21 JANUARI 2018

De vreugde van leerling te zijn

DE H. Johannes de Evangelist is de leerling van wie Jezus hield. Hij heeft veel genoten van deze bevoorrechte relatie en men ziet goed hoe hij vanaf het begin van zijn Evangelie hierbij stilstaat en eraan houdt ons de charme te laten proeven die de eerste leerlingen van Jezus ervoeren.

Het eerste hoofdstuk toont ons eerst Sint-Jan de Doper die tegenover de Farizeeën, die gekomen zijn om hem te ondervragen, getuigenis aflegt dat hij niet de Messias is, maar dat zijn roeping is te roepen in de woestijn: « Effen het pad van de Heer…». Die Farizeeën zijn vol van zichzelf, ze dragen in zich niet de H. Geest, ze zullen de boodschap van de Doper niet begrijpen, ze zullen geen berouw betonen, ze zullen niet het doopsel van boetedoening vragen.

Van zodra ze hem de rug toegekeerd hebben, komt Jezus eraan in wie Sint-Jan de Christus zal erkennen. Jezus is « het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt, de Uitverkorene van God.» De Geest, onder de gedaante van een duif die uit de hemel neerdaalt, rust op Hem; en het is hierdoor dat de Doper, verwittigd dat dit teken hem zou gegeven worden, begrijpt dat vóór hem de Messias staat.

Anderendaags bevindt Johannes de Doper zich samen met twee van zijn leerlingen terug op die plaats. « Terwijl hij de ogen richt op Jezus» die voorbijgaat, zegt hij over Hem aan zijn leerlingen: « Zie het Lam Gods». De twee leerlingen hoorden deze woorden van Johannes, ze gehoorzaamden aan hun meester die hen Jezus aanduidde als hun aller meester. En ze volgden dus Jezus. Deze manier van handelen komt ons voor als volkomen kenmerkend voor de leerling: de leerling is gelukkig te gehoorzamen en te volgen.

« Wanneer Jezus ziet dat ze Hem volgen», keert Hij zich om. Hij wendt zijn Gelaat naar hen zoals God, zegt ons de psalm, vanuit de hoge hemel zijn blik neerwaarts richt om de mensen te zien. Jezus zegt hen: « Wat wilt gij?» Jezus weet het heel goed. Ze volgen Hem omdat ze Hem zoeken. « Ze zeiden Hem: "Rabbi, waar verblijft Gij?" Hij zei tot hen: "Gaat mee om het te zien”«. Dit zijn slechts woorden, maar ze drukken gevoelens uit want, beetje bij beetje, zien we hoe Jezus de positie van Meester inneemt die tot de harten spreekt en aantrekt. De woorden waarvan gezegd wordt dat ze uit de mond van de leerlingen komen, drukken elk op hun manier deze drang van de leerlingen uit, dit verlangen, deze hartstocht die hen aanzet Hem te volgen. Dat « komt en ziet» is bemoedigend, maar het is koel en beredeneerd want de leerlingen zullen vrij zijn in hun zoektocht. Het is de Vader die hen aantrekt, Jezus opent hen de deur en ze zullen er blijven. « Ze zagen waar Hij verbleef.» Een eerste ontmoeting is steeds geheimzinnig.

« Waar verblijft u?» Dat zijn uiteraard symbolische woorden, raadselachtige woorden. Jezus verbleef in God en zij verbleven dichtbij Hem die dag. Als iemand in God verblijft, dan is het heel aangenaam en aangewezen om dichtbij hem te blijven. De apostel Sint-Jan heeft om zo te zeggen reeds het hoofd op het Hart van Jezus en het Hart van Jezus is bij zijn Vader. Ik denk dat men het Evangelie van begin tot einde moet lezen volgens deze symboliek.

« Andreas ontmoet eerst zijn broer Simon.» Ontmoeten, ziedaar een nieuw werkwoord. Andreas is vol enthousiasme, hij ontmoet zijn broer en, vanzelfsprekend, zal de boodschap overgaan. «“We hebben de Messias (hem die we zochten) gevonden” – dat wil zeggen Christus. Hij bracht hem naar Jezus en Jezus keek hem aan.» Het is een blik die vergezeld zal gaan van woorden. Jezus zegt: « Gij zijt Simon, zoon van Johannes, en gij zult Kefas heten», wat wil zeggen Rots. Wat een doordringende blik! Welke bovennatuurlijke woorden! God ziet de schepselen, Hij geeft ze een naam en geeft hen een nieuwe roeping. Hij benoemt met een nieuwe naam hem die tot Hem genaderd is. Van die naam weten we heel goed dat hij het mysterie van zijn uitverkiezing is, vermits hij Petrus zal heten, de rots waarop de Kerk zal gebouwd worden. Petrus is de rots.

Hoe wonderlijk is het leerling te zijn, zich gegrepen te weten, weggevoerd naar God door een meester… Als de apostelen en heel in het bijzonder Sint-Jan hieromtrent de sublieme ervaring gehad hebben met Jezus in persoon, dan deelt de Kerk vrijgevig een analoge genade uit aan haar kinderen door het ambt van haar priesters. Zalig zijn wij als we een man van God hebben van wie we houden om ons te leiden in het leven: alles zal ons aangenaam en vereenvoudigd lijken.

Het is evident dat wanneer men deze schitterende relatie van leerling tot meester heeft, men gemakkelijk vooruitgaat en men de nederigheid bewaart omdat men al te fier is toegelaten te zijn om in aanwezigheid van de priester mededeelzaam te zijn over zijn innerlijk, te genieten van de wijsheid van zijn raadgevingen en verder is het vooral wel degelijk zo dat God zijn kind bij de hand neemt en laat beschikken over alles wat nodig is voor zijn welzijn.

Zalig zijn wij als we een meester hebben, een man van God, een man van de Kerk van wie we houden om ons leiding te geven in het leven: alles zal ons aangenamer en eenvoudiger lijken.

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de geestelijke lezing van 9 november 1990