103. Een katholieke ecologie

1. Onze katholieke godsdienst maakt het aardse familiale belang ten volle vrij door het zijn juiste plaats toe te kennen en zijn positieve morele waarde die voortvloeit uit de sociale rechtvaardigheid en de broederlijke naastenliefde. Wanneer de evangelische moraal de volgelingen van Christus oproept aan zichzelf te verzaken en alles achter te laten om hun Meester te volgen, dan is dat om zich toe te wijden, naar zijn voorbeeld, aan de dienst van God en van de naaste, ieder volgens zijn levenssituatie en zijn engagementen.

2. Hoewel de ecologie een vorm van humanisme is, toch blijft zij ten diepste en bijna op noodzakelijke wijze christelijk. De ecologie is ondergeschikt aan de theologie en de economie aan de katholieke moraal, in de mate waarin het goede familiale leven zijn model vindt in de H. Familie van Jezus, Maria en Jozef. De ecologie moet haar licht en haar kracht, haar doel en haar regel vinden in de liefde tot God, Vader, Zoon en H. Geest, en de liefde tot de naaste, in de zoektocht naar het eeuwig heil en in de geest van offervaardigheid die daarheen leidt. De christelijke geest en het godsdienstig leven zijn dus weliswaar geen onderdelen van de ecologische wetenschap en de economische praktijk, maar wel onmisbare externe hulpmiddelen.

Alles wat kan gedaan worden in het materieel belang van de families is niet noodzakelijk goed en toegestaan voor het heil van de zielen; zo beschouwd kunnen economie en moraal tegenover elkaar staan. Maar nog veel vaker helpt en ondersteunt de ene de andere. Het superieure licht van het geloof, de energie die voortkomt uit de hoop en de naastenliefde, de toevlucht tot het gebed en de sacramenten van de Kerk zijn nodig opdat het individuele egoïsme en alle passionele driften zouden wijken voor het belang van de families en het ideaal van een gelukkig gemeenschapsleven, zoals die bepaald en opgelegd worden door de wetenschappelijke ecologie en economie. Dat vormt een nieuw bewijs dat een echt humanisme alleen maar christelijk kan zijn!

3. Om die reden « moet de sociale revolutie die wij willen van morele aard zijn, want anders is zij zinloos » (Solovjov, Péguy). Ze zal ecologisch zijn, dus humanistisch, onafhankelijk, open voor elke beschaafde mens. Maar ze zal bovennatuurlijk inzicht en christelijke deugden vereisen om gestalte te krijgen en zich te voltrekken. Anders zal zij falen.