28 NOVEMBER 2021
Inleiding op het liturgische jaar
HET betekent veel voor ons hart om een nieuw liturgisch jaar te beginnen. Tijdens de metten zingen we elke nacht de uitnodigingspsalm: «Heden, als gij zijn stem hoort, verhardt uw hart niet.» Hoeveel te meer geldt dit op deze ochtend van de eerste zondag van de Advent!
Nu het liturgische jaar herbegint, zullen we de stem van onze hemelse Vader levendiger horen. Ze zal ons aansporen ons aan te sluiten bij de gemeenschap van de heiligen, het mystieke lichaam dat onophoudelijk naar de Hemel trekt terwijl het de grote gebeurtenissen van de heilsgeschiedenis herbeleeft doorheen het liturgische jaar.
Dat is waarschijnlijk de reden waarom het Evangelie van vandaag ons vraagt om op onze hoede te zijn en te waken: «Weest daarom altijd waakzaam en bidt dat ge in staat moogt zijn te ontkomen aan al die dingen die zich gaan voltrekken, en dat ge stand moogt houden voor het aangezicht van de Mensenzoon.»
Sint-Paulus geeft ons in zijn Brief aan de Romeinen een vergelijkbare vermaning: «Broeders, gij weet dat het uur om uit de slaap te ontwaken reeds is aangebroken. Thans is ons heil dichterbij dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht loopt ten einde, de dag breekt aan. Laten wij ons dus ontdoen van de werken der duisternis en ons wapenen met het licht. Laten wij ons behoorlijk gedragen, als op klaarlichte dag.»
«De nacht loopt ten einde, de dag breekt aan.» Deze terugwijkende nacht, de nacht waarvan de duisternis vervaagt, is de nacht van de dwaling, van de onwetendheid en de ondeugden; het is de nacht van de aarde. De dag die spoedig zal aanbreken is de eeuwige dag, de dag van het Koninkrijk Gods.
Het is waar dat wij nu dichter bij de zaligheid zijn dan toen wij begonnen te geloven. Dat zal elk jaar meer het geval zijn, volgens de genadeloze logica van een leven dat niet teruggespoeld kan worden en dat het eerste onderwerp vormt van de meditatie van de christenen, ongeacht of het eenvoudige mensen zijn of theologen. Dit leven op aarde bestaat uit uren die niet terugkeren, het is uniek, het draagt me naar mijn bestemming in het hiernamaals. Dat is de waarheid waarop ons geloof gebouwd is. Als er geen dood was en we een onsterfelijk leven op aarde zouden hebben, dan zou alles anders zijn! Maar de tijd gaat onherroepelijk voorbij.
De liturgie herinnert ons hieraan, maar maakt het meteen tot een instrument van genade. Via de sacramentele liturgie wordt ons genade geschonken, in dezelfde mate als de gebeurtenissen genade voortbrachten toen ze zich in de geschiedenis voordeden. Zoals de liturgie de hele heilsgeschiedenis in zich opneemt, de verlossing van de hele mensheid, zo geeft het vroom herdenken van de christelijke feesten ons vergelijkbare genaden. En deze gaven leiden ons van de duisternis van de wereld naar het licht van Christus.
De dood is nabij, het einde van de wereld is nabij. Het is dus belangrijk om gebruik te maken van de genade die voorbijgaat. Dit alles moeten wij beseffen wanneer we de lezingen van vandaag overwegen en mediteren over leven en dood met volgende psalm in gedachten: «Heer, leer ons onze dagen naar waarde te schatten en zo te komen tot wijsheid van hart.» Laten wij de jaren tellen die wij geleefd hebben en de jaren die ons nog te wachten staan. Laten wij leren ze te tellen als een eindig goed, als een getal dat reeds bepaald is in de geest van God en dat in elk geval niet groot is: tachtig, misschien honderd jaar, zeker niet veel meer. Als wij de jaren die ons nog resten goed geteld hebben (dat is het aantal liturgische genaden dat ons nog aangeboden wordt!), dan zullen wij misschien tot wijsheid komen in plaats van onze tijd te verspillen. Dan zullen we de tijd die ons rest nuttig besteden, zoals de H. Paulus zegt.
Daarom is het zo aangrijpend om een nieuw liturgisch jaar te beginnen en ons er innig aan over te geven, opdat deze herdenking van de grote staat van het menselijke heil de aanleiding kan zijn tot een beslissende geestelijke genade in onze bekering; een kentering op onze geestelijke weg.
Onze Advent zal bezield zijn door het verlangen terug te keren tot de Vader van alle goeds, Hem alleen te dienen, zijn Wet te eren, te hopen op de gave van zijn Zoon en die waardig te zijn. «God onthoudt zijn genade niet aan wie doet wat in hem is, die handelt naar de krachten die hem zijn gegeven.» Laat dat onze eerste inspanning zijn in deze adventstijd: handelen naar de krachten die ons zijn gegeven, met onze ogen gericht op de Verlosser die ons werd geschonken.
Abbé Georges de Nantes
Uittreksels uit de preek van 27 november 1966