VATICANUM II

IX. NOSTRA ÆTATE:
onverschilligheid in plaats van naastenliefde

Het Secretariaat voor de eenheid, dat onder de leiding stond van kardinaal Bea, had in 1961 van Paus Joannes XXIII de opdracht gekregen om een tekst voor te bereiden waarin de verhouding tussen de katholieke Kerk en de Joden op een nieuwe leest zou geschoeid worden. « Paus Joannes was op de idee gekomen in 1960 na een ontmoeting en een gesprek met de Franse historicus en geleerde Jules Isaac » (Xavier Rynne, Brieven uit Vaticaanstad, deel 4, p. 167). Isaac, een Jood uit de Elzas, had na de oorlog de Amitiés judéo-chrétiennes gesticht en ijverde tegen wat hij het “ christelijk antisemitisme ” noemde.

Het Secretariaat stelde vlak vóór het begin van het Concilie een eerste ontwerp voor aan de voorbereidende commissie, die echter weigerde om de tekst te aanvaarden voor bespreking in de aula. De reden was heel duidelijk : het ontwerp strookte niet met de katholieke leer. Joannes XXIII drukte zijn wil niettemin door, keurde een licht gewijzigde versie van de tekst goed en liet deze, om de bezwaren van kardinaal Ottaviani en diens medestanders te omzeilen, als een afzonderlijk hoofdstuk inlassen in het schema over de oecumene.

De tegenstand tegen de Verklaring over de Joden – « de vrucht van Paus Joannes’ liefde voor alle mensen en van zijn vastbeslotenheid om te doen wat Jules Isaac had gevraagd, namelijk de vroegere katholieke leer te veranderen [sic !] » (Rynne, op. cit., p. 172) – was echter hardnekkig. De tekst kwam uiteindelijk terecht in Nostra Ætate, het conciliair document over de betrekkingen van de katholieke Kerk met de niet-christenen, dat pas helemaal op het einde van de vierde en laatste zitting, op 15 oktober 1965, werd goedgekeurd. Tweehonderd vijftig concilievaders stemden tegen. Zij volgden Mgr. Carli, de moedige bisschop van Segni, die had gewaarschuwd dat het document de religieuze onverschilligheid in de hand zou werken omdat het ertoe neigde alle godsdiensten op hetzelfde niveau te beschouwen, dat het de bekering van de heidenen in gevaar zou brengen en dat het een einde zou maken aan het missiewerk van de Kerk. Voorspellingen die helaas allemaal bewaarheid zijn geworden.

In 1996 maakte abbé de Nantes een grondige analyse van de tekst, die we hierna in vertaling publiceren.

Grote tenoren van het Concilie
De Voorzitterstafel, met enkele van de grote tenoren van het Concilie : (van links naar rechts) de kardinalen Alfrink (Utrecht), Ruffini (Palermo), Frings (Keulen), Gilroy (Sydney), Liénart (Rijsel), Tisserant (algemeen voorzitter, curie), Spellman (New York) en Caggiano (Buenos Aires).

HET document Nostra Ætate « over de houding van de Kerk ten opzichte van de niet-christelijke godsdiensten » is geen decreet maar slechts een « Verklaring », en wel een erg korte : vijf bladzijden, vijf paragrafen. Dat wekt verbazing, want het gaat toch over een immens onderwerp dat betrekking heeft op miljarden mensen. Het was een totaal nieuw thema, zeer stoutmoedig, zeer modern (of modernistisch), en het wekte dan ook heel wat tegenstand op – niet zozeer binnen de conciliaire aula als wel aan de uiteinden van de aarde, op de plaatsen waar de confrontatie tussen de christelijke missies en de betrokken godsdiensten het felst was.

In feite werden twee totaal verschillende onderwerpen in dit decreet als één geheel behandeld. Het eerste onderwerp was het jodendom, een explosief thema, dat men niet zijn gedroomde plaats had kunnen geven tussen de hoofdstukken van het decreet over de christelijke oecumene, Unitatis Redintegratio. Dat was te veel gevraagd voor onze medebroeders de christelijke Arabieren ! Men had er ook geen afzonderlijk decreet van willen maken, net zoals men dat geweigerd had te doen voor de Allerheiligste Maagd Maria... Net zoals voor Haar waren de concilievaders tot overeenstemming gekomen om er de laatste wagon van de trein over de niet-christelijke godsdiensten van te maken. Nogal beledigend voor de Joden, eigenlijk.

