VATICANUM II

I. De capitulatie van het gezag

OP 25 januari 1959, drie maanden na zijn uitverkiezing, kondigde Paus Joannes XXIII in de basiliek van Sint-Paulus-buiten-de-muren voor een consistorie van kardinalen zijn intentie aan om een oecumenisch concilie bijeen te roepen. « Terstond werden de aanwezigen plotseling getroffen als door een schitterende straal van bovenaards licht en het bracht grote vreugde in ieders gelaat en ogen », aldus de Paus later in zijn openingstoespraak van Vaticanum II op 11 oktober 1962. Joannes XXIII stelde het in die toespraak ook voor alsof de samenroeping van het concilie voor hem een plotse ingeving was geweest : « Eerst hebben Wij dit concilie bijna onverwachts met Onze geest waargenomen. »

Uit verschillende getuigenissen weten wij dat deze voorstelling van zaken onjuist is. De idee om een concilie te houden was al op het conclaaf zelf opgedoken, en zocht de daaropvolgende weken en maanden zijn weg. Toen de Paus zijn voornemen uitsprak tegenover de kardinalen op het consistorie bleven zij sprakeloos zitten en kwam er geen enkele reactie (Joannes XXIII uitte daarover trouwens in privé-kring zijn teleurstelling).

In de geest van de Paus zou het nieuwe concilie geen concilie van strijd of van oppositie tegen de moderne wereld worden, zoals dat van Trente (1545-1563) of Vaticanum I (1869-1870). « Paus Joannes wou een concilie van overgang tussen twee tijdperken, dat de Kerk van de Constantijnse en posttridentijnse tijd zou doen overgaan naar een nieuwe fase van getuigenis en verkondiging. [...] Zijn concilie was het voorwerp van een “ bliksemflits van hemels licht ”, zoals hij het herhaaldelijk formuleerde, en bij het naderen van de dag van Pinksteren 1959 had hij het steeds nadrukkelijker over een “ nieuw Pinksteren ” » (Giuseppe Alberigo, Histoire du Concile Vatican II, 1959-1965, uitg. Cerf-Peeters, 1997, dl. 1, p. 55).

« DE BIJEENROEPING VAN  DE STATEN-GENERAAL »

Joannes XXIII besloot een veralgemeende raadpleging te houden bij de 2500 bisschoppen en prelaten over heel de wereld, de hoofden van alle mannelijke religieuze orden en congregaties en de theologische faculteiten van de katholieke universiteiten. Deze procedure betekende op zich al een breuk met die welke de Z. Pius IX had gevolgd bij de voorbereiding van het Eerste Vaticaans Concilie. Deze Paus had namelijk eerst advies gevraagd aan slechts 43 bisschoppen ; toen die gunstig reageerden liet Pius IX gedurende vijf volle jaren de werken van het toekomstig concilie voorbereiden door de diensten van het Vaticaan. Heel anders ging Joannes XXIII te werk. Iedereen werd uitgenodigd om zijn mening te geven... waarover ? Niets nauwkeurigs, behalve het vage begrip “ aggiornamento ”, “ aanpassing aan het heden ”, iets dat dicht lag bij de idee van “ hervorming ” en zelfs van “ zelfkritiek ” – niet van de kerkleiders, maar veeleer van de Kerk zelf...

De Paus wees inderdaad geen enkel gevaar of geen enkele grote crisis aan waarvoor het Concilie een buitengewone remedie moest vinden, in tegenstelling tot al zijn voorgangers. Nochtans waren er zorgwekkende thema’s genoeg. Abbé de Nantes gaf er een opsomming van in zijn Brief nr. 50 van april 1959 :

« De realiteit van het schisma van de Chinese Kerk is het eerste kruis dat op de schouders van de H. Vader drukt [de Patriottische Vereniging van Chinese katholieken, in 1957 door Mao opgericht, had bisschoppen gewijd zonder de toelating van Rome] en het wijst hem op het droeve deel van zijn taak : een halt toeroepen aan het oprukken van het satanisch communisme, door kardinaal Ottaviani op de dag zelf van de samenroeping van het Concilie aangewezen als de Antichrist.

« Het blijde en glorierijke deel van zijn pontificaat zal de vereniging van de Oosterse Kerken en van enkele Westerse Kerken zijn. Heel dit programma rijpt al langer dankzij het werk dat zijn voorgangers verricht hebben...

« Na het naturalisme en het modernisme ondernam het progressisme in dienst van de Tegenstander de vergiftiging van de christelijke maatschappij. Het zal ontmaskerd en veroordeeld worden.

« Wat de aanhangers van eeuwenoude ketterijen en schisma’s betreft [de anglicanen] zal de grote Kerk alle grieven uit het verleden vergeten en haar eeuwige poorten graag wijd voor hen openen, en ongetwijfeld zullen zij talrijk door deze poorten binnenstromen. »

De geconsulteerde bisschoppen, oversten en theologen maakten hun antwoord kenbaar in de loop van de winter van 1959 en de lente van 1960. Ze reageerden overduidelijk in dezelfde traditionele zin. Hun « vota » vullen acht dikke boekdelen van de Acta synodalia. Vooral de Latijnse landen bleken erg reactionair. De universiteit van Salamanca bij voorbeeld vroeg om « een nieuwe Syllabus van de leerstellige en morele dwalingen die zich vermenigvuldigen ». Zeshonderd bisschoppen en generale oversten vroegen een bijzondere tekst over de Heilige Maagd, en 80 % van hen een definitie van haar universeel middelaarschap van alle genaden.

