1 NOVEMBER 2021
Sterven om naar de Hemel te gaan
«Ik genoot toen van een geloof zo levendig, zo helder, dat de gedachte aan de Hemel al mijn geluk uitmaakte. Achter de droeve wolken schijnt mijn lieve zon nog steeds» (H. Teresia van het Kindje Jezus).
In deze prachtige maand oktober, wanneer de zonnestralen goudkleurig zijn en de hele natuur alleen maar ultieme zoetheid is, lijkt het wel of de kleinste schepselen ons leren om goed te sterven. Deze maand gaat naar de Dag van de Doden, maar eerst naar Allerheiligen, wanneer het Paradijs zich opent voor onze verblinde ogen, met zijn myriaden aan glorierijke engelen en mensen, getransfigureerd door vreugde, die een lofzang zingen in de vurigheid van de liefde.
Hoe komt het dat we niet de hele tijd aan de Hemel denken? Waarom is het niet de krachtigste aantrekkingskracht in ons leven? Want het is tenslotte in de Hemel dat het ware, blijvende, definitieve leven wordt gevonden, waarvan dit aardse slechts de proloog is!
In de Hemel is de volheid van geluk, waarvan onze aardse vreugden slechts weerkaatsingen zijn; in de Hemel is het volle licht, daar is het wonderbaarlijke werk van aanschouwing en lofprijzing, waarvan al onze aardse werken, onze intellectuele bevindingen, onze technische en artistieke scheppingen slechts povere afgietsels zijn. Alles wat ons op aarde bezighoudt, is slechts afleiding van de grote verwachting van het zien van de Hemel. Ongetwijfeld laten hart en geest zich in beslag nemen door persoonlijke genegenheden en belangen, want dat is wat wij de hele tijd voor ogen en binnen handbereik hebben; maar deze lichten, hoe nabij en scherp zij ook mogen zijn, moeten ons altijd slechts overkomen als een overschaduwing, zoals het licht van lampen onder de middagzon! Maar we mogen ons door deze lichtpunten niet laten verblinden. We moeten ze beschouwen als lampen die verbleken onder de middagzon.
Het ontbreekt ons aan grootmoedigheid: wij durven niet te hopen op de rijkdom van de gaven Gods. Wij klampen ons begerig vast aan aardse goederen en aards geluk omdat we er niet op vertrouwen dat de Hemel ze ruimschoots kan vervangen of ons vergelijkbare vreugdes zal geven. Dat is dwaas en zondig. Alsof de pracht van de Hemel ons niet zou vullen tot in ons diepste wezen! Wij aarzelen om te geloven. Ons hart is te kleingeestig om de vrijgevigheid van de Goede God voor zijn gulzige schepselen te kunnen raden.
God heeft ons al deze verlangens gegeven. Zou Hij ze dan niet kunnen vervullen? Zou Hij dat niet willen, terwijl alles wat Hij gedaan en gemaakt heeft goed is? En wij, in plaats van Hem te geloven, wij jagen aardse vreugden na en wanneer we teleurgesteld worden door het verlies ervan, stompt onze oude ziel af, gelooft ze niet meer in het geluk van het hiernamaals en wentelt ze zich in haar vruchteloze droefheid... «Hoe spijtig!», zoals de pastoor van Ars zo vaak uitriep. We hebben een jonge, grote ziel als die van hem nodig om aan de Hemel te denken, ervan te dromen. Zij die er onophoudelijk aan denken, weten hoe ze de vreugden van de aarde kunnen verwelkomen en verliezen zonder hun hoop te laten krimpen.
Het verlangen naar de Hemel is een geschenk van God dat de ziel in haar jeugd verrukt, haar verborgen schat wordt op rijpere leeftijd en haar immense hoop op de drempel van de dood. Dingen hebben alleen waarde in hun verhouding tot de Hemel. Niets is van waarde dan dat wat ons op de Hemel voorbereidt.
De dood al van ver als een vriend kunnen opwachten is een geschenk van God. Dan voelt het leven niet langer aan als een eindeloze woestijn of een doodlopend avontuur, maar wordt het een uitermate rijke tijd. Het wordt een belangrijk noviciaat waarvan elke minuut naar best vermogen moet worden volbracht, want de duur van deze tijd waarin we beproefd worden is juist voldoende om onze bestaansreden te begrijpen, er het beste van te maken en vruchten te verzamelen voor de eeuwigheid.
De naastenliefde die ons bijeenbrengt is dezelfde die triomfeert in de Hemel. Later zullen we dezelfde bekende gezichten aantreffen als hier, door de doopgenade getransfigureerd. De liederen van de Kerk zijn de aardse herhaling van het immense Hosanna dat weerklinkt in de engelenkoren en het Offer van het altaar zal het bekende mysterie ervan openbaren aan hen die het zullen proeven op de eeuwige bruiloft van het Lam.
Deze continuïteit triomfeert over de dood. Zij verheft onze harten tot God, waar zovele voorouders, vrienden en verwanten die wij liefhadden reeds zijn binnengegaan. Zij zetten bijna onveranderd – getransfigureerd – het leven voort van goddelijke en menselijke liefde dat hier op aarde begonnen is. Waarlijk, heel ons leven, heel onze vreugde en heel onze liefde bevinden zich in de Hemel!
Abbé Georges de Nantes
Uittreksel uit de Lettre à mes amis nr. 44 (oktober 1958)