VATICANUM II
VI. Lumen gentium, « een grote stad voor de helft in puin »
DE dogmatische constitutie Lumen gentium, uitgevaardigd op 21 november 1964, wordt terecht beschouwd als het kerndocument van het Tweede Vaticaans Concilie en het charter van de Hervorming van de Kerk.
Abbé de Nantes noemt die Hervorming dwaas en goddeloos, omdat zij in de geest van de concilievaders de overtuiging deed postvatten dat Vaticanum II een soort van absoluut begin betekende in de geschiedenis van de Kerk. Dat wordt vandaag ondermeer bevestigd door de bisschop van Clermont-Ferrand, Mgr. Simon : « Wanneer ik de teksten van het Concilie lees en de getuigen beluister, heb ik de indruk dat de concilievaders – die tweeduizend vijfhonderd bisschoppen die deelgenomen hebben aan dat grote werk – de ervaring hebben gehad dat de Kerk in feite begon... » (januari 2006).
« ZOALS IN EEN SPIEGEL »
Het modernisme, honderd jaar geleden veroordeeld door de H. Pius X, eiste allereerst een nieuwe formulering en een herinterpretatie van de aloude katholieke dogma’s : de openingstoespraak van Joannes XXIII en de constitutie Dei Verbum voldeden aan deze eis. De tweede doelstelling van het modernisme was de aanpassing van de oude kerkelijke instellingen aan de moderne wereld : er moest afgebroken worden om mooier te kunnen heropbouwen, de Kerk moest opnieuw gemodelleerd worden om aantrekkelijk te kunnen zijn voor de volwassen mens van onze tijd.
« Wij beleven het historisch ogenblik waarop de Kerk van Christus haar diepe en zichtbare eenheid moet beleven... Wij moeten het leven van de Kerk verzekeren van een nieuwe manier van aanvoelen, van willen en van zich gedragen. Wij moeten zorgen dat zij een geestelijke schoonheid onder alle aspecten terugvindt : op het domein van de gedachte en van het woord, in het gebed en in de wijze van opvoeding, in de kunst en in de canonieke wetgeving », verklaarde Paus Paulus VI op 6 januari 1964.
De hervormers hadden het geloof in de Kerk verloren, maar niet de hoogmoed om haar te willen doen “ herbronnen ”. Zij beweerden namelijk dat niemand vóór hen goed begrepen had wat de Kerk eigenlijk was : « De Kerk wil zichzelf in Christus zien als in een spiegel. Als haar blik een of andere schaduwvlek bemerkt, of een tekortkoming in haar gelaat of in haar bruiloftskleed, wat zal zij dan vanzelfsprekend en met alle kracht moeten doen ? Het is duidelijk : zij kan niets anders doen dan zich vernieuwen, zich verbeteren, zich herstellen overeenkomstig haar goddelijk voorbeeld » (openingstoespraak van Paulus VI bij het begin van de tweede zitting, 29 september 1963).
Uit die Hervorming zou voor de Kerk vanzelf een nieuwe lente voortvloeien. « Daarom moet het Oecumenisch Concilie ook worden gezien als een nieuwe lente, die geweldige krachten en energieën zal opwekken die thans nog verborgen zijn in de schoot van de Kerk » (ibid.).
Wat hebben die hooggestemde verwachtingen vijfenveertig jaar later in werkelijkheid opgeleverd ? Een verschrikkelijke puinhoop, een zelfvernietiging van de Kerk die de concilievaders zich in de verste verte niet hadden kunnen voorstellen... maar die het Geheim van Fatima op profetische wijze voorspeld had aan drie herderskinderen, « als in een spiegel » : « De Heilige Vader liep door een grote stad die voor de helft in puin lag, en bad voor de zielen van de lijken die hij onderweg tegenkwam. »
Sommigen twijfelen eraan of de oorzaak van het huidige debacle wel mag gezocht worden in het Concilie. Abbé de Nantes geeft daar een afdoend antwoord op : « Men heeft veel te vaak herhaald dat Vaticanum II de Kerk een nieuwe start op nieuwe fundamenten zou geven om de oorzaak voor de huidige crisis niet in de eerste plaats in deze nieuwigheid te zoeken. We moeten bijgevolg de nieuwigheid van Vaticanum II bestuderen als we het kwaad willen opsporen en een oplossing willen vinden voor de teloorgang van de Kerk » (CRC nr. 53, jan. 1972, p. 3).
DE UITSCHAKELING VAN HET VOORBEREIDEND SCHEMA
Op het einde van de eerste zitting werd een belangrijk onderwerp aangesneden : de theologie van de Kerk. Het Eerste Vaticaans Concilie (1870-1871) had hierover een gestructureerde totaalvisie willen geven. Maar doordat de troepen van Piëmont de Pauselijke Staten binnenvielen moest het Concilie vroegtijdig afgebroken worden : het moest zich noodgedwongen beperken tot de definitie van het pauselijk primaatschap en zijn onfeilbaarheid (constitutie Pater Æternus). Een aanvulling was noodzakelijk. En die aanvulling was als het ware, naar de mening van alle Vaders, de bestaansreden van het Tweede Vaticaans Concilie.