Het tweede onderwerp was het geheel van de niet-christelijke godsdiensten. In de katholieke traditie bestond de kwestie van « de niet-christenen en de niet-Joden » in feite niet, en wel om duidelijke redenen waarover binnen de Kerk geen discussie bestond.

Eerst en vooral werden de heidenen beschouwd als mensen die buiten de Kerk stonden en daardoor massaal verloren waren – met duizenden en duizenden uitzonderingen op deze wet – terwijl ze tegelijkertijd ook in verwachting waren van de katholieke prediking. Het was de opdracht van de Kerk aan Missionering te doen, en daartoe riep zij haar beste zonen op, in het licht van het bevel van Christus waarover geen enkele discussie kan bestaan : « Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Gaat dus heen, onderwijst alle volkeren, doopt hen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de H. Geest, en leert hen te onderhouden al wat Ik u heb geboden » (Mtt. 28, 18-20).

Verder, zoals peritus pater Hendrik van Straelen van de congregatie van de missionarissen van Steyl het zo moedig en prachtig uitgelegd heeft, tegen de theorie van de « anonieme christenen » van Karl Rahner in, is het mysterie van het heil van de ongelovigen geen “ probleem ” maar een geheim. God houdt dit geheim voor zichzelf, Hij heeft het niet willen openbaren en nog minder laten oplossen door Rahner of welk Concilie ook. Wat niet tot de geloofsschat behoort, is niet het voorwerp van een geopenbaarde kennis, zelfs niet onrechtstreeks. Het kan hoogstens een geniale ingeving of een stoutmoedige opinie van een Karl Rahner zijn, of een vrijblijvende veronderstelling van een Concilie dat niet wakker lag van het tragisch karakter van onze onwetendheid omtrent het eeuwig lot van miljarden van onze medebroeders.

De Verklaring Nostra Ætate werd pas op het einde van de laatste zitting van het Concilie en op een drafje goedgekeurd. Zij was van kapitaal belang voor een nieuwe start van het katholieke missiewerk in de wereld... als zij tenminste met enig gezag bekleed was. Maar het was slechts een opiniestuk, geformuleerd door een Concilie dat gehaast was om er een eind aan te maken. De tekst vertrok vanuit een interessante hypothese maar kwam tot twijfelachtige besluiten. Eigenlijk was het enige resultaat van het hele opzet in de praktijk dat de traditie radicaal vernietigd werd zonder dat er iets substantieels voor in de plaats kwam.

HERSENSPOELING

« In onze tijd, nu de mensheid zich van dag tot dag nauwer aaneensluit en de betrekkingen tussen de verschillende volkeren veelvuldiger worden, overdenkt de Kerk nauwlettender in welke verhouding zij staat tot de niet-christelijke godsdiensten » (par. 1).

De tekst begint met een poging ons te overtuigen van een zogezegde waarheid die helemaal geen onbetwistbare waarheid is : is het werkelijk zo dat « de mensheid zich van dag tot dag nauwer aaneensluit » ? Nog niet zo lang geleden was de heersende tendens net het tegenovergestelde en hadden alle vormen van separatisme de wind in de zeilen. Sindsdien is eenheid het toverwoord : de Europese Unie, het mondialisme. Wat zit daarachter ? Heel eenvoudig : de vrijmetselarij, waarvan het grote principe « Solve et coagula » is, « ontbind en voeg opnieuw samen ». De loges hebben eerst de vlag van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren gehesen en alle vormen van revolutie, nationalisme en antikolonialisme aangemoedigd, met de bedoeling de organisch gegroeide christenheid te vernietigen. Daarna hebben zij het geweer van schouder veranderd en de verspreide stukken bijeengevoegd in nieuwe gehelen, almaar groter en in mekaar passend zoals Russische poppen. En het Concilie heeft zich blijmoedig achter die onderneming geschaard.

« Bij haar opdracht om de eenheid en de liefde tussen de mensen en zelfs tussen de volkeren te bevorderen, schenkt de Kerk allereerst aandacht aan datgene wat de mensen gemeen hebben... »

Wie heeft aan « de Kerk » [bedoeld wordt : de Kerk van het Concilie] de opdracht gegeven de eenheid tussen de mensen te bevorderen ? In plaats van « eenheid » zou men hier veeleer het woord « waarheid » verwachten. De Kerk-van-altijd moet heel de wereld tot de goddelijke Waarheid brengen en zo tot de goddelijke genade, waaruit in de harten de broederlijke naastenliefde zal geboren worden. Zonder goddelijke waarheid, zonder katholiek geloof zal er nooit eenheid van de zielen zijn. « Zonder Mij kunt gij niets doen » zei Jezus, onze gemeenschappelijke en soevereine Meester (Jo. 15, 5).

