27 MEI 2018
Onze roeping tot de liefde
O
mijn Jezus, ik aanbid U die hier aanwezig bent in het tabernakel. Ik wil deze ochtend uw H. Drie-eenheid, bron van elke liefde, van elke naastenliefde, elke onbaatzuchtigheid, elke gemeenschap aanbidden. Neen, U bent geen eenzame God die zich tevreden stelt met zichzelf te beminnen en niets buiten Hem. U bent niet die abstracte God die de menselijke rede fabriceert en die de mensen slechts een naamloze angst zou inboezemen of de hoogmoed van op Hem te gelijken door een totale onafhankelijkheid, een hoogmoedige autonomie. O neen! Het zou ondenkbaar zijn dat een dergelijke God de Schepper van het heelal zou zijn.
U bent Vader, Zoon en H. Geest. Met alle katholieke mystici van alle tijden word ik uitgenodigd te baden in de vreugde van de aanschouwing van uw H. Drie-eenheid. U bent drie en U bent één; U bent met drie slechts één, U bent één enkele en unieke Vader die zijn Zoon voor eeuwig verwekt als zijn beeld, als de spiegel van zijn glorie, het doel van zijn liefde en de enige en unieke Zoon die, in de volmaaktheid van zijn persoon, ten volle beantwoordt aan de volmaaktheid van de Vader waarbij andere voorstellingen overbodig gemaakt worden, andere zonen die nochtans, in zekere zin, werkelijkheid zullen worden door de schepping van andere geadopteerde zonen verbonden met de welbeminde Zoon.
En in die eenheid, o Vader, o Zoon, verwekt U de H. Geest. We hebben in de wereld niets gelijkaardigs tot stand gebracht. Het is een bezieling, het is als de stralende vuurgloed in de oven van uw heerlijkheid. De H. Geest is de vurigheid, de verheerlijking, de liefde van uw eenheid. We begrijpen deze totale passiviteit van de H. Geest niet. Wat Hij ziet, is de Zoon in de schoot van de Vader, en Hij is een uitroep van vreugde, een uitroep van liefde bij dit schouwspel.
We zijn niet zo ver van U verwijderd; uw H. Drie-eenheid is ons zo nabij dat we goed zien dat er een intieme, nabije band bestaat, vol intelligentie en liefde, tussen U en uw schepselen. En wanneer het Geloof, de Hoop en de Liefde ons in vuur en vlam zetten, in de vurigheid van ons bovennatuurlijk leven, lijkt het ons dat we zonen in de Zoon zijn, op onze beurt geroepen om zoals uw Zoon of bruidegom te worden genomen naar de gelijkenis met de H. Geest; en aldus in de ban gehouden door het vuur van de H. Geest, zien we talrijke werken verschijnen ter heiliging voor de eeuwigheid.
Wat is dat alles mooi! Wat een aantrekkelijke moraal! Beminnen en dat onze liefde het instrument mag zijn van Gods eigen liefde voor zijn schepselen.
Liefhebben in alle aders en slagaders van het grote mystieke organisme van de Kerk dat zijn oorsprong vindt in het Hart van God en dat zich moet uitbreiden tot aan de uiteinden der aarde. Zijn naaste op de juiste manier beminnen, zonder het mystieke Lichaam te kwetsen en zonder een hinderpaal te zijn voor de liefde.
Man, wees de vijand van trots, van gulzigheid, van genotzucht, van jaloezie, van woede, van hebzucht en van hoogmoed. Wees grootmoedig. Werk aan jezelf om beter te worden, om meer te geven.
Vrouw, leer elke dag steeds beter je taak van vrouw, zet je dagelijks met toewijding en op alle manieren in voor je roeping als vrouw. Beoefen de deugden die je eigen zijn in de taken die je in beslag nemen. Wees zuiver, kuis, bescheiden, matig, onderdanig, nederig, toegewijd en gedienstig. Leef in zelfvergetelheid, geduldig, barmhartig, meelevend, verontschuldigend, vergevend, alles vergetend. Gebruik elke dag om je liefde ten volle te geven zoals op de eerste dag.
En jij, broeder, neef, vriend, kom onophoudelijk uit het Hart van Jezus en het Onbevlekt Hart van Maria nieuwe energie putten om aan de mensen de schatten door te geven die God je heeft toevertrouwd. Misschien zal je gevraagd worden je leven te geven voor hen van wie je houdt en van wie je niet houdt.
O Maagd Maria, leer ons de ware liefde die de juiste moraal bevat: « Gij zult uw naaste beminnen zoals uzelf omwille van de liefde van God op de manier zoals Jezus Christus en de Allerheiligste Maagd dat deden.»
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 19 mei 1986