De voorbereidende theologische commissie onder leiding van kardinaal Ottaviani had een schema uitgewerkt dat, logischerwijze, De Ecclesia heette. De pro-prefect van het H. Officie maakte zich echter niet veel illusies over het lot dat zijn schema beschoren was : tijdens het debat over de bronnen van de Openbaring was de traditionele theologie al in het ongelijk gesteld en waren de verdedigers ervan vernederd. Het Leergezag van de Kerk had toen een vreemde verduistering ondergaan, terwijl anderzijds de concilievaders en hun experts deden alsof zij over een profetische inspiratie beschikten, van gelijke aard of superieur aan die van hun voorgangers en zélfs aan die van de apostelen.
Bij de voorstelling van zijn schema in de aula, op 1 december 1962, gaf kardinaal Ottaviani lucht aan zijn gevoelens : « Ik verwacht van u de bekende litanieën te horen : dit schema is niet oecumenisch, het is te scholastiek, het is niet pastoraal en te negatief, en andere soortgelijke klachten. Deze keer zal ik u een bekentenis doen. Diegenen die gewoon zijn om te roepen : “ Tolle, tolle, substitue illud ! ” (“ Weg ermee, weg, en vervang het door iets anders ! ”) houden zich al klaar voor het gevecht. En ik zal u nog iets anders bekennen : nog vóór dit schema werd uitgedeeld, was er al een alternatief schema voorbereid. Alles wat ik dus nog kan doen is zwijgen, want zoals in de H. Schrift staat : “ Het heeft geen zin te spreken als niemand luistert ” » (Acta I, 4, p. 9).
Het alternatieve schema waarop Ottaviani doelde, was op vraag van kardinaal Suenens – die één van de sleutelfiguren op de tweede zitting zou worden – uitgewerkt door Mgr. Gerard Philips, hoogleraar in de theologie aan de Katholieke Universiteit te Leuven. In zijn memoires vertelt Suenens onbeschaamd dat de afvoering van het schema van de theologische commissie al vooraf geprogrammeerd was : « Om tijd te winnen had ik, tot grote ontevredenheid van kardinaal Ottaviani die in volle vergadering over een “ schandaal ” sprak [dat was het ook !] aan Mgr. Philips gevraagd om zonder dralen een nieuw schema voor te bereiden, nog voordat het vorige verworpen was [!] » (Terugblik en verwachting. Herinneringen van een kardinaal, Lannoo 1992, p. 118).
In feite waren er zelfs drie alternatieve schema’s in omloop : naast het meer subtiele document van Mgr. Philips hadden zowel Karl Rahner als Edward Schillebeeckx een tekst opgesteld « waarvan het opzet was het voorbereidend schema en de geest waardoor het bezield was te elimineren » (Giuseppe Alberigo, Histoire du Concile Vatican II, dl. II, p. 375).
Gedurende zeven dagen, van 1 tot 7 december 1962, woedden er felle discussies in de aula. « De hervormingsgezinde clan », aldus abbé de Nantes, « bracht heel zijn artillerie in stelling om de Heilige Roomse Kerk te vernietigen, onder de verschrikkelijke uitroepen van Mgr. De Smedt, bisschop van Brugge en lid van het Secretariaat voor de eenheid : Clericalismus ! Juridicismus ! Triumphalismus ! Die uitvallen konden samengevat worden in de term die alle hervormers uit de geschiedenis altijd al in razernij had doen ontsteken : Romanismus... » (Brief nr. 195).
Het schema De Ecclesia moest en zou gekelderd worden, en samen met het schema de traditionele leer over de Kerk. Het eerbiedwaardige oude bouwwerk moest gesloopt worden, ondanks de dramatische oproepen van de verdedigers van de orthodoxie, zoals Mgr. Musto, die bijna weende toen hij de concilievaders bezwoer de Kerk toch niet ten gronde te richten. De grote tenoren van de hervormingsgezinden gingen echter ongenadig door. Kardinaal Döpfner (München) stelde voor om het voorliggende schema « radicaal van structuur te veranderen, zodat het beter de fundamentele idee van de Kerk als volk Gods zou uitdrukken, met de Paus, de bisschoppen en de leken als gelijkwaardige leden ervan » (Xavier Rynne, Brieven uit Vaticaanstad, dl. I, p. 217). Volgens kardinaal Frings (Keulen) weerspiegelde het schema niet het denken van heel de Kerk maar alleen van een bepaalde theologie : « Het zou in zijn geheel moeten herschreven worden, wilde het de ware katholiciteit van het denken in de Kerk weerspiegelen » (ibid., p. 219).
