheid
.

DE theologie zegt dat de Liefde van God een vrijgevige liefde is, een goedgunstige liefde die uitmondt in een liefde van barmhartigheid. De goedgunstigheid van God wordt barmhartigheid voor ons. « Hij heeft ons eerst bemind», zegt ons Sint-Jan. Dat is waar. God houdt van ons zoals de meest zuiveren onder ons hun vader, hun moeder, hun broers, hun zussen, hun kinderen en hun vrienden beminnen. Zo heeft God ons tot leven geroepen en tot bovennatuurlijk leven. Zo heeft Hij ons bemind op dag van onze geboorte en nog meer op de dag van ons doopsel. En nog steeds houdt God teder van ons als zijn kinderen, waarbij Hij ons elke dag zijn genade biedt, ons het leven van de Hemel aanbiedt, klaar om ons alles te geven, zelfs de volmaakte verbondenheid met Hem.

God houdt dus op die manier van ons en nochtans is deze onmetelijke, zeer mooie liefde, die ons zou moeten ontroeren, zeer moeilijk te vatten en nog minder eenvoudig te voelen. Afgezien van heiligen of zeer sterke filosofische geesten laat deze liefde van een God die ons alles geeft de ziel wat onverschillig. Het is moeilijk om het christelijk volk te doen ontvlammen door het te spreken over een zo goede God die het alles gegeven heeft: het wezen, het leven, de beweging... En van dag tot dag geeft Hij ons tal van natuurlijke en bovennatuurlijke goederen. Toch laat dat ons een beetje koud...

God houdt van ons, geeft ons het leven en is onze Meester. Hij geeft ons zijn Wet, Hij houdt ons een zeker geluk voor, Hij toont ons een bepaalde weg die we moeten volgen en waarvan we niet mogen afdwalen en dit alles is voor ons reeds onuitstaanbaar. Ieder van ons kent in zijn leven gepassioneerde, hevige gevoelens die in aanvaring komen met de Wet van God. In zo’n geval heeft onze ziel goed redeneren met de woorden: Vermits God het verbiedt is het niet juist, niet goed; God die soevereine Liefde is, God die meer van je houdt dan ooit iemand van jou zal houden wil dit niet voor jou, doe het niet. Geef dat gevoelen, dat verlangen op. Op zo’n moment echter vindt het menselijk wezen – met zijn erfzonde, met zijn onwetendheid en zijn slechte wil – die goddelijke weldoener hatelijk en onverdraaglijk. Alle weldoeners zijn op een of andere dag moeilijk uit te staan. Welnu, de goddelijke weldoener is moeilijk uit te staan door de mens, omwille van diens kwaadwilligheid. Hij laat ons koud.

2. De Liefde van de Verlosser is een Liefde van barmhartigheid

God houdt van ons met een barmhartige liefde die een antwoord is op de ellende van de mens. Mijn ellende gaat God rechtstreeks aan en God antwoordt op mijn ellende door barmhartigheid. De ellendige toestand waarin mijn ziel verkeert, komt voort uit de zonde die ik bedreven heb. Ik verkeer in een staat van zonde waardoor ik de woede van God verdien en die me in mijn ongeluk stort. We zijn arme zondaars en dat is onze ellende.

Tegenover de rechtvaardigheid van God, die ons bemint als Schepper, Vader en Meester, zijn wij zondaars. Die God wordt gehoond in zijn rechtvaardigheid, gekrenkt in de liefde waarmee Hij ons bemind heeft. We zijn opstandig tegen Hem, we zijn vijanden van God en we voelen goed aan dat we, aldus afgesneden van de liefde van God, nog slechts de straf van verdoemenis en hel verdienen.