« Alle volkeren toch vormen één gemeenschap... » Altijd dezelfde waanidee van de eenheid, die het Concilie ons werkelijk probeert op te dringen. Wie even nadenkt, weet dat nooit in de geschiedenis de mensheid een eenheid heeft gevormd, wel integendeel. Nooit hebben de mensen dezelfde gedachten, zeden en cultuur gedeeld : zij hebben elkaar bestreden om hun eigen beschaving te verdedigen of om die van hun vijanden te vernietigen.

« MET OPRECHTE EERBIED »

Vaticanum II heeft niets dan lof voor de talrijke niet-christelijke godsdiensten :

« De katholieke Kerk verwerpt niets van datgene wat in deze godsdiensten waar en heilig is. Met oprechte eerbied beschouwt zij de gedrags- en leefregels, de voorschriften en leerstellingen die, hoewel in veel opzichten verschillend van hetgeen zijzelf houdt en leert, toch niet zelden een straal weerspiegelen van die Waarheid welke alle mensen verlicht. »

Laten we toch eerlijk zijn : gelijk welke missionaris, gelijk welke tot het katholicisme bekeerde autochtoon zal bevestigen dat de « gedrags- en leefregels, voorschriften en leerstellingen » van al deze niet-christelijke godsdiensten gewoon verschrikkelijk, amoreel en absurd zijn. Vroeger was men ervan overtuigd dat Satan de heidense massa’s in zijn greep had, en men had gelijk ! En in Satan is niets « waar en heilig », en de Prins van deze wereld moet men niet « met oprechte eerbied » tegemoet treden ! Men moet hem bekampen met het kruis in de hand, en met de bedoeling zijn slachtoffers uit zijn klauwen te rukken. Daarvoor zijn ontelbare missionarissen doorheen de eeuwen tot aan « de uiteinden der aarde » gegaan, zonder er voor terug te deinzen de marteldood te moeten sterven – want Satan sloeg terug.

Voor de Kerk van het Concilie is dat echter allemaal voorbijgestreefd. Bekering is vervangen door dialoog :

« Daarom spoort zij haar kinderen aan om met bedachtzaamheid en liefde, door gesprekken en door samenwerking met de aanhangers van andere godsdiensten, en getuigend van geloof en christelijk leven, die geestelijke en zedelijke goederen alsook die sociaal-culturele waarden die bij hen worden gevonden te erkennen, te bewaren en te bevorderen. »

Paulus VI en de concilievaders waren er wellicht van overtuigd dat zij met deze visie de missies een nieuw elan konden geven. Maar ik ken iemand die, toen hij de tekst van deze Verklaring voor de eerste keer in het dagblad La Croix las, zijn krant van ontzetting uit zijn handen liet vallen omdat hij, zoals gewoonlijk helaas, een andere mening toegedaan was. Met zo’n tekst, mompelde hij bij zichzelf, is het voorgoed gedaan met de missionering. Binnenkort zendt men theologen in clergyman uit om aan alle godsdiensten van de wereld te gaan verkondigen hoe mooi, redelijk en deugdzaam ze wel zijn, en hoezeer de beoefenaars van die godsdiensten de plicht hebben om er trouw aan te blijven, want al die religies zijn als de kleuren van de regenboog, allemaal noodzakelijk, allemaal in harmonie met elkaar...

DE GODSDIENST VAN DE MOSLIMS

« De Kerk ziet ook met waardering naar de moslims... » (par. 3). Daarop volgt de klassieke opsomming van al het positieve dat over de islam kan gezegd worden en dat door de hersenspoeling van de media in het collectief bewustzijn is gebrand, zonder dat ooit een woord gezegd wordt over de keerzijde van de blinkende medaille. Wie uit respect voor de waarheid wél durft spreken over die keerzijde staat helaas al vlug in een slecht daglicht en komt hatelijk en misprijzend over.

De hersenspoeling gaat vandaag zo ver dat zelfs de meest voorbeeldige mensen en de grootste intellectuelen zonder er bij stil te staan partij kiezen voor wat in feite een valse godsdienst is, voor zijn terrorisme en zijn martelingen, voor zijn achterhaalde en barbaarse praktijken, voor de hysterie die gepaard gaat met zijn oproepen tot de heilige oorlog ; terwijl deze zelfde katholieken tegelijkertijd hun eigen medebroeders in het geloof beschuldigen van allerlei ondeugden en verwerpelijke procédés, en zich zelfs verheugen in de ondergang van de christenheid...