Op het hoogtepunt van de discussies hield kardinaal Suenens een beslissende tussenkomst. Hij stelde een werkprogramma voor, zogezegd om een oplossing te bieden die iedereen kon tevreden stellen : men zou eerst de Kerk ad intra bestuderen – de natuur van de Kerk, het bewustzijn dat zij van zichzelf heeft – en daarna de Kerk ad extra – in haar verhouding met de wereld. Dit hield uiteraard in dat het schema van de theologische commissie moest afgevoerd worden. Maar geen nood : Suenens had het schema-Philips achter de hand... De primaat van België kreeg een langdurig applaus, want zijn voorstel kwam over als een werkbaar compromis om uit de impasse te geraken. De werkelijkheid was dat de hervormers de touwtjes in handen genomen hadden en ze niet meer zouden loslaten.
De daaropvolgende dag verscheen voor de microfoon de man die zich tot op dat ogenblik op de achtergrond gehouden had, en die weldra de hele zaak met meesterhand tot het gewenste eindpunt zou voeren : kardinaal Montini, de toekomstige Paus Paulus VI. De aartsbisschop van Milaan gaf publiekelijk zijn steun aan het voorstel van Suenens. Enkele maanden later zou Montini in zijn kathedraal zijn eigen omschrijving geven van het ad intra en het ad extra : « De Kerk is bezig zichzelf te zoeken, zij probeert met een grote en ontroerende pijn zichzelf te definiëren, te begrijpen wat zij is... En niet alleen zoekt de Kerk zichzelf, zij zoekt ook de wereld [sic] » (10 maart 1963).
« Het zijn dezelfde personen », merkte abbé de Nantes op, « die de Kerk ondervragen en die in haar plaats antwoord geven. De indringende vragen die zij verzinnen hebben enkel tot doel met nieuwe antwoorden voor de dag te kunnen komen, met de overduidelijke bedoeling de realiteit zelf van de Kerk en haar goddelijk wezen te veranderen » (Brief nr. 204).
PAULUS VI, EEN GEPROGRAMMEERDE OPVOLGING
Giovanni Battista Montini maakte carrière als functionaris op het Vaticaan. Hij was jarenlang de staatssecretaris van Pius XII, die hem volkomen vertrouwde. Maar Montini speelde een dubbel spel : terwijl de Paus in zijn encycliek Humani Generis een kordate veroordeling uitsprak over de dwalingen van een nieuw soort modernisme dat de kop opstak, hield de staatssecretaris de geviseerde theologen de hand boven het hoofd. « In het voorvertrek hoorden bezoekers uitspraken die het tegenovergestelde waren van wat zij nadien in het bureau van de Paus hoorden... Het lijdt geen twijfel dat Mgr. Montini met heimelijke glimlachjes en medeplichtige blikken Pius XII begon te verraden, en zich opstelde als advocaat en machtig beschermheer van de modernisten » (CRC nr. 97, okt. 1975, p. 11). Jean Guitton, die in het Vaticaan was in 1950, was daarover in zijn verslag aan de fine fleur van de Franse progressisten heel duidelijk. Iedereen wist : wat de Paus ook zegt, we hebben in Rome een verdediger...
De waarheid drong tot Pius XII pas door toen hij in augustus 1954 een hartaanval kreeg en machteloos getuige was van de schaamteloze intriges die Montini opzette met het oog op de opvolging. « Misschien werd er bij de op sterven liggende Paus zelfs brutaal op aangedrongen om Montini tot kardinaal te creëren. Hoe dan ook, toen Pius XII op miraculeuze wijze weer beter werd, besloot hij het uitstel dat de Voorzienigheid hem schonk te gebruiken om Montini te verwijderen en de traditionalistische vleugel Tardini-Ottaviani te versterken, rondom de man die zijn voorkeur als opvolger wegdroeg : Siri » (ibid., p. 12).
Toen de H. Vader in september 1958 tenslotte overleed, was Montini aartsbisschop van Milaan... maar door de onwrikbare wil van de Paus géén kardinaal. Hij kon dus niet deelnemen aan het conclaaf, maar zijn naam was op ieders lippen.
Enkele dagen vóór de opening van het conclaaf kreeg Angelo Roncalli, de 78-jarige patriarch van Venetië, het bezoek van curiekardinaal Pizzardo, die hem polste over wat de nieuwe Paus zou moeten doen met Montini. « Hoe kan een man staatssecretaris zijn als hij niet de steun heeft van de curie ? », antwoordde Roncalli fijntjes, daarmee aangevend dat er wat hem betrof geen bezwaar was om de aartsbisschop van Milaan de rode hoed te schenken (cf. John Allen in The National Catholic Reporter). « Er werd een akkoord gesloten. Roncalli, een bejaard man en iemand die samen met Montini in ongenade gevallen was, gaf zijn instemming. Hij zou een overgangspaus worden, “ Pastor et nauta ”, met een duidelijke taak : Montini kardinaal maken en vlug genoeg sterven om plaats te maken voor de uitverkorene van de progressistische en liberale meerderheid op het conclaaf » (CRC nr. 97, p. 12).