3. Het Hart van Jezus is in zijn Liefde voor ons verwond.

Door mijn zonde ben ik zoals een opstandeling tegenover God die beledigd wordt of als een kind dat bang is van zijn vader omdat het hem ongehoorzaam geweest is. En verder bemerkt het kind door deze vijandige houding dat zijn vader bedroefd is. Het kind bemerkt tranen in zijn ogen en in plaats van een woedend wezen te zien ziet het een wezen in droefenis. Het ontdekt een in zijn liefde verwond hart. Ik dacht dat God me door zijn woede zou neerbliksemen en ik bemerk dat ik zijn Hart gekwetst heb, dat ik Hem met de voeten getreden heb en dat mijn zonde Hem pijn gedaan heeft. God heeft een gevoelig Hart, God is een levend wezen, Hij is als een vader en moeder. Hij is niet alleen een Meester en Schepper, Hij is ook een Vader die dichtbij mij staat en gekwetst is door mijn zonde.

En natuurlijk besef ik dat er een theologie zal zijn die zal zeggen dat dit belachelijk is, dat God hoog boven dit alles staat, dat God geen hart heeft omdat Hij om te beginnen slechts een zuivere geest is en vervolgens dat, zelfs als men over de liefde van God spreekt, dit om een onbegrensde, volmaakte liefde gaat, een liefde die niet gekwetst kan worden, en dat God, die zich in een grenzeloze zaligheid bevindt, geen enkele droefheid kan ervaren. De openbaring leert me echter dat God een levend Wezen is dat van ons houdt, met een gevoelig hart, en dat Hij gekwetst is door onze zonden.

Bedenk dat God zijn enige Zoon gezonden heeft om de zonden van de mensen te herstellen. Hij heeft Hem gezonden om zich te laten kruisigen, te sterven als de laatste slaaf op een kruis, waarbij Hij de zonden vergaf. En terugblikkend zou ik zeggen dat alvorens God zijn enige Zoon zond de mensheid om het zo te zeggen nog enig recht of excuus had om te zondigen, omdat zij de gevoeligheid van het Hart van God niet kende. Ze waren als slaven die rebelleerden tegen hun Meester, een veeleisende en harde Meester zoals in een parabel verteld wordt. Maar dit was zo vóór het Kruis, vóór deze gevoeligheid van het Hart van God. Nu we Jezus kennen, het Hart bloot, doorboord, bloedend uit al zijn wonden, de armen uitgestrekt naar ons terwijl Hij naar zijn Vader kijkt en zegt: « Vergeef hun want ze weten niet wat ze doen Hij is té goed! Dat is werkelijk teveel liefde. En als dit nog niet volstaat, dan is er de gekruisigde Jezus, Jezus voor ons geofferd, Jezus aanwezig in alle tabernakels ter wereld, heel dichtbij ons, die ons opwacht, die ons roept. Het is deze Jezus die door mijn zonden beledigd werd, die ik gehoond heb, die ik opnieuw gekruisigd heb; en dat is teveel voor een mensenhart. Het lijkt onmogelijk dat het meest versteende hart niet smelt in daden van berouw, in gevoelens van schaamte en dankbaarheid.

Dat is de openbaring van het Hart van Jezus. Het is een gratuite liefde vanaf de eerste dag. Het is een uitzinnige liefde omdat hij de Zoon van God op het Kruis gebracht heeft en het is een ook vandaag nog onbegrepen, gekwetste en ongelukkige liefde. Dat is wat Hij zei tot de H. Margaretha-Maria, dat is wat de Maagd Maria te Fatima gezegd heeft toen ze sprak over het Hart van Jezus en het Onbevlekt Hart van Maria.

Dat is het grote centrale mysterie van onze godsdienst. Dit Mysterie weigeren de theologen te geloven omdat ze het niet begrijpen, het mysterie van een God die begaan is met het lijden van mensen, van een God die een hart gelijkaardig aan het onze heeft, die zich in zijn droefheid tot het uiterste inzet om te lijden tot uitboeting en ons te redden. Maar Hij doet dit niet voor niks. Hij doet het om onze harten te veroveren en na zovele uitingen van zijn liefde vraagt Hij ons Hem te troosten en Hem ter hulp te komen. En dat is de devotie tot het H. Hart.