Hoe ziet de conciliaire hersenspoeling er dan uit ? De moslims « aanbidden de ene God, de levende en uit zichzelf bestaande, de Schepper van hemel en aarde, die gesproken heeft tot de mensen. Zij leggen zich er op toe zich met heel hun hart te onderwerpen [dat is de zogezegde betekenis van het woord mûslim] aan zijn raadsbesluiten, ook al zijn die verborgen [dit laatste detail wekt bewondering op, en vormt bijgevolg een goed oratorisch effect !] zoals Abraham, naar wie het islamitisch geloof graag teruggrijpt, zich aan God heeft onderworpen. Hoewel zij Jezus niet als God erkennen, vereren zij Hem toch als profeet [maar moeten zich inspannen om diegenen te doden die weigeren de mohammedaanse geloofsbelijdenis uit te spreken : “ De Éne God heeft geen kind ” !]. Zij eren zijn maagdelijke moeder Maria, die zij somtijds zelfs eerbiedig aanroepen [maar zij vinden haar titel van Moeder Gods een verschrikkelijke godslastering]. Bovendien verwachten zij de dag van het oordeel, wanneer God alle mensen doet verrijzen en zal vergelden. Daarom houden zij het zedelijk leven hoog in aanzien en eren zij God vooral door gebed, aalmoezen en vasten. »

Dat alles is mooi en indrukwekkend. Het gaat uitsluitend om de positieve kant van de zaak, op enkele onduidelijkheden en verfraaiingen na, die te subtiel zijn om onschuldig te zijn. Maar hoe verklaart men dan dat het vanaf het begin onmogelijk is gebleken om zo’n edele dwaling te bekeren tot de volle waarheid van Christus ? Die verklaring zoekt het Concilie niet. Er is maar één zaak die telt : « Laat ons een kruis zetten over het verleden ». De schuld ligt bij ons, christenen, of ten hoogste in gelijke mate aan beide kanten. Maar het belangrijkste is nu de verzoening van iedereen met iedereen : “ dialoog ” en “ samenwerking ” zijn de nieuwe ordewoorden.

« Aangezien in de loop der eeuwen tussen christenen en moslims niet weinig onenigheid en vijandschap is ontstaan [beeld u de massa gebeurtenissen in, de woorden, de oorlogen, de veroveringen, alles van een ongelooflijke historische complexiteit, vanaf het jaar 615 tot het jaar 1965... en dat wordt allemaal opgeroepen in één nietszeggende bijzin] spoort de heilige kerkvergadering allen aan [allen : 600 miljoen moslims aan de ene kant, 900 miljoen katholieken aan de andere kant, zonder de 500 miljoen afgescheiden broeders te vergeten] om zich, het verleden vergetend [bij ons is dat in kannen en kruiken ; bij de moslims is zoiets onmogelijk, want wie « het verleden vergeet » is slechts een hond die zijn geloof en zijn voorouders verraadt – en ik geef hen groot gelijk : het verleden is heilig, en vervuld van tragische verwittigingen voor morgen...] ernstig toe te leggen op wederzijds begrip en in het belang van alle mensen [dat wordt een hele hoop volk, al die honderden miljoenen mensen ten dienste van alle mensen, en waarvoor ?] de sociale rechtvaardigheid, de zedelijke goederen alsook vrede en vrijheid gezamenlijk te verdedigen en te bevorderen. »

Iedereen moet maar voor zichzelf uitmaken of deze grote planetaire doelstellingen dichterbij gekomen zijn sinds de sluiting van het Concilie, en of het aards geluk van « alle mensen » toegenomen is. Wat we wél gezien hebben is het ontwaken van de islam, zijn opmars en de stromen van bloed die er het gevolg van zijn – en nog zullen zijn.

Ik kan er nog altijd niet bij dat het grootste Concilie van alle tijden, en dan nog wel in een tekst die gericht is tot de ontelbare moslims, mensen die zeer godsdienstig zijn, die in God geloven en in de hemel en de hel, zo’n volkomen desinteresse kan afficheren voor de eigen godsdienst. De katholieke Kerk is nochtans draagster van waarheid en heil voor de mohammedaanse massa’s, dankzij Gods genade en zijn Kostbaar Bloed vergoten op het Kruis. Werkelijk, pater Charles de Foucauld lijkt voor niets gestorven te zijn...