Nog geen maand na zijn uitverkiezing creëerde Joannes XXIII een reeks nieuwe kardinalen, met Montini bovenaan de lijst. Toen de aartsbisschop van Milaan op het consistorie wou neerknielen voor de Paus, trok deze hem onmiddellijk overeind met de woorden : « Alstublieft, sta recht ! Als u kardinaal was geweest, dan zou ik het nu zijn die u de voeten zou kussen » (cf. M. Juffé, Paul VI, 1963, p. 5).
De Opperherder betrok kardinaal Montini van heel nabij bij de voorbereiding van het Tweede Vaticaans Concilie. Nauwelijks een week na de aankondiging ervan schreef de aartsbisschop van Milaan een brief aan zijn gelovigen waarin hij verklaarde dat het om « het grootste Concilie » uit de geschiedenis zou gaan, en hij bepaalde er in zijn eentje het thema van : de verzoening van de Kerk met de moderne wereld. De fameuze openingstoespraak die Joannes XXIII op het Concilie hield, werd in feite door Montini geschreven (zoals vermoed door abbé de Nantes en later bevestigd door Mgr. Colombo, deken van de theologiefaculteit van Milaan).
De « goede Paus Joannes » stierf op 3 juni 1963. De eerste zitting van het Concilie was voorbij, en de meningen waren verdeeld over hoe het nu verder moest. Op 18 juni, twee dagen vóór de aanvang van het conclaaf, had volgens Vatican watcher Giancarlo Zizola in het klooster van de kapucijnen van Frascati een beslissende bijeenkomst plaats van de tenoren van de hervormingsgezinde clan op het Concilie : Liénart, Frings, Alfrink, Léger, König, Suenens en Montini. Zij spraken er een gezamenlijke strategie af om de verkiezing van laatstgenoemde door te drukken.
« Uiteraard is alles toegedekt door het ondoordringbaar geheim van het conclaaf. Maar men kan uitrekenen dat er vijf stemmingen nodig waren om de vereiste meerderheid van 53 te behalen op 79 aanwezige kardinalen. De behoudsgezinden gaven in het begin hun stem aan Siri, voorgesteld door Ottaviani, de gematigde hervormers aan Montini, die voorgesteld werd door Spellman en de Frans-Duitse progressisten en modernisten aan Suenens, van wie de kandidatuur verdedigd werd door Liénart. Er moest onderhandeld worden. Rechts gaf de voorkeur aan Montini boven Suenens, zonder twijfel na van de aartsbisschop van Milaan bepaalde toezeggingen verkregen te hebben. Links sloot zich ook aan bij Montini, maar drong hem Suenens op als mentor » (ibid., p. 13). En om dit mentorschap te afficheren zou de Belgische kardinaal tot verstomming van iedereen aan de zijde van de nieuwe Paus verschijnen bij het Angelusgebed !
Op 21 juni gaf Paulus VI zijn eerste zegen van op de loggia van de Sint-Pietersbasiliek, uitzinnig toegejuicht door de massa die geconditioneerd was door de media. Zo begon het rampzalig pontificaat van de man die de Kerk en de wereld naar de rand van de afgrond zou voeren, « de blik gericht op een hersenschim », naar het woord van de H. Pius X...
DE KERK IS EEN « MYSTERIE »
Op 8 december 1962 eindigde de eerste zitting van het Concilie. Zes maanden later, op 3 juni 1963, stierf Paus Joannes XXIII. Kardinaal Montini werd op 21 juni tot Paus Paulus VI gekozen, en op 29 september van hetzelfde jaar ging de tweede zitting van Vaticanum II van start.
Het schema-Philips was ondertussen de basis geworden van een nieuwe werktekst over de Kerk. Uit het voorbereidend schema De Ecclesia van kardinaal Ottaviani waren enkele paragrafen overgenomen om de behoudsgezinden te sussen ; ook was men zo handig geweest om de nodige afstand te bewaren tegenover de extremistische ideeën van Rahner en Schillebeeckx. Maar in wezen gaf het nieuwe document vorm aan een totaal andere opvatting. « Het verschil was opvallend en, in zekere zin, van een revolutionaire draagwijdte. Het hiërarchisch-juridisch concept was zonder enige twijfel vervangen door een gemeenschapsconcept » (Carlo Falconi, Documents secrets du Concile, 1963, p. 26). Dat kardinaal Frings, de eerste spreker op 30 september 1963, vol lof over het nieuwe schema was en zijn goedkeuring uitdrukte over « de pastorale en oecumenische geest » ervan, sprak boekdelen.
Het nieuwe schema, dat in grote lijnen de constitutie Lumen gentium zou worden, werd over het algemeen gunstig onthaald. « Men was blij dat “ de eenheid gered was ” op basis van een compromistekst waaraan overigens geen enkele waarborg van onfeilbaarheid verbonden was », schreef de stichter van de Katholieke Contrareformatie in de twintigste eeuw. « Iedereen was half tevreden : de enen omdat de nieuwlichterij niet opgelegd werd, de anderen omdat zij niet verboden was. Hoe dan ook was zij vanaf dat ogenblik toegelaten ! De nieuwlichters zouden maximaal proberen te profiteren van die toelating. Met de hulp van de pers en allerlei bewegingen legden zij de nieuwe theorie in de praktijk als een verplichting op en voorzagen haar onrechtmatig van het aureool van een zogezegde onfeilbaarheid. De teksten interpreteren volgens “ de dynamiek van het Concilie ”, noemden ze dat ! » (Brief nr. 204).
