21 SEPTEMBER 2018

De vorming van de apostelen
naar de geest van een kind

WE hebben vorige zondag gezien hoe Jezus aan Petrus, die zijn geloof in Hem beleed, zijn kruisiging aankondigde en vervolgens aan zijn leerlingen vroeg steeds het Kruis in gedachte te hebben, als het einde van hun leven. Zijn woorden zijn veeleisend: hij die gelooft zal gered worden, hij die niet gelooft zal niet gered worden. Hij die wil leven, die zich schaamt voor Christus en die aan het Kruis verzaakt, die zal zichzelf verliezen. En op de dag dat het Rijk van Christus in heerlijkheid komt, zal Christus hem niet herkennen.

Vandaag gaan we zien hoe Jezus tewerk gaat om zijn apostelen te vormen. Hij wil bij hen dat perspectief van het Kruis ingang doen vinden en hen een moraal geven in verhouding tot wat te gebeuren staat. Jezus wil zijn apostelen, die gevangen zitten in de hoogmoed van het Oude Testament, in de hoogmoed van de mens die denkt dat God slechts de verheffing van de mens wil, een kinderlijke geest aanleren.

Mc 9 30 Zij gingen daar weg – sinds de geloofsbelijdenis van de H. Petrus te Caesarea van Filippus volgen de gebeurtenissen elkaar op. De zes dagen die verlopen zijn tussen deze geloofsbelijdenis en de eerste aankondiging van de Passie lijken ons zeer chronologisch. In het boek Exodus is er tussen de eerste en de tweede verschijning van Jahweh aan Mozes een tijd van uitstel, opgelegd door God voor de zuivering van het volk en de zuivering van Mozes zelf. Zo ook hier. Jezus lijkt het zo gewild te hebben om goed aan te tonen dat Hij de God van het Nieuwe Verbond is en dat de Gedaanteverandering een theofanie was gelijkaardig aan die op de berg Sinaï. Dan daalden ze de berg af zoals Mozes was afgedaald, met zijn nog lichtgevende horens die uit zijn voorhoofd staken, als teken van de glorie van God die afgestraald was op zijn gelaat. Ze trokken doorheen Galilea en Hij wilde niet dat men het wist.

31 Want Hij was bezig zijn leerlingen te onderrichten. De apostelen hebben nu het geloof. Daarom zal Jezus van hun nieuwe ingesteldheid gebruik maken om uitleg te geven bij zijn eerste aankondiging van de Passie, en wel zodanig dat ze de noodzakelijke deugden verwerven voor de zending die nu de hunne is en die erin bestaat het Kruis van Christus aan te kondigen. In de eerste aankondiging van zijn Lijden had Jezus hen gezegd: «Het is nodig», het is een plicht die Hem opgelegd is. Als ze van de berg Thabor afdalen zegt Hij: «En zoals geschreven staat over de Mensenzoon zal deze veel moeten lijden en geminacht worden». Die plicht die op Hem rust is een wilsbeschikking van God die in de Schriften werd opgetekend en die nu aan de wereld wordt verkondigd. Hij heeft reeds ingestemd met zijn doodsstrijd en Hij is nu in staat ze te ondergaan met een wil die de zijne is.

32 Zij begrepen die woorden wel niet, maar schrokken ervoor terug Hem te ondervragen. Petrus heeft zijn herinneringen als dusdanig verteld. Hij heeft die daad van nederigheid gesteld door te tonen dat dit wel degelijk op dat moment hun gemoedsgesteltenis was. Dit toont onrechtstreeks aan dat Jezus werkelijk zijn dood en verrijzenis heel wat van tevoren heeft aangekondigd.

33 Zij kwamen in Kafarnaüm en, eenmaal thuis, ondervroeg Hij hen: “Waar hebt ge onderweg over getwist?” 34 Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg een woordenwisseling gehad over de vraag, wie de grootste was. Het Evangelie is ongelofelijk. Jezus spreekt hen over sterven, gekruisigd worden en zij zijn aan het twisten over wie de eerste minister zal zijn. Daarop spelt Jezus hen de les en geeft hen een grote waarschuwing.

35 Toen zette Hij zich neer, riep de Twaalf bij zich en zei tot hen: “Als iemand de eerste wil zijn, moet hij laatste van allen en de dienaar van allen zijn.”  Jezus zegt hen: «Ik ga afdalen en de laatste onder allen zijn; Ik ga me tot dienaar aanbieden van allen en zo moet ook gij doen!» Neen, zij gaan zich inspannen om zich naar voren te wringen, naar de eerste plaatsen, zelfs als Jezus op de laatste moet gaan zitten! Het is ongetwijfeld nodig dat deze geest van nederigheid doordringt tot hun ziel.

36 Hij nam een kind en zette het in hun midden; Hij omarmde het en sprak tot hen: 37“Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft.”

Deze woorden zijn de H. Johannes waardig, ze geven blijk van een buitengewone diepgang en verhevenheid! Met Jezus zijn, leerling van Jezus zijn, dat is iets wonderlijks vermits Hij ons zegt: "Er bestaat een vereenzelviging van deze kleine kinderen met mij. Al wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft. En omdat ik identiek ben aan God ontvangt hij die een kind opneemt God".

Wat een les in nederigheid! Jezus wil de geest van een kind bijbrengen aan zijn apostelen die in een keurslijf zitten, opgesloten in de hoogmoed van het Oude Testament, in de hoogmoed van de mens die denkt dat God voor hem slechts de verheffing kan willen.

Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit een retraite over het Evangelie van de H. Marcus, herfst 1986