DUITSE BISSCHOPPEN VERDEDIGEN
RECHT OP MOSKEEBOUW

Brussel, KerkNet, 28 september 2008 – « De Duitse bisschoppen publiceerden na hun najaarsbijeenkomst een verklaring over de bouw van moskeeën in Duitsland. Daarin onderstrepen zij dat elke godsdienst het recht heeft zijn geloof in het openbaar te beleven. Dat impliceert de bouw van cultusplaatsen. “ Deze visie werd al door het Tweede Vaticaans Concilie in alle duidelijkheid vastgelegd. ” De Duitse bisschoppen reageren op het actuele debat in Duitsland over de plannen voor een nieuwe moskee in Keulen. Zij schrijven dat de bouw van moskeeën niet afhankelijk mag gemaakt worden van het feit of islamitische landen ook in gelijke mate de bouw van kerken toestaan. »

De « visie van het Tweede Vaticaans Concilie » betekende een breuk met twintig eeuwen christendom. De Kerk heeft altijd voorgehouden dat alleen de waarheid rechten heeft, en dat de dwaling slechts kan getolereerd worden als het om privé-beleving gaat. « Ieder zijn waarheid » is géén katholiek motto, en de moslims in hun godsdienst laten is geen bewijs van naastenliefde maar van fundamentele onverschilligheid voor hun lot in het hiernamaals. Het is de capitulatie van de katholieke Kerk, « die nochtans draagster van waarheid en heil voor de mohammedaanse massa’s is » (abbé de Nantes).

DE JOODSE GODSDIENST

In paragraaf 5 krijgen we een eenzijdig pleidooi ten gunste van het jodendom, dat de eer geniet de hoogste trap te bekleden onder de godsdiensten die cirkels vormen rondom « de Kerk van Christus », d. i. de katholieke Kerk van de toekomst.

De “ drie godsdiensten van het Boek ”, zoals men ze noemt, vormen de elite onder de godsdiensten omdat zij steunen op “ goddelijke Openbaringen ”. Toch zijn ze niet van hetzelfde niveau, wat voor zich spreekt als men tenminste moeite doet om ernstig te zijn en niet gelijk wat te vertellen.

Op een oecumenische bijeenkomst heeft Paus Joannes-Paulus II zijn toehoorders er ooit van willen overtuigen dat zij allemaal, hij en zij, één en dezelfde God hadden ; en omdat het om één en dezelfde God ging, was al de rest slechts verschil in traditie, gevoeligheid en theologische leerstellingen van ondergeschikt belang. Ik heb moeten vaststellen dat heel onze huidige generatie intellectueel onbekwaam is om de dwaling van de Paus aan te tonen.

Wij christenen aanbidden de levende en ware God, en zijn Zoon Jezus Christus, die zelf God is, de mensgeworden Zoon van God, en de Vader en de Zoon zijn één en dezelfde God met de derde Persoon van de H. Drievuldigheid, namelijk de H. Geest. Zo is in alle waarheid onze God. Ik dring er op aan dat wij ons dit als een feit zouden voorstellen, zoals ons geloof het ons bevestigt, een feit dat reëler is dan ons eigen bestaan.

De Joden hebben de prediking van Jezus niet aanvaard, en zij hebben hem gekruisigd wegens de zogezegde smaad die hij hun God aandeed, de God van Abraham, de ene God van wie de Joden niet kunnen verdragen dat men hem een Zoon toekent. En ook de moslims aanvaarden dat niet.

Wij lezen allemaal de Bijbel en de Koran, die ons allebei spreken over deze God die Schepper en Voorzienigheid is. Maar op een gegeven moment verkondigen een Sint-Jan of een Sint-Paulus in alle sereniteit : « Deze God is de Vader van Jezus Christus. » Op datzelfde ogenblik verheugt de levende en ware God, de God van het Oude Testament die waarlijk de Vader van Jezus Christus is, zich in de woorden van Sint-Paulus, want Hij weet dat Jezus zijn Zoon is. Hij is tegelijkertijd echter ook zeer boos vast te stellen dat de Joden en de moslims Hem het recht ontzeggen een Zoon te hebben, die Hij nochtans in alle waarheid heeft.

Als Sint-Paulus ons inderdaad de ware God geopenbaard heeft, en als de Joden en de moslims dat verwerpen, dan is “ God ” voor hen een woord geworden dat niet meer overeenstemt met de realiteit die het uitdrukt.

Als Sint-Paulus daarentegen gelogen heeft, dan verheugt God zich dat Joden en moslims zijn integriteit en zijn eer verdedigen, en verwerpt Hij geschokt de bewering dat Hij een Zoon zou hebben, die bovendien mens zou geworden zijn en op het kruis zou gestorven zijn ! Als de anderen de gezegenden van God zijn, dan is onze katholieke God een uitvinding, een onbestaand iets en een godslastering.

