18 MAART 2018
Jezus, ons uniek model
WE beëindigen onze Vastenpreken die ons gaan brengen naar het begin van de Goede Week. Vandaag moeten we, dunkt mij, heel strikt het onderricht volgen van de leerling van wie Jezus hield, de Evangelist Johannes, met het aureool van mysterie dat rond zijn persoon hangt.
Komen we terug op die volkomen navolging van Jezus. Het leven gaat verder en de leerling van Jezus kan, door Hem na te volgen in zijn deugden, ertoe gebracht worden Hem op een meer directe manier te volgen. Op een dag zal hij in de greep zijn van de orkaan van vervolging, van beproeving, van bekoring. Op dat moment moet hij zeer trouw Jezus volgen, in zijn voetspoor, in zijn licht blijven om Hem niet te verliezen. We zijn nog zes dagen voor Pasen, wanneer Jezus voor de laatste keer optrekt naar Jeruzalem. Hij zal ons het voorbeeld geven van wat Hij verwacht van ons in deze eindtijd.
Om dat te bereiken moet men de bewonderenswaardige toespraak in hoofdstuk 12 van Sint-Jan woord voor woord overwegen: ze is van kapitaal belang voor de volgeling van Christus. Zij richt zich tot de Grieken; zij willen Hem zien. Wat zegt Jezus hen? Ja, jullie zullen weldra de ogen opslaan naar Jezus, naar Mij, gekruisigd! Jullie zullen me zien aan het Kruis, en het is die aanschouwing van het Kruis die jullie redding zal zijn. Luister naar dit onderricht:
Het uur is gekomen dat de Mensenzoon verheerlijkt moet worden.
Het uur van het Kruis is het uur van de verheerlijking. Het Kruis is de glorie van Jezus. Hij verklaart dat:
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen.
Die graankorrel, dat is Jezus. Jezus spreekt niet in het algemeen, maar alleen over Hem, over Hem in de eerste plaats. Dat is iets bijzonders, heel uniek: het is de Zoon van God, gevallen in deze wereld, in de aarde gevallen. Hij komt uit de Hemel, Hij is gevallen in de aarde. En in welke aarde! En hoe gevallen! Wat een val! Als de graankorrel die Ik ben, zegt Jezus, niet in de aarde valt – Hij zal begraven worden, niet alleen sterven, maar begraven worden – en niet sterft, blijft hij alleen. Hoe willen jullie dat Jezus alleen blijft? Maar als hij sterft, zal hij veel vruchten voortbrengen: ziedaar een onderricht dat heel het leven van Jezus verklaart en in het bijzonder geheel het einde ervan.
Wie zijn leven bemint, verliest het, maar wie zijn leven in deze wereld haat, zal het ten eeuwigen leven bewaren.
Hij nodigt de leerling uit om Hem terstond na te volgen. Men moet niet houden van het aardse leven, men moet klaar zijn om er zich van los te maken. Het is beter te sterven dan te leven. Als jij dus, mijn vriend, teveel van het huidige leven houdt, zal je het eeuwige leven verliezen. Als je niet houdt van het huidige leven, als je het veeleer verafschuwt, zal je met Mij zijn, zoals Hij zal zeggen tot de goede moordenaar: « Gij zult met Mij zijn in het Paradijs.»
Wil iemand Mij dienen, dan moet hij Mij volgen; waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn.
« Waar Ik ben»: dat is de eeuwigheid. Mijn dienaar zal de eeuwigheid binnengaan als hij bereid is Mij te volgen, als hij aanvaardt met Mij te sterven.
Als iemand Mij dient, zal mijn Vader hem eren.
Mijn Vader zal hem verheerlijken. Mijn Vader zal hem om zo te zeggen “vrezen”. De hemelse Vader zal een soort eerbiedwaardige vrees hebben, Hij zal de leerling die samen met Jezus gestorven zal zijn door Hem te volgen overladen met eerbewijzen en erkenning. Jezus heeft dat pas uitgelegd en toch kent Hij plots, bij de gedachte aan wat Hem zal overkomen, door zijn menselijke natuur, een soort van eerste doodsstrijd:
Nu is mijn ziel ontroerd...
Mijn ziel is ontsteld, mijn ziel is afgeschrikt. Jezus verliest de beheersing over zichzelf.
... en wat moet ik zeggen? Vader, red Mij uit dit uur?