Het eerste hoofdstuk van het verworpen schema De Ecclesia handelde « over de natuur van de strijdende Kerk » – “ ut confertum agmen ”, “ zoals een leger in slagorde opgesteld ” ! – en besloot met een dogmatische en klare bevestiging : « De Rooms-katholieke Kerk is het mystiek Lichaam van Christus. » Het Secretariaat voor de eenheid van kardinaal Bea legde in het nieuwe schema echter de idee op van een Kerk die « mysterie » is. Dat is nochtans totaal ongerijmd ! Men begint niet met van een zaak die men kent te zeggen dat het een mysterie is. Men kan wél stellen : « Wat we erover zeggen put de gehele inhoud van de zaak niet uit, en de allerdiepste grond ervan blijft mysterieus. » Maar op voorwaarde dat men tegelijkertijd bevestigt : « De Kerk is een zichtbare gemeenschap, zij is gekend, het is de katholieke Kerk. »
Uiteraard had die omschrijving van de Kerk als mysterie een bedoeling : de omtrekken doen vervagen om zo de weg vrij te maken voor de niet-katholieken. « Op het Tweede Vaticaans Concilie », schrijft Michel Kubler, « zag het katholicisme als sociaal lichaam er voor de eerste keer van af zich eenvoudigweg te identificeren met het mystiek Lichaam van Christus... De bedoeling was dat het geheel van de christenen, alle gezindten door elkaar, ooit op een dag zou kunnen erkennen dat de Kerk van Christus een mysterie is dat elk van de afzonderlijke christelijke families overstijgt, en dat hen allen oproept om één te worden » (La Croix, 11 juli 2007).
Gedaan bijgevolg met de « armzalige » en « bekrompen » definitie van de Kerk zoals de Contrareformatie ze geformuleerd had. Onze geestelijke vader protesteert : « De definities die de Kerk van zichzelf gegeven heeft, sinds de apostolische tijden tot op vandaag, zijn helemaal niet alleen maar “ juridisch ” : ze zijn evenzeer mystiek en theologisch, moreel en geïnspireerd door de H. Schrift. Dat de nieuwlichters er zo’n misprijzen voor hebben heeft alles te maken met de nauwkeurige precisie van deze definities en met het obstakel dat zij vormen voor de dwaling die de hervormers willen doordrukken. Sedert Vaticanum II is de Kerk een “ mysterie ” geworden, zodat we haar niet meer kunnen zien en kennen als een gemeenschap met stabiele instellingen, met zichtbare grenzen, met een welomschreven geloof en sacramentele bronnen » (Brief nr. 204).
« HET LICHT VAN DE VOLKEREN »
« Christus is het licht van de volkeren. Vandaar het vurig verlangen van deze heilige, in de H. Geest bijeengekomen kerkvergadering om met het licht van Christus, dat zich op het gelaat van de Kerk weerspiegelt, heel de wereld te verlichten door de Blijde Boodschap te verkondigen aan alle schepselen (zie Mc. 16, 15). »
Zo luidt de plechtige aanhef van de constitutie Lumen Gentium... en al meteen blijkt dat dit document er niet voor terugschrikt met het Evangelie een loopje te nemen : er wordt geciteerd uit Sint-Marcus, « maar het volgende vers uit dit Evangelie, wat doet men daarmee ? “ Wie gelooft en zich laat dopen zal gered worden ; maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. ” Al vanaf het begin wordt de Blijde Boodschap verminkt : het dramatische alternatief waarmee elke mens geconfronteerd wordt bij de prediking van het Evangelie mag immers geen beletsel vormen voor de geluksprofeten van deze “ heilige kerkvergadering ” » (CRC nr. 52, jan. 1972, p. 4).
Na ontkend te hebben dat de waarachtige Kerk van Christus de historische, zichtbare en hiërarchische realiteit is van zijn mystiek Lichaam beginnen de hervormers te dromen over wat de Kerk zou moeten zijn en wat zij vanaf het begin van de tijden had moeten zijn.
Het heilsplan van de Vader is de redding van alle mensen (nr. 2). Redding waaruit ? Dat zegt het Concilie niet. De Zoon komt het koninkrijk van de hemelen op aarde inluiden en de Verlossing bewerken (nr. 3), maar blijkbaar zonder dat er sprake is van een tragisch drama ; nochtans schrijft Sint-Jan : « Hij kwam temidden van de zijnen maar de zijnen hebben hem niet aanvaard » (1, 11). De H. Geest wordt gezonden « opdat Deze de Kerk voortdurend zou heiligen » (nr. 4) ; dat Hij de Verdediger is, de Advocaat zoals in de catechismus staat, ontsnapt aan de concilievaders – waarschijnlijk omdat dit de strijd tegen de machten van de duisternis veronderstelt...