Besluit : wij hebben niet dezelfde God.

En het Concilie steekt die waarheid voor ons weg, onder het voorwendsel dat er naar eenheid moet gestreefd worden in naastenliefde ? Onvoorstelbaar...

Het christendom is voortgekomen uit het jodendom, dat is inderdaad zo, maar in het teken van de tegenspraak : vanaf het ogenblik dat Jezus zichzelf Zoon van God noemde en de Joden bijgevolg verplichtte deze God én zijn Zoon Jezus én hun H. Geest te aanbidden, konden zij alleen maar trouw blijven aan hun God en aan het Verbond in Mozes door tegenstanders van Jezus en ontkenners van de H. Drievuldigheid te worden.

« OP GEESTELIJK VLAK ZIJN WIJ SEMIETEN »

« Zich verdiepend in het mysterie van de Kerk is deze heilige kerkvergadering de band indachtig waardoor het volk van het Nieuwe Verbond geestelijk verbonden is met de stam van Abraham » (par. 4).

Een gelijkaardige gedachte werd destijds geformuleerd in een beroemde toespraak van Paus Pius XI, die de gewaagde en sindsdien beruchte uitspraak deed : « Op geestelijk vlak zijn wij Semieten... » Op basis van die uitspraak werd de redding van het jodendom een morele plicht en werden wij allemaal in de Tweede Wereldoorlog gestort.

Maar verbonden zijn met « de stam van Abraham » is een biologisch feit, zonder enig verband met de een of andere geestelijke realiteit. Anderzijds is « het volk van het Nieuwe Verbond » geen volk of natie in de ware zin van het woord : de uitdrukking is een metafoor om aan te geven dat de banden van het geloof en het doopsel van de christenen een bovennationale gemeenschap maken, georganiseerd, zichtbaar en hiërarchisch geordend, net zoals een echt volk. Anders gezegd :

1° de godsdienst van Abraham is door God voorbehouden aan diens “ stam ”, wat een mysterie is ;

2° de christenen, door het Concilie het « volk van het Nieuwe Verbond » genoemd, hebben als onderlinge band niet de besnijdenis, niet de plaats van geboorte, niet de taal maar uitsluitend het geloof in Jezus Christus, Verlosser van de wereld, maar ook afstammeling van de « stam van David » en, als besnedene, erfgenaam van het geloof van Abraham.

Tussen Joden en christenen is er bijgevolg geen navelstreng en geen genealogie naar het vlees, maar enkel de unieke Persoon van Jezus Christus, zonder wie niets van de joodse godsdienst zou overgegaan zijn van de “ Hebreeën ” naar de “ Grieken ”, en niets van de heidense godsdiensten de joodse godsdienst zou hebben verrijkt – of aangetast, naargelang.

De hierboven aangehaalde zin uit Nostra Ætate raakt dus wel het probleem aan, maar formuleert het bewust zo vreemd dat de enig mogelijke oplossing ervan verduisterd wordt.

« De Kerk van Christus erkent immers dat haar geloof en haar uitverkiezing, overeenkomstig het heilsmysterie van God, reeds een aanvang namen bij de aartsvaders, Mozes en de profeten. Zij belijdt dat alle christengelovigen, zonen van Abraham naar het geloof (Gal. 3, 7), besloten liggen in de roeping van deze aartsvader [en dus niet in zijn lendenen] en dat het heil van de Kerk op geheimnisvolle wijze [juist ! maar hoe ?] voorafgebeeld wordt in de uittocht van het uitverkoren volk uit het land van de slavernij. »

Laten we de stipjes op de i’s zetten. Abraham droeg biologisch gesproken al het zaad van zijn ras. Maar in zijn ziel droeg hij ook de zegening die Jahweh hem verleend had, en de belofte dat alle volkeren van hem het heil zouden erven en « zichzelf in hem zouden zegenen ». Dat betekent dat de Hebreeën op hun vlucht uit Egypte en hun tocht door de Rietzee niet alleen de biologische erfenis van Abraham, zijn lichamelijk zaad, hebben gered, maar tegelijkertijd ook de goddelijke Beloften ten voordele van alle naties. Het “ geestelijke ” werd gedragen door het “ lichamelijke ”, maar zonder er volledig mee verbonden te zijn : de band was slechts tijdelijk, zoals die tussen de drager en de schat die hij vervoert.

