108. De economische democratie is atheïstisch
1. De economische democratie predikt aan de mens, als zijn eerste recht en zijn grootste plicht, zijn emancipatie uit elk sociaal kader voor de hoogste voldoening van zijn egoïsme. Het gevolg is dat de moderne mens God, Jezus Christus en de Kerk radicaal, volledig en definitief verwerpt, vol haat of nog erger: kil en hard. Het is elke godsdienst verboden, door een onuitgesproken maar gebetonneerd sociaal pact, op welke manier ook tussenbeide te komen in het economisch leven door een leerstellig of moreel onderricht, door kerkelijke wetten, canonieke sancties of dreiging met eeuwige straffen. De moderne economie is goddeloos of veeleer atheïstisch.
2. Doordat deze economie weigert zich te laten doordringen van het christendom, wordt ze op een monsterlijke manier onmenselijk. De van God bevrijde of veeleer van God weggejaagde mens komt terecht in een toestand van verarming en vernietiging. Hij wordt ontdaan van zijn eigen wezen, van alle gedachten, tradities, zeden en gewoonten die hij geërfd heeft, van zijn geestelijk patrimonium. Hij wordt tot slaaf gemaakt van de superstructuren van de moderne economie, van de illusies die de materialistische ego-nomie aandrijven: reclame, culturele mythen, gastronomie, erotiek… De mens is een buik geworden zonder hersenen en zonder hart, met geen andere ideeën dan technische en geen andere beslissingsmacht dan commerciële. Hij is aldus een ongodsdienstig dier geworden.
3. En als de economische democratie vervolgens een beroep doet op de Kerken, op de geestelijke waarden, op de christelijke inspiratie, dan gebeurt dat in een weerzinwekkende prostitutie van de goddelijke realiteiten. Want die worden herleid tot een laag-bij-de-gronds gebruik, enkel voor hun handelswaarde en voor het rendement dat ze kunnen opleveren om de commerciële circuits beter te doen draaien.
Zich lenen tot een dergelijke terugkeer van de godsdiensten in de moderne wereld zou voor de laatste volgelingen ervan betekenen dat hun val versneld wordt door het meest verwerpelijk verraad.
4. De falangist haat en verafschuwt om deze drie redenen de moderne economische democratie. Nochtans wordt hij gedwongen er in te leven, te overleven. Hij weet dat « goed geordende naastenliefde bij zichzelf begint ». Want men moet bestaan en leven om te handelen. Handelen om te dienen. En dienen om « het enig doel van al ons zwoegen » te bereiken: de Hemel.