De tekst van Lumen gentium schenkt ons vervolgens (nrs. 5-7) een waaier aan prachtige beelden om het Koninkrijk Gods en de Kerk op te roepen. Een fraai decor – maar iets té fraai om waar te zijn. Zo worden in de aangehaalde parabel van de Goede Herder de huurling, de dief en de wolf die de schapen probeert te roven gewoon weggelaten. In nr. 9 wordt een uitspraak van de profeet Jeremias geciteerd : « Zie, de dagen komen – godsspraak van Jahweh – dat Ik een verbond zal sluiten met Israëls huis en het huis van Juda : een Nieuw Verbond... Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen, Ik zal hem schrijven op hun hart. Dan zal Ik hun God, en zij mijn volk zijn » (Jer. 31, 31-33). Maar om Jeremias te doen stroken met het conciliair optimisme heeft men wel een schaar moeten gebruiken ; waar de drie puntjes staan is een volledig vers geschrapt : « Niet als het verbond dat Ik met hun vaderen sloot, toen Ik hen bij de hand heb genomen om hen uit Egypte te leiden : mijn verbond dat zij hebben gebroken, zodat Ik een afschuw van hen kreeg – godsspraak van Jahweh ! »
De echte Kerk die door Jezus Christus gesticht is, kan niet leven en bloeien in zo’n ijl decor. « Twee vormen van liefde hebben elk een stad gebouwd », zei de H. Augustinus : « de liefde voor God die leidt tot misprijzen voor zichzelf, en de liefde voor zichzelf die leidt tot misprijzen voor God. »
DE WARE EN DE VALSE LEER
Abbé de Nantes brengt de traditionele leer over de Kerk als volgt in herinnering :
« Christus heeft de Kerk gesticht en ingesteld om binnen de zondige mensheid zijn verlossende Menswording verder te zetten en alle mensen deelachtig te maken aan de heilbrengende vruchten ervan. Alleen in en door de Kerk kan en moet iedereen terugkeren naar zijn hemelse Vader, door de Zoon in de eenheid van dezelfde Geest. Als gemeenschap die van goddelijke oorsprong is, maar tegelijkertijd ook menselijk en historisch, is de Kerk precies daardoor zichtbaar en hiërarchisch. Jezus Christus, die voor haar gestorven en verrezen is, blijft er de altijd levende Heer van. Hij zet zijn werk van onderricht, heiliging en heerschappij verder door middel van een hiërarchie waarvan de Paus het hoofd is, als persoonlijke plaatsvervanger van Christus op aarde. En Hij zendt op onzichtbare wijze zijn H. Geest, allereerst om de hiërarchie bij te staan in de uitoefening van haar goddelijke machten, en vervolgens om het gelovige volk ontvankelijk te maken voor het ontvangen van de bovennatuurlijke gaven. Zo onderscheidt de Kerk, die een volkomen menselijke gemeenschap is, zich van elke andere gemeenschap door de goddelijke impuls die zij van in het begin van Christus ontvangen heeft en door de goddelijke inspiratie van de H. Geest waarvan zij op elk ogenblik kan genieten. Op die manier is de Kerk een Mysterie : het mysterie van een vergoddelijkte menselijke gemeenschap, zoals op volmaakte wijze wordt uitgedrukt door de benaming “ mystiek Lichaam van Christus ” » (CRC nr. 51, p. 14).
Het was tegen deze leer, die door Pius XII met gezag werd uiteengezet als definitie van de Kerk in zijn encycliek Mystici Corporis, dat heel de modernistische kliek op het Tweede Vaticaans Concilie storm liep. De uitdrukking “ mystiek Lichaam ” wordt in Lumen gentium in vage bewoordingen hernomen, maar nog slechts als een beeld naast vele andere : « Door hen zijn Geest mee te delen heeft Hij zijn broeders, die Hij uit alle volkeren heeft samengeroepen, op geheimvolle wijze tot zijn lichaam gemaakt » (nr. 7).
Zeggen dat de Geest aanwezig was vóór het Kruis van Christus en dat Hij verspreid werd door Jezus ’verkondiging van de Blijde Boodschap (nr. 5) komt neer op het ontwaarden van het sacrament van het doopsel ; het maakt van het lidmaatschap van de Kerk een zuiver geestelijk, subjectief en innerlijk principe, in plaats van een zichtbare, objectieve en door getuigen vastgestelde toetreding tot de Kerk. De historische Christus is op die manier niet meer de levende Heer die zijn Kerk ingesteld heeft en haar weidt door toedoen van zijn Plaatsvervanger en de bisschoppen. Nergens in de constitutie wordt nog in duidelijke bewoordingen melding gemaakt van het vaststaand en essentieel historisch gegeven dat Onze Heer Jezus Christus een hiërarchie ingesteld heeft om zijn werk verder te zetten : alles wat er in dit verband in Lumen gentium staat, is welbewust vaag en onduidelijk geformuleerd.