RABBIJN SPREEKT BISSCHOPPENSYNODE TOE
Brussel, KerkNet – « Voor de eerste keer in de geschiedenis van de katholieke Kerk neemt een niet-christen het woord tijdens een bisschoppensynode. De eer gaat naar Shear-Yashuv Cohen, medevoorzitter van de Commissie voor de dialoog tussen Israël en het Vaticaan en tevens opperrabbijn van Haifa. Tijdens de synode over “ Het Woord van God ” wil hij de aandacht vestigen op de centrale plaats van de joodse traditie in de Bijbel en het belang van het Oude Testament onderstrepen » (29 september 2008).

 

« Volgens Shear-Yashuv Cohen mag dialogeren niet langer opgevat worden als een manier om de gesprekspartner van mening te doen veranderen. “ We leven niet langer in de middeleeuwen. Vandaag zoeken we in de dialoog wat we gemeenschappelijk hebben ” » (7 oktober 2008).

« Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven », zei Jezus. De Kerk heeft heel de geschiedenis door het Evangelie van Christus gepredikt en de dwaling bestreden, tot redding van de zielen, niet alleen in de middeleeuwen maar tot in 1962 – tot aan het begin van Vaticanum II. Sindsdien wordt er « gedialogeerd »... en « storten de zielen in massa in de hel » (Onze-Lieve-Vrouw van Fatima).

DE BEELDSPRAAK VAN DE OLIJFBOOM

Een passage uit de Romeinenbrief van Sint-Paulus moet ons doen begrijpen hoeveel geluk wij hebben dat wij een geestelijke schuld te vereffenen hebben ten opzichte van het joodse volk :

« Daarom kan de Kerk niet vergeten dat zij door dat volk, waarmee God zich in zijn onuitsprekelijke barmhartigheid heeft verwaardigd het Oude Verbond aan te gaan, de openbaring van het Oude Testament heeft ontvangen en dat zij gevoed wordt vanuit de wortel van de goede olijfboom waarop de wilde olijftakken, de heidenen, zijn geënt (Rom. 11, 17-24). Want de Kerk gelooft dat Christus, onze Vrede, Joden en heidenen door het kruis tot verzoening heeft gebracht en beiden één heeft gemaakt in zichzelf. »

Jammer genoeg heeft de studie van de Conciliedecreten al meermaals aangetoond dat we bij de lectuur ervan voorzichtig moeten zijn. In het verlangen om heel de mensenfamilie één te maken heeft Vaticanum II zich het recht en de macht toegekend om alles wat ten gunste van de eenheid spreekt aan te stippen en te onderstrepen... en alles wat een obstakel vormt te censureren. Het Concilie deinst er zelfs niet voor terug om het Woord Gods zelf te manipuleren en de geest van de teksten te verdraaien ; de goddelijke gedachten worden vervangen door de tegenovergestelde gedachten van de mensen van deze tijd.

Wie de hierboven aangehaalde woorden met het volste vertrouwen leest, krijgt de indruk dat het joodse volk als een olijfboom van goede kwaliteit is waarop de heidenen zijn geënt als wilde takken, om er het levenssap van te ontvangen. Alles is dus in orde : Christus is geslaagd in het enten en heeft van twee volkeren één enkel volk gemaakt, joodse takken en heidense door elkaar. Het joodse volk mag fier zijn over de rol die het gespeeld heeft, en blijkbaar nog altijd speelt. Sint-Paulus, naar wie al verwezen werd en die hier letterlijk aangehaald wordt, lijkt hiervan te getuigen :

« Steeds ook houdt de Kerk zich voor ogen de woorden van de apostel Paulus over zijn stamverwanten, “ aan wie de aanneming tot zonen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften behoren ; uit hen zijn de aartsvaders en uit hen komt de Christus voort naar het vlees ” (Rom. 9, 4-5), de Zoon van de Maagd Maria. De Kerk bedenkt tevens dat uit het joodse volk de apostelen zijn geboren, de fundamenten en de zuilen van de Kerk, en zeer velen van de eerste leerlingen die het Evangelie van Christus aan de wereld hebben verkondigd. »

Als men citeert uit het elfde hoofdstuk van de Romeinenbrief moet men eerlijk zijn en mag men het Woord Gods niet verminken om het in zijn kraam te laten passen. Ter illustratie herstellen we de allegorie van de olijfboom in haar oorspronkelijke en waarachtige vorm. Het Concilie zegt ons dat « de Kerk gevoed wordt vanuit de wortel van de goede olijfboom waarop de wilde takken, de heidenen, zijn geënt ». Maar dat is vers 18. Het vorige vers zegt dat « enkele van de takken zijn weggekapt... », en vers 20 : « de takken zijn weggekapt om hun ongeloof, en gij zit vast door het geloof ». Tegelijkertijd kondigt Sint-Paulus op profetische wijze aan : « Ook die anderen zullen opnieuw worden geënt wanneer zij niet volharden in hun ongeloof, want God is bij machte om hen opnieuw te enten... » (vers 23). En dat zal werkelijk gebeuren : « Met betrekking tot het Evangelie zijn zij vijanden, om uwentwil ; maar met betrekking tot de uitverkiezing zijn zij de welbeminden omwille van hun vaderen. Want nooit heeft God berouw over genadegaven en roeping... Allen immers heeft Hij onder ongehoorzaamheid gevangen gehouden om aan allen zijn barmhartigheid te tonen » (28-32).

