21 OKTOBER 2018
De vraag van de zonen van Zebedeüs
OP deze 29ste zondag door het jaar laat de Kerk ons mediteren over een wonderlijke gebeurtenis uit het Evangelie van de H. Marcus. Om ze te begrijpen moet men ze in zijn context plaatsen. We hebben reeds gezien hoe Jezus het voortouw neemt in de vorming van zijn apostelen door hen de eisen van het evangelische leven te onderrichten dat Hij op aarde is komen instellen. Ze zijn op weg naar Jeruzalem en Jezus kondigt hen voor de derde keer de gebeurtenissen van zijn Lijden aan.
Na de eerste aankondiging van het Lijden hebben wij gezien hoe Petrus zich tegen Jezus had verzet en hoopte op welzijn in de tijd. Na de tweede aankondiging twistten de apostelen wie de grootste onder hen zou zijn. Nu, na de derde aankondiging van zijn Lijden en de vernederingen die Hij zal kennen, zullen we zien dat de apostelen nog steeds niet genezen zijn van hun ambitie.
35 Toen kwamen de zonen van Zebedeüs, Jacobus en Johannes, naar Hem toe en zeiden: “Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.”
36 Hij antwoordde hun: “Wat wilt ge dan dat Ik voor u doe?”
Geduld van Jezus, zachtheid van Jezus, liefde van Jezus! Hij hield van hen door hen toe te staan op deze toon te spreken, dingen te eisen, in plaats van hen te zeggen: «Luister, jullie gaan beginnen met me te dienen en daarna zullen we zien». Neen, Jezus zegt hen: «Wat wilt ge?»
37 Zij zeiden Hem: “Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter- en de ander aan uw linkerhand moge zitten.”
Zie hoe brutaal ze zijn, die apostelen; ze zijn vervuld van hoogmoed! Ze zijn door Hem uitgekozen en Jezus heeft hen een beetje macht gegeven om te prediken en de duivels uit te drijven. Ze denken dat ze het gemaakt hebben, dat ze uit zichzelf macht hebben en dat ze dus recht hebben op een beloning. Natuurlijk willen ze deel uitmaken van het ministerieel kabinet dat Jezus zal vormen te Jeruzalem...
38 Maar Jezus zei hun: “Ge weet niet wat ge vraagt. Zijt ge in staat de beker te drinken die Ik drink en met het doopsel gedoopt te worden waarmee Ik gedoopt word?”
De zonen van de donder! Jezus houdt evenwel van deze jonge dwazen die zo onstuimig zijn. Ze zijn impulsief, ze denken niet na; ze weten niet dat ze de beker tot de bodem zullen moeten leegdrinken. Het is de beker van smarten, de beker van lijden die iedere mens van zich afhoudt als hij hem ziet naderen. En het doopsel is het doopsel in het bloed. Het doopsel houdt in dat men bedekt is met zijn eigen bloed, het betekent de dood!
39 Ze zeiden Hem: “Dat kunnen we.”
Jezus antwoordt: “De beker die ik ga drinken, zult gij drinken…
Hij profeteert. Hij houdt veel van hen: ze vragen, ze zullen ontvangen! En met het doopsel waarmee Ik ga gedoopt worden, zullen jullie ook ooit gedoopt worden.
40 … maar het is niet aan Mij u te doen zitten aan mijn rechter- of linkerhand, omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie dit is bereid.”
Wat het lijden betreft, dienaar te zijn, dat is menselijk, dat ligt in het perspectief van het menselijk plan van God, dat ligt ingeschreven in het verloop van de geschiedenis waarbij de wil van de mens moet meewerken. «Wat het zitten aan mijn rechter- en linkerhand betreft, arme dwazen, dat is niet voor morgen door een staatsgreep te Jeruzalem! Dat gebeurt in de Hemel en de Hemel dat is wat anders. Daartoe is het oordeel van God nodig en het is de Vader die dit oordeel aan Mij heeft overgelaten. Ik zal dit later doen, volgens de bevelen van de Vader. Dat is het grote mysterie van de predestinatie, dat men niet kent en dat Ikzelf niet wil kennen.»
41 Toen de tien anderen dit hoorden, werden ze kwaad op Jacobus en Johannes.
Woede van de anderen! Dat begrijpen jullie wel: de zonen van Zebedeüs hadden de tweede en derde plaats ingenomen, en zij dan?
42 Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen: “Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden, hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. 43 Dit mag bij u niet het geval zijn.” De apostelen moeten begrijpen dat, vermits Jezus zich als Dienaar heeft opgesteld, de laatste van allen, dit eveneens moet gelden voor hen. “Integendeel, wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, 44 en wie onder u de eerste wil zijn moet de slaaf van allen zijn.” Jezus zal de laatste zijn, Hij zal zich tot slaaf van allen maken. Al deze lessen over de nederigheid bereiden de Passie voor.
45 “Want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen...” Jezus toont zich als de dienaar van Jahweh en lijkt hen te zeggen: "Ga dus nakijken wat er gezegd wordt over de dienaar van Jahweh in Jesaja 52-53 en jullie zullen er de aankondiging van mijn lijden vinden". Hij gaat slechts één woord toevoegen dat de vorming van de apostelen zal voltooien: "… en zijn leven te geven als losprijs voor velen.” Jezus maakt zich tot de laatste omdat Hij zich moet ten offer aanbieden. Dat doopsel van bloed dat Hij moet ondergaan, die kelk die Hij moet ontvangen, zijn er om de zonden van de wereld te betalen.
Le Père Xavier Léon-Dufour dans son livre Face à la mort de Jésus a rayé ce mot de l’Évangile de saint Marc pour dire que Jésus n’a jamais voulu mourir en sacrifice ! C’est absolument scandaleux. Non, cette phrase est le sommet de l’Évangile, le pivot même de toute la rédemption. Il faut lire ce prétendu théologien pour savoir ce qu’est la perversité moderniste qui embrouille les esprits dans le but très certain de nier le mystère de la Rédemption, de l’effacer de notre esprit et de scandaliser les âmes faibles, à partir de quoi notre religion n’existe plus.
Nu geloven de apostelen in Jezus omdat ze weten dat Hij de Verlosser is. Dat kan niet gebeuren zonder dat Hij het offer betaalt. Het vers van Jesaja 53, 8: «als Hij zich als zoenoffer gaf» is de sleutel van het Oude Testament dat het kruis van Christus aankondigt. En dat woord van Jezus wordt voorbereid door alles wat eraan vooraf gaat.
Als Jezus moet lijden, sterven en als Hij zal verrijzen, dan is dat omdat deze dood waaruit God Hem zal doen verrijzen van zijn kant aanvaard wordt. Deze dood heeft absoluut wezenlijk verlossend belang. Het is het grote moment van zijn leven, van de menselijke geschiedenis. Deze zin is het hoogtepunt van het Evangelie, het scharnierpunt zelf van heel de verlossing.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit een retraite over het Evangelie van de H. Marcus, herfst 1986