4 MAART 2018
Jezus en de handlangers van de duivel
IN het Evangelie biedt Jezus eerst het hoofd aan de duivel in de woestijn en vervolgens, in de loop van zijn openbaar leven, aan de handlangers van de duivel. De H. Lucas zegt duidelijk dat, nadat Christus de drie bekoringen overwonnen had, «de duivel zich tot aan een vastgesteld tijdstip verwijderde». Dat bepaald tijdstip, «het uur», is het Lijden van Christus dat we weldra zullen herbeleven gedurende de Goede Week.
De handlangers van Satan zijn allereerst de Farizeeën, van wie iedereen vandaag zegt dat het zeer vrome, zeer zuivere, zeer voorbeeldige mensen waren en dat Jezus zelf een leerling van de Farizeeën was!
De Farizeeën waren hypocriet. Ze gaven hun godsdienst invulling door hun klederdracht, met franjes aan hun gewaden, en door op het voorhoofd en de armen kleine metalen plaatjes te plakken die de Wet van God bevatten om deze steeds in hun gedachten, in hun hart of binnen handbereik te hebben. Ze waren er verder niet om bekommerd erover te mediteren met hun verstand, ervan te houden met geheel hun hart of de hand aan de ploeg te slaan om die Wet te beoefenen.
Ze veinsden de beoefening van de Wet. Ze gingen op de hoeken van de pleinen staan om te bidden en gingen prat op al hun daden met een ongelofelijke schijnheiligheid. Om die reden heeft Jezus hen bestempeld als « witgekalkte graven». O, hun levenswijze was uiterlijk prachtig, maar in hun binnenste waren ze bedorven, zoals met een graf het geval is: het marmer is mooi, maar de inhoud... verrotting!
Deze hoogmoedige mannen verdroegen niet dat zich een andere meester aandiende die hen concurrentie aandeed, want hun opzichtig gedrag was erop gericht het volk te onderwerpen aan hun prestige. En het volk aanzag hen als heilige en vrome mannen. In zijn prediking tot dat volk werd Jezus geconfronteerd met deze mannen van wie Hij zijn volk wilde bevrijden door hen te ontmaskeren.
Ook waren er de Sadduceeën, ambtenaren van de eredienst, grote rijken die, in tegenstelling tot de Farizeeën, geen al te vrome godsdienst beoefenden. Deze cynici, deze mondaine libertijnen domineerden het hele politieke en “klerikale” raderwerk van het aan de Romeinen onderworpen land, met wie zij collaboreerden. Ze vulden hun zakken en traden de Wet van Mozes met de voeten, maar noemden zichzelf toch Joden om het volk aan zich te onderwerpen, er belasting van te innen en te profiteren van hun godsdienst om zich nog meer te verrijken. Het waren roofzuchtige zakkenvullers. En de eredienst was een manier om al het geld van de armen door te sluizen naar de schat van de Tempel waaruit zij zichzelf rijkelijk bedeelden.
Hen zal Jezus als eersten aanpakken wanneer hij zich met koorden een zweep maakt en alle kooplieden verdrijft die, op het Tempelplein zelf, geldtransacties verrichtten en dieren verkochten die dienden als offers: « Gij hebt van het huis van mijn Vader een rovershol gemaakt, terwijl er geschreven staat dat mijn huis een huis van gebed zal zijn.»
Tussen hen en Hem is het een strijd op leven en dood, want Hij bedreigt hun machtspositie. Jezus komt zijn volk bevrijden. Jezus als bevrijder? Zeker! Maar niet als bevrijder van de Romeinen zoals steeds gezegd wordt, maar van die valse priesters, van die materialisten, van al die goddelozen die in de Tempel van God zijn en die vol afgoderij zijn, want de verafgoding van het geld is de ergste van alle afgoderijen.
Wanneer Jezus optrekt naar Jeruzalem zal hij geconfronteerd worden met een verbond van al die mensen, die als gemeenschappelijk kenmerk de liefde voor het geld hebben en ook de leugen, de hypocrisie om het volk van Israël te overheersen en het in hun macht te houden. Al die personen beseffen dat ze tegenover hen een atleet hebben, een wijze, een machtige man, geliefd door het volk, in staat om zijn strijd verder te zetten tot de dood toe; en ze zijn bang van Hem.
Wat een zeldzame, bovenmenselijke moed had Jezus!
Sint-Jan verhaalt ons hoe Jezus in Jeruzalem steeds openlijker zijn stem liet horen waarmee Hij de afkondiging van zijn goddelijkheid voorbereidde. Hij heeft zijn vijanden niet met verraad proberen te overwinnen! Hij heeft hen gewaarschuwd, gealarmeerd, verontrust, waarbij Hij in zijn almacht de mirakels verveelvoudigde. Hij heeft hen tenslotte uitgedaagd op hun eigen terrein: de wettelijke zuiverheid – men moet zich de handen wassen alvorens aan tafel te gaan, de sabbat... Hij wilde dat hun haat allerlei vragen zou oproepen tegen Hem, de meest diepgaande ondervragingen, om zich te kunnen openbaren, niet aan enkele vrienden over wie men vervolgens zijn twijfels zou kunnen hebben, maar tegenover de wereld.
Hij ging zo te werk dat zij tenslotte geen andere oplossing meer zagen dan Hem ter dood te veroordelen en Hem door de Romeinen aan het Kruis te laten nagelen. Zijzelf toonden hierdoor hun geloofsafval, dat wil zeggen hun verzet tegen God zelf. Want de macht van Christus is een goddelijke macht. Dat is evident. Men moet blind zijn om dat niet te zien. Maar zij willen hier niet van weten omdat ze de macht van Satan dienen.
Op Palmzondag zullen we binnentreden in de Lijdensweek waarin Jezus Christus Satan ontmoet en het hoofd biedt, niet meer zoals in de woestijn, één tegen één, maar Satan als prins van deze wereld, die nagenoeg iedereen in zijn dienst heeft: de Romeinse soldaten, de bedienaars van de Tempel, de rijken, de bourgeoisie, de handelaars, de Farizeeën, de Sadduceeën, heel het volk van Jeruzalem dat misleid is door zijn elites. Het gaat om heel de zondige wereld en we behoren tot de menigte die roept: « Kruisig Hem! Kruisig Hem!»
Mochten wij ons door de genade en de barmhartigheid van het Onbevlekt Hart van Maria scharen aan de zijde van Jezus, met Simon van Cyrene en Veronica, en niet aan de zijde van zijn vervolgers, opdat we met Hem zouden zijn in het eeuwig leven.
broeder Bruno van Jezus-Maria
uittreksels uit de homilie van 6 maart 2005