Ik stel de vraag : moet men, om “ de eenheid en de naastenliefde ” te vestigen, de waarheid verzwijgen dat het joodse volk volgens de H. Paulus voor het grootste deel afgevallen is van het trouwe Israël dat Christus omarmde ? « De uitverkorenen onder de Joden » (11, 7) zijn gedoopt en lid geworden van de Kerk, samen met de heidenen die zich lieten dopen ; « de overigen echter werden verhard » (ibid.).

Door het aanhalen van de met opzet verminkte passage uit de Romeinenbrief versterkt Nostra Ætate in hoge mate het vertrouwen van de Joden in hun eigen gelijk. Sint-Paulus heeft echter ook andere zaken geschreven, die zo duidelijk zijn in hun onverbiddelijkheid dat het Concilie ze niet kon manipuleren... en dus gewoon achterwege liet. Zo schrijft de Apostel aan zijn geliefde Filippenzen, die door tweedrachtstokers verleid werden om voor de joodse zaak te kiezen : « Opgepast voor de honden, opgepast voor de slechte werkers, opgepast voor de valse besnedenen ! De echte besnedenen zijn wij, wij die God dienen door zijn Geest en die op Christus roemen en geen vertrouwen stellen in het vlees » (Fil. 3, 2-3). Daarop herneemt hij alle eretitels van Israël, die het conciliedecreet opsomt ter ere van de Joden van altijd, ook van vandaag, maar die hun betekenis verloren hebben : « Wat winst voor mij was, heb ik schade geacht om Christus’ wil. Ja, alles houd ik voor schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Heer, alles te boven gaat. Om Hem heb ik alles prijsgegeven en heb het als vuilnis geacht, om Christus te winnen » (3, 7-8).

JEZUS CHRISTUS, TEKEN VAN TEGENSPRAAK

Om de joodse gevoeligheid niet te kwetsen en de vijandigheid van de Joden ten opzichte van Jezus te ontzien, draagt het Concilie er zorg voor zijn heilige, zoete, troostende naam niet uit te spreken. Het is of de Vaders beschaamd zijn voor Gods Zoon :

« Naar het getuigenis van de H. Schrift [heel concreet : de vervloeking van Jeruzalem door Jezus, Hij-die-niet-mag-genoemd-worden] heeft Jeruzalem de tijd van haar bezoeking niet erkend, heeft een groot deel van de Joden het Evangelie [van wie ?] niet aanvaard en hebben zelfs niet weinigen zich tegen de verspreiding ervan verzet [een eufemistische formulering voor de bloedige vervolging van de Kerk door de Joden]. Niettemin blijven de Joden, volgens de apostel, omwille van de aartsvaders steeds bijzonder dierbaar aan God [hun God], die geen berouw kent over zijn gaven noch over zijn roeping [herneming van de passage uit de Romeinenbrief, die tevoren al uitgebreid van pas kwam om de Joden te bewieroken]. Samen met de profeten en dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volkeren de Heer eenstemmig zullen aanroepen en “ Hem dienen onder eenzelfde juk ” (Sof. 3, 9). »

Sofonias is een profeet uit het Oude Testament, de Heer over wie hij spreekt is Jahweh en het juk waaraan alle volkeren onderworpen zullen zijn is de joodse Wet. De Joden kunnen het Concilie bijgevolg hartelijk danken dat het hun onschuld, eerlijkheid en wijsheid – in volkomen onwetendheid, tot op vandaag, van “ Jezus van Nazareth ” – erkent. Zij zijn nog altijd « bijzonder dierbaar aan God » en zij wachten op de dag van de verzoening van alle volkeren rondom het jodendom, de groene olijfboom waaraan de takken zullen teruggeschonken worden die afgehakt werden ten tijde van het proces van Jezus, een affaire die nu definitief geklasseerd is...

Abbé Georges de Nantes (1996)
Hij is verrezen !
nr. 36, november-december 2008, pp. 5-10