6 MEI 2018

Zuiverheid en fijngevoeligheid
van de ware naastenliefde

O

P deze 6de zondag na Pasen vraagt de Kerk ons te mediteren over het gebod dat Jezus aan zijn Kerk gegeven heeft vlak voor zijn Hemelvaart: « Hebt elkaar lief zoals Ik u heb liefgehad In een tijd waarin de naastenliefde bij een groot aantal mensen verkild is, is het goed terug te komen op het traditioneel onderricht van de Kerk over de naastenliefde. Abbé de Nantes, als trouwe leerling van Sint-Jan van het Kruis, leert ons de kenmerken te onderscheiden van een ware bovennatuurlijke naastenliefde door het romantisme te ontmaskeren dat er de vergiftigde karikatuur van is.

Het is een soort van vervloeking die weegt op onze samenleving dat niemand kan liefhebben zonder dat dit op een eigenaardig manier weegt op de zielen en om zo te zeggen de plannen van God hindert. Het gaat bij de liefde of de vriendschap al te dikwijls om iets zoals ongepast applaus van de massa voor een acteur te midden van zijn spel of voor een ruiter op een parcours met hindernissen. Dat lawaai, dat indiscreet indringend vertoon heeft als ogenblikkelijk resultaat de artiest los te maken uit zijn rol, paard en ruiter in de hindernissen te doen belanden! Het is zelfs niet zeker dat het publiek dat betreurt... Wat het allereerst wilde, meer dan het slagen van de man die het bewonderde, was zichzelf bevestigen en opdringen. Waarom steeds toegeven aan die kwaadaardige neiging zichzelf te doen opmerken bij hen die we bewonderen en liefhebben?

Men zou geloven dat wij niet meer kunnen hoogachten, bewonderen, zonder in ruil vergoed te willen worden met een onterende erkenning. We kunnen nauwelijks nog anderen helpen zonder ze op een of andere manier aan ons te binden. We kunnen niet meer liefhebben in discretie en stilte; we moeten steeds onze gevoelens uiten. Het lijkt erop dat we er nood aan onze vriendschappen te veranderen in een voortdurende zorg en verlangen, in een voortdurende handel en uitwisseling van gevoelens. De mooiste vormen van genegenheid worden tot dit spel gedegradeerd. Met hoe weinig zijn zij die dit zeer verheven kenmerk van geestelijke liefde bereiken dat erin bestaat gelukkige, mooie, aantrekkelijke mensen aan zich te laten voorbijgaan zonder ermee in te stemmen door hen opgemerkt te worden, om de eenvoudige reden dat ze ons niet nodig hebben, dat God ons niet met hen belast heeft en dat we waarschijnlijk niet tot hun hart zouden kunnen doordringen zonder de vrede uit hun hart te bannen.

Ons leven behoort niemand toe, onze ziel wil slechts voor God alleen vreedzaam openbloeien, geheel gericht naar het stralende licht van zijn zon. De grootste vriendschappen, zelfs de huwelijksliefde, ontnemen niets aan die diepe waarheid. Wie deze miskent en eraan voorbijgaat, ontdekt op een of andere dag met bitterheid de immensiteit van zijn fout. Het zich laten meetrekken door gevoelens, de hevigheid van de gevoelens misleiden ons: we zijn slechts gemaakt voor God en het is dwaas aan Hem te willen voorbijgaan om te beminnen en bemind te worden, als meester en eigenaar van zijn schepsel, alsof het zijn fundamenteel toebehoren aan Hem kan vergeten en uit zichzelf het onblusbaar verlangen om zijn Schepper terug te vinden kan bannen!

En nochtans roept Hij die gezegd heeft: «Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkaar liefhebt zoals Ik u heb liefgehad», ons op om een heel andere liefde te ontdekken die tot leven wekt en bevrijdt. Wat de Kerk discreet aanduidt met de mooie naam van «naastenliefde», en waarvan Sint-Paulus ons in de Brief aan de Corinthiërs de meest volmaakte beschrijving heeft nagelaten, brandt niet en neemt geen bezit. Deze bovennatuurlijke liefde van het hart is nochtans de grootste weldaad die ooit iemand onder ons kan schenken aan anderen. En door een wonderlijke beschikking van God is zij zelf drager van tal van rijkdommen eigen aan God.

Een dergelijke vriendschap is vooreerst achting en bewondering van de naaste. Zij bekleedt zich vervolgens met goedgunstigheid. Met geheel ons wezen verlangen en willen we dan dat dit wonderlijk en broos schepsel zijn hoogste doel bereikt, het grootste geluk kent. Welke wensen is een liefhebbend hart in staat te doen voor het beminde wezen! Maar dan moet men wijs zijn. In plaats van ons op te dringen als noodzakelijke gidsen, in plaats van onze aanhankelijkheid te betonen alsof ze voor de andere zo’n groot goed is, zouden we veeleer moeten vrezen dat ons doordringen in het leven van de anderen hen hindert en hun geestelijke vooruitgang vertraagt. De zuivere liefde neigt naar het dienen in de schaduw en is ervoor beducht zich te openbaren. Sint-Jan van het Kruis beschouwde de vriendschap die hij zijn vrienden betoond had als echt schadelijk voor hen. Dat was amper het overdrijven in een extreme bescheidenheid; het ging ook om de diepe zienswijze van een zeer zuivere ziel, het was de eis van een heilig hart!

Onze fout, onze arrogantie is te geloven dat door iemand te beminnen wij deze persoon een buitengewone genade geven, dat onze vriendschap voor hem een essentieel goed is, een onvervangbaar geluk. Als alles ons schijnt gelijk te geven, dan is dat veeleer omdat ongeordende vriendschappen in de harten de ellendige behoefte creëren om bemind te worden... Enkel zij kunnen volmaakt liefhebben die boven alles de vrijheid en de eenzaamheid verkiezen van het hun dierbare wezen dat zich voor God alleen ontplooit. Zij begrijpen dat hun liefde, hun genegenheid geen groot goed zijn, maar veeleer de nederige instrumenten van een ander geluk, dat van een ziel die in vrede leeft onder de vaderlijke blik van haar God.

Het is de romantiek die het hart bedorven heeft door het onophoudelijk het avontuur te laten nalopen en voor niets zo beducht te zijn als voor deugdzaamheid, discretie, stille eerbied voor het geheim van de anderen! Hoe vreemd dat ook lijkt, de ware naastenliefde verstoort nooit de eenzaamheid en de vrede van het verborgen hart. Ze probeert niet om de andere voor zichzelf te boeien of aan zich te binden; ze verovert niet, ze dringt zich niet op en om die reden openbaart ze zichzelf op een dag als een tedere nabijheid, een discrete en liefhebbende tegenwoordigheid die ons verheft naar ons ware Goed.

De authentieke liefde die ons verenigt met onze naaste in onsterfelijke banden is een gave van God. Hij is ons aller Vader, van wie we er niet toe komen de onbegrensde liefde te peilen. We zijn zijn kinderen en al onze zuivere vriendschappen zijn slechts de erkenning en het openbloeien van onze broederlijke banden. Het is aldus dat de hemelse Stad, de familie van God, zich verwezenlijkt door de wederzijdse liefde waartoe we geroepen zijn, als die tussen welbeminde zonen van een dergelijke Vader.

abbé Georges de Nantes
 uittreksels uit de «Lettre à mes Amis» nr. 19, juli 1957