DE OMGEKEERDE PIRAMIDE
Volgens het Concilie zou de beste aanduiding voor de Kerk die van « volk van God » zijn. De uitdrukking werd op het einde van de eerste zitting gelanceerd, en kardinaal Siri noteerde in zijn dagboek : « We weten allemaal wat we van de term Populus Dei moeten denken, en we beseffen dat die uitdrukking niet alleen een groot gevaar inhoudt maar ook een volledig nieuw en weinig katholiek concept » (3 dec. 1962).
Het schema-Philips bevatte drie hoofdstukken : een eerste over het mysterie van de Kerk, een tweede over de hiërarchie en een derde over het volk van God. Kardinaal Suenens slaagde er in juli 1963 in om de volgorde van hoofdstukken 2 en 3 om te keren : « Ik profiteerde [sic] van een dag waarop ik voorzitter was van een bijeenkomst om aan de Vaders de omkering van de hoofdstukken te vragen. Bij onmiddellijke stemming werd dit met een grote meerderheid goedgekeurd en zonder tegenwerpingen vanuit de vergadering » (Terugblik en verwachting, p. 119). Hij had als voorwendsel aangegeven dat de leden van de hiërarchie immers deel uitmaken van het volk Gods zoals iedereen. Zelfs een aantal traditionalisten had niet tijdig ingezien dat deze omkering van de hoofdstukken, door Suenens zelf « een Copernicaanse revolutie » genoemd, de hervormers zou toelaten om een fundamenteel andere kijk op de Kerk door te drukken : « Hiermee kwam vanzelfsprekend een einde aan de piramidale visie op de Kerk » (Alberigo, dl. II, p. 487).
« Het ging om een revolutie », aldus onze geestelijke vader. « Stel dat men het gezin als volgt definieert : een vereniging van echt levende kinderen, waarvan sommigen ouders worden genoemd omdat ze ten dienste staan van de andere kinderen. Wat zou je van zo’n definitie denken ? Dat ze zondigt door idealisme : over welk soort “ leven ” gaat het, hoe krijgen de kinderen het, sinds wanneer en hoe handhaaft het zich ? En dat ze zondigt door vergetelheid : ze verwaarloost het feit van de voortplanting, dat nochtans bepalend is voor alles wat “ gezin ” heet. Deze “ vereniging van kinderen ” moet geen enkel gezag meer erkennen wanneer de ouders, die op die wijze miskend worden in hun essentiële taak van doorgevers van het leven, herleid worden tot de knechten van hun eigen nakomelingschap ! Waanzin ? Nochtans is dit precies wat het Concilie uitgevonden heeft, door de simpele omkering van de hoofdstukken » (CRC nr. 52, p. 5).
Deze revolutie werd in september 1963 goedgekeurd door de pas verkozen Paus Paulus VI en tijdens de tweede zitting ingevoerd in de tekst die aan de Vaders werd voorgelegd. « En niemand heeft geprotesteerd ? Niemand heeft “ neen ” gezegd tegen deze invasie van de democratie in het katholieke dogma ? » (abbé de Nantes). Niemand, helaas... behalve de theoloog van de Katholieke Contrareformatie.
« HET VOLK VAN GOD »
« Voorzeker is in alle tijden en bij alle volkeren eenieder die de Heer vreest en de gerechtigheid beoefent aan God welgevallig (vgl. Hand. 10, 35). Niettemin heeft het Hem behaagd de mensen niet afzonderlijk, zonder enig onderling verband, te heiligen en te redden, maar hen tot een volk te verenigen... » (nr. 9).
Opgelet ! Hier wordt voor de eerste keer een principe verwoord dat men nadien nog herhaaldelijk zal tegenkomen en dat in wezen fout is : “ Eerst komen de individuen, daarna pas de gemeenschappen ”, die in feite kunnen herleid worden tot contractuele samenwerkingsverbanden ten dienste van deze individuen en van hen afhankelijk. Er zijn zogezegd altijd alleen maar “ individuen ” geweest waarvan God “ een volk heeft willen maken ”.
« Daarom heeft Hij het volk van Israël tot zijn volk uitverkoren en er een verbond mee gesloten », vervolgt de concilietekst. Wie deze zin aandachtig herleest, zal moeten besluiten dat deze bewering niet juist is : God heeft Abraham uitverkozen, en daarna het volk dat uit de aartsvader voortkwam.
« Uit Joden en heidenen heeft Hij de menigte geroepen... » Neen : Jezus koos eerst zijn apostelen, en door hen en hun opvolgers roept Hij alle mensen tot het heil – eerst de Joden, daarna de Grieken.