DE KERK ONTWAPEND

Nadat al deze vota gecatalogiseerd en gesynthetiseerd waren, konden de voorbereidende werkzaamheden van het Concilie op 14 november 1960 van start gaan. Zij zouden duren tot 23 juni 1963. Tien commissies werden met de voorbereiding belast. De voornaamste hiervan was de Theologische commissie, die zich moest bezighouden met leerstellige kwesties en geleid werd door kardinaal Ottaviani. Deze robuuste 72-jarige Romein, zoon van een bakker uit de volkswijk Trastevere en elfde kind in een gezin van twaalf, had heel zijn kerkelijke carrière doorlopen in de schaduw van de Sint-Pietersbasiliek ; hij had evenzeer pastorale taken vervuld – hij had een weeshuis gesticht en bekommerde zich om een zomerkolonie in Frascati voor arme kinderen – als functies aan de Curie, eerst op het Staatssecretariaat en daarna aan het Heilig Officie, waarvan hij de pro-prefect was geworden.

In een radio-interview in december 1962 omschreef kardinaal Ottaviani zijn positie als volgt : « Mijn persoonlijke positie is die van een man die krachtens zijn ambt de plicht heeft de schat van het geloof ongeschonden te bewaren en die tegelijkertijd volle vrijheid moet geven aan de ontwikkeling die noodzakelijk is om de katholieke leer beter te belichten, te begrijpen en te prediken. Maar laten we nooit vergeten : niet alles wat nieuw is, is waar en goed omdat het nieuw is. Er zijn op het ogenblik theologische theorieën die, zoniet vals, dan toch in ieder geval aanvechtbaar zijn. In zo’n situatie is het een volledig positieve daad de grondgegevens van de H. Schrift en van de traditie te verdedigen en te voorkomen dat sommige geloofswaarheden verduisterd worden onder het voorwendsel van vooruitgang en aanpassing » (aangehaald door Xavier Rynne, Brieven uit Vaticaanstad, dl. 1 (1963), p. 66).

De genoemde tien commissies werden overkoepeld door een Centrale commissie voorgezeten door de Paus. Joannes XXIII besloot om dit orgaan te omkaderen met drie bijkomende secretariaten. De twee eerste daarvan, die zich bezighielden met pers en communicatie en met economische en technische kwesties, waren nogal onbetekenend, maar het derde secretariaat zou van doorslaggevend belang zijn : dit Secretariaat voor de eenheid van de christenen, voorgezeten door de jezuïet kardinaal Bea, genoot de sympathie van de Paus en zou de rol van “ Tegen-Officie ” spelen, zowel in de voorbereiding van het Concilie als tijdens het verloop ervan.

Als er één orgaan was dat de continuïteit moest verzekeren dan was het wel de Theologische commissie, omdat haar domein dat van het geloof was – en dat is onveranderbaar “ want van goddelijke volmaaktheid ”. Daarom werkte deze commissie een plechtige geloofsbelijdenis uit die de Vaders zouden moeten uitspreken bij de opening van het Concilie. Alle grote concilies in de geschiedenis van de Kerk waren op deze wijze te werk gegaan, om duidelijk een geloof dat vrij was van elke vorm van ketterij te affirmeren en... om de ketters en hen die getuigden van een slechte geest “ die neigde naar ketterij ” uit te sluiten. De formule die door kardinaal Ottaviani en de zijnen voorzien was koppelde aan het Symbolum van de Apostelen de tridentijnse geloofsbelijdenis, de antimodernistische eed en de meest recente verworvenheden van het kerkelijk Leergezag. Uiteindelijk echter werd deze formule, die door de Centrale commissie en door het Secretariaat voor de eenheid bekritiseerd werd als te « negatief » en « anti-oecumenisch », verticaal geklasseerd (cf. Alberigo, dl. 1, pp. 264-268). Eerste misdaad.

Binnen het bestek van twintig maanden doorgedreven arbeid liet de Theologische commissie niet minder dan acht teksten het licht zien : naast de geloofsbelijdenis waren dat zeven constituties, gewijd aan De bronnen van de Openbaring, De verdediging van de geloofsschat, De Kerk, De Allerheiligste Maagd Maria, De staat van kuisheid en maagdelijkheid, het huwelijk en het gezin, De gemeenschap van de naties en De sociale orde. Al deze teksten ondergingen hetzelfde lot als de geloofsbelijdenis.

De samenstelling van de tien commissies vertoonde een zekere “ openheid ” : zo waren de paters de Lubac, jezuïet, en Congar, dominicaan, raadgevers van de Theologische commissie. Maar men hield deze onorthodoxe theologen scherp in de gaten.

Niettemin hadden er, zonder dat het grote publiek ervan wist, in de schoot van de Centrale commissie heftige botsingen plaats tussen enerzijds kardinaal Ottaviani, die gesteund werd door zijn secretaris, de jezuïet Sebastiaan Tromp, en anderzijds de vertegenwoordigers van het Secretariaat voor de eenheid. Discussiepunten waren de H. Maagd Maria (eeuwig teken van tegenspraak !), de Kerk als mystiek Lichaam van Christus, de verhouding tussen Kerk en staat, de verdraagzaamheid en de godsdienstvrijheid. Het Secretariaat van kardinaal Bea was zijn bevoegdheden te buiten gegaan en had over deze gevoelige onderwerpen teksten opgesteld die het probeerde