111. De economische wetenschap… is niet onschuldig
Zolang vrije handel en contracten zich afspeelden in de schoot van levende, natuurlijke gemeenschappen bleven ze beschaafd en empirisch gematigd door de ecologische voorzichtigheid, de morele rechtvaardigheid, de christelijke naastenliefde. De maatstaf voor de waarde, de handelswetten, de concurrentiemechanismen, de voorwaarden voor een maximale winst: dat alles bleef weinig bekend omdat een dergelijke studie alleen maar een theoretisch belang had. Maar sinds het liberalisme de markt isoleert en er elke externe regelgeving aan ontzegt, is het vrije spel ervan het voorwerp geworden van een zeer leugenachtige wetenschap die men als "economisch" bestempelt. Aristoteles zag er slechts een secundaire wetenschap in, de chrematistiek, wetenschap van de productie en de uitwisseling van materiële goederen in de polis. Hij had gelijk!
1. De moderne « economische wetenschap » omvat dus de systematische en praktische kennis van de mechanismen van de markt die spontaan zijn ingevoerd, in beweging gezet, ontwikkeld en automatisch geregeld door het vrije contact en de confrontatie van de individuele belangen in een maatschappij die niet geblokkeerd of afgeschermd is en principieel openstaat voor elk initiatief. Zo zijn de diverse drijvende krachten van het economisch leven – het kapitaal en de arbeid, de productie en de consumptie – op elk ogenblik wederzijds door elkaar geïnformeerd, geëvalueerd en in evenwicht gehouden. De liberale maatschappij bevindt zich in een toestand van spontaan zelfbeheer. De economische wetenschap legt er zich op toe de mechanismen daarvan te kennen.
2. In werkelijkheid is deze kennis van de mechanismen van de markt slechts nuttig voor de vermogende klasse die, als enige, de echte vrijheid heeft om al dan niet toe te treden tot dat spel van de markt en de zaken naar haar hand te zetten. De verbruiker moet een bepaald product onmiddellijk kunnen kopen; de handelaar, de arbeider, de landbouwer moeten voor hun werk ogenblikkelijk een salaris of een of ander profijt kunnen opstrijken; en de rentenier heeft nood aan de intresten op het kapitaal, waarvan hij leeft. Allemaal staan ze onder dwang door hun behoefte en zijn ze gebonden aan het bijzonder karakter van hun bijdrage. Ze belanden op de vrije markt in de hoedanigheid van vragende partij. De financier daarentegen, met zijn « anoniem en rondzwervend fortuin » (hertog Filips van Orléans, 1899), ondervindt geen tijdsgebonden dwang en is evenmin afhankelijk van om het even welke vorm van tewerkstelling. Hij beheerst de markt en zijn kennis van de mechanismen ervan laat hem toe op elk ogenblik winst te maken.
De economische wetenschap staat daarom uitsluitend de financier ten dienste, totdat de staat zich ermee bemoeit. De wetenschap licht hem in over de manier waarop hij maximaal voordeel kan halen uit contant geld op een onbeschermde markt. Uiteindelijk is het de grootbank die de dans leidt en die de concentratie van kapitaal, de industriële productie, de handel en zelfs de consumptie van goederen in de door haar gewenste richting stuurt. Deze wetenschap, waarvan beweerd wordt dat ze gericht is op de grootst mogelijke algemene welvaart, is in de realiteit het instrument waarmee het fatale proces in gang gezet wordt. Het resultaat? Het geld heerst over heel het economisch leven, dat « bevrijd » is van elke andere dwang, en maakt het ondergeschikt aan de wetten van zijn winst. Een wel heel bijzondere vorm van filantropie!