Devotie tot het H. Hart na zovele openbaringen, na een dergelijke ervaring van liefde van Jezus voor ons, betekent niet alleen geloven in de Liefde van God voor ons (wat heel vaag is) maar op elk ogenblik denken aan dat levend Hart, dat beminnend, gekwetst en dorstig Hart. Dan zal de liefde tot Christus ons leven overspoelen.

Jezus wordt dan een Beminde, een Vriend, een Echtgenoot die vol bekommernis lijdt voor zijn echtgenote... Het is een Echtgenoot die elke dag zijn leven geeft en zijn Bloed vergiet om voor zijn echtgenote alle mogelijke schoonheid, zuiverheid, eer, welzijn te bekomen. Het is tenslotte een Echtgenoot die zijn echtgenote vraagt zich met Hem te verzoenen en Hem te troosten.

Ook op dit punt zeggen de theologen: «Troosten? Dat is onmogelijk! Wat wil dit zeggen? Uitboeten? Deel hebben aan de uitboeting van Christus? Hoegenaamd niet: Christus heeft eens en voor altijd geleden, er is verder niets aan te doen.»

4. God heeft er nood aan dat we Hem troosten
en vraagt ons samen met Hem te boeten
.

De devotie tot het H. Hart is vooreerst een ontroering bij de openbaring van het Hart van Jezus. Vervolgens is het een bekering, want men kan onmogelijk zondigen, Hem verdriet doen als men Hem heeft zien wenen over onze zonden, over onszelf. Het is ook een toewijding want men wil vertoeven in dit Hart, heel dichtbij Hem; men wil dat ons hart op hetzelfde ritme als het zijne slaat. We willen dat Hij ons hart gelijkvormig maakt met het zijne, dat Hij ons hart doet ontbranden met het vuur van zijn Hart....

En als men zo nauw verbonden is met dit Hart wil men zich uiteindelijk opofferen samen met Hem: Cor unum, una Hostia. Men wil nog slechts één enkel Hart vormen en één enkele Hostie samen met Hem, om onze eigen zonden uit te boeten samen met Hem, die ze elke dag op het Kruis uitboet, alsook de zonden van de arme zondaars. Doordat men zich nog slechts één Hart met Hem voelt, wil men Hem helpen, wil men deel hebben aan dat verbazingwekkende en onmetelijke verlossingswerk dat doorgaat tot aan het einde der tijden.

De devotie tot het H. Hart is te herkennen aan het beminnen van het offer: men houdt van het offer en vindt zijn vreugde in de uitboeting. En als we houden van het offer, dan is dit omdat heel ons leven ondersteboven gehaald is. Alles is overhoop gehaald. Wat nu telt, is niet langer de aarde, noch het vlees, noch de zonden, noch onze passies. Voor wie houdt van het offer is wat nu primeert het Hart van God, het geluk van God, de voldoening, de eer van zijn God, het heil van de zielen. En voor ons is het de hoop op de Hemel, het reeds hemelse leven.

Besluit: het Hart van Jezus is alles voor ons.

Alles draait voortaan rond dit Hart. Alles krijgt zijn betekenis, zijn waarheid in relatie tot dit Hart. Goed is wat het Hart van Jezus verblijdt. Slecht is wat Hem bedroefd maakt. God die ongevoelig is volgens de theoloog, wordt gevoelig voor de mysticus. « Stop, het Hart van Jezus is daar!», sprak uit een beeltenis van het H. Hart. Dat Hart van Jezus dat bloedt en op elk moment in de tijd blijft bloeden. Men mag het niet meer doen bloeden. De beledigde, de bedroefde God kan door zijn schepsel getroost worden: wonderlijke roeping van de schepselen die dit begrepen hebben en die samen met Jezus slachtoffer willen zijn voor de redding van de mensen en voor de glorie en zaligheid van de Vader. Amen!

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit sermoen nr. 15 van het liturgisch jaar 1966-1967