« God heeft de vergadering van hen die gelovend naar Christus opzien, als naar de bewerker van het heil en het beginsel van eenheid en vrede, samengeroepen en tot de Kerk gemaakt, om voor allen en ieder afzonderlijk het zichtbare sacrament te zijn van deze heil brengende eenheid. » Geen middelaarschap meer van een op goddelijke wijze ingestelde hiërarchie die daartoe ook goddelijke machten gekregen heeft ! « In den beginne was het Volk, en dat Volk was al verlicht, geheiligd en verzameld alvorens de hiërarchie nog maar de kans had om tussenbeide te komen... Verlicht, geheiligd en verzameld door wie ? Door het rechtstreekse, onzichtbare, onverwachte en onbegrensde ingrijpen van de H. Geest ! Zo is heel de structuur van de Kerk ondersteboven gegooid en zijn haar grenzen neergehaald » (CRC nr. 53, p. 5).
Deze definitie van de Kerk als een massa mensen die “ zomaar ” een eenheid vormen, vóór er sprake is van een belijdenis van het katholiek geloof en los van het sacrament van het doopsel, hadden de concilievaders absoluut moeten vermijden. Want men brengt dit Volk het hoofd op hol : volk van priesters, volk van profeten, volk van koningen... « De gelovigen doen door hun koninklijk priesterschap [sic] actief mee in de aanbieding van de eucharistische offergave... » (nr. 10). En tenslotte, waarom niet : volk van goden ! « Daarom dienen alle leerlingen van Christus, volhardend in het gebed en samen God lof toezingend [is dit een wens of een feit ?] zichzelf als een levende, heilige en aan God welgevallige offergave [sic] aan te bieden » (ibid.).
Lumen gentium proclameert niets meer of niets minder dan het « algemeen priesterschap van de gelovigen » (ibid.)... helemaal in de lijn van het lutheranisme, dat deze absurde theorie uitvond om de katholieke orde te kunnen omverwerpen !
« Ook aan de profetische taak van Christus heeft het geheiligde volk van God deel » (nr. 12). « Het geheel van de gelovigen die de zalving van de Heilige ontvangen (vgl. Jo. 2, 20 en 27) kan in het geloof niet dwalen, en deze bijzondere eigenschap brengt het door de bovennatuurlijke geloofszin van het hele volk tot uiting wanneer het “ vanaf de bisschoppen tot en met de laatste lekengelovigen ” inzake geloof en zeden zijn algemene overeenstemming doet blijken » (ibid.). Dit is een karikatuur van de klassieke sensus fidei, die op bewonderenswaardige wijze werd ondersteund door de onfeilbaarheid van de hiërarchische, piramidale Kerk, waaraan Christus beloofd heeft dat de poorten van de hel haar niet zullen overweldigen.
Dit Volk van God deint uit over de hele wereld : « Tot het nieuwe volk van God zijn alle mensen geroepen. Daarom moet dit één en enig blijvend volk over de gehele wereld en door alle eeuwen heen verspreid worden. [...] Op verscheidene wijzen behoren daartoe of zijn daarop gericht zowel de gelovige katholieken als de anderen die in Christus geloven, en tenslotte zelfs alle mensen zonder uitzondering, door Gods genade tot het heil geroepen » (nr. 13). De concilievaders tonen hun grote hart... Zou het groter zijn dan dat van onze Heer Jezus Christus, die beangstigd zei dat « velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren » (Matth. 22, 14) ?
Onder de titel « de katholieke gelovigen » (nr. 14) wordt – wellicht ten gevolge van een traditionalistisch amendement – herinnerd aan de waarheid dat « deze pelgrimerende Kerk noodzakelijk is ter zaligheid ». Maar onmiddellijk wordt er ter attentie van de gelovigen aan toegevoegd : « Doch geen mens wordt gered die, hoewel hij bij de Kerk is ingelijfd, in de liefde niet volhardt... Alle kinderen van de Kerk dienen daarenboven te bedenken dat zij hun verheven levensstaat niet aan hun eigen verdiensten maar aan een bijzondere genade van Christus te danken hebben. Indien zij aan die genade niet beantwoorden met gedachte, woord en werk zullen zij geenszins gered maar veeleer strenger veroordeeld worden. » Waar is de moederlijke goedheid van de Kerk gebleven, zo rijk aan medelijden voor de arme zondaars die zonder ophouden hun toevlucht tot haar nemen ?
Haar eigen kinderen behandelt de conciliaire Kerk stiefmoederlijk, maar zij gedraagt zich als een verleidster tegenover de niet-katholieke christenen (nr. 15), de niet-christenen (nr. 16) en tenslotte alle mensen (nr. 17). De toon verandert als het er op aankomt haar minnaars te vleien : « Met de gedoopten die de erenaam van christenen dragen doch het volledige geloof niet belijden, of de eenheid van gemeenschap onder de opvolger van Petrus niet in stand houden, voelt de Kerk zich op velerlei wijzen verbonden... Velen zijn er immers die de H. Schrift in ere houden... een oprechte godsdienstijver vertonen... Meerderen onder hen bezitten zelfs het episcopaat... ja zelfs een zekere waarachtige verbondenheid in de H. Geest... »
Broeder Matthieu van Sint-Jozef
Hij is verrezen ! nr. 33, mei-juni 2008, pp. 3-9