Dat wil zeggen: «bespaar Mij deze doodstrijd». Maar Jezus voegt er meteen aan toe:
Maar daarom juist ben Ik tot aan dit uur gekomen.
Geheel mijn leven streeft naar het Kruis en ga ik het nu weigeren? Daarom voegt Hij er met een bewonderenswaardige onderwerping aan toe:
Vader, verheerlijk uw Naam.
De Vader moet verheerlijkt worden, zijn Naam moet geheiligd worden, zoals we in het Onze Vader bidden. Hoe zal dan de Naam van de Vader geheiligd worden? Door het Kruis. Jezus zal die plotse ontreddering die Hij aan de Grieken heeft laten zien en, door hen, ook aan ons, te boven komen. Op dat ogenblik antwoordt de Vader vanuit de Hemel en Hij richt tot Jezus deze woorden:
Ik heb U verheerlijkt en Ik zal U wederom verheerlijken.
Maar Hij gaat verder: ook voor de leerling verzekert Hij dit aan Jezus en aan de Grieken voor wie dat Woord wordt uitgesproken: « Ik zal u verheerlijken, ik zal u de glorie schenken. Ik heb die reeds gegeven en zal ze opnieuw geven.» Wat een troost voor de Grieken, voor ons, te weten dat de Vader zich ertoe verbindt om ons bij te staan in het verkrijgen van de toegang tot de Hemel, om ons dezelfde verheerlijking te schenken als die waarvan de Zoon geniet die bij Hem is sinds het begin van de eeuwigheid!
Jezus vindt dan zijn kalmte, zijn kracht terug, gesterkt door dat Woord van zijn hemelse Vader. Hij staat weer sterk en de Grieken zijn zeker vervuld van vreugde bij het horen van dat Woord, en wij zijn dat ook. Christus besluit door te tonen dat het de overwinning van God is, de verheerlijking van God die zich gaat voltrekken:
Nu heeft er een oordeel over deze wereld plaats, nu zal de vorst dezer wereld worden buitengeworpen...
Hier wil het woord "oordeel" zeggen de "veroordeling" van de wereld. Het is de val van Satan. De wereld wordt verslagen, Satan wordt te gronde gericht.
... en Ik, van de aarde omhoog geheven, zal alles tot Mij trekken.
Ziedaar de tegenovergestelde beweging. Satan valt uit de hemel als de bliksem. En nu is het Jezus die opstijgt. Hij stijgt op naar het Kruis, maar dat is slechts een etappe, een opstapje, als men dit mag zeggen: Hij klimt op naar het Kruis en Hij zal opstijgen tot in de Hemel. Het is het begin van zijn verheerlijking, maar die gebeurt via het Kruis.
Er bestaat zeker een verband tussen deze woorden en die van Jezus tot Nicodemus in hoofdstuk 3 van Sint-Jan, over de bronzen slang: zoals de slang op het hout omhoog geheven werd en al wie er naar keek gered werd, zo moet ook de Mensenzoon omhoog geheven worden. En het Aramese woord beduidt zowel "omhoog geheven" als "gekruisigd". De Mensenzoon moet omhoog geheven worden opdat allen die Hem zien, die een blik op hem werpen, gered zouden worden. Dat betekent dat Hij tot de Grieken zegt: het is aan het Kruis dat jullie Mij zullen aanschouwen, door de eeuwen en millennia heen, en het zijn zij die Mij zo aanschouwen die gered zullen worden.
We zijn beland bij het einde van deze toespraak en we moeten alleen nog besluiten: ons Licht, dat is Hij, Jezus. De toespraak tot de leerlingen eindigt met deze woorden:
Gaat uw weg zolang gij het licht hebt, gelooft in het licht en gij zult zelf stralend worden door het Licht. Maar vreest de duisternis.
Laten we ons, om ons voor te bereiden op de Goede Week, hechten aan Jezus. Hij is de Weg, de Waarheid, het Leven, ons uniek model. We moeten Hem van nabij volgen, aanvaarden om in de liturgie deze marteling van het Kruis, deze doodsstrijd mee te beleven: zo kunnen we eraan wennen en op een dag, als God het ons vraagt, binnentreden in de ware en lichamelijke navolging van zijn Lijden, van zijn Kruis, om zo met Hem te zijn in de Verrijzenis.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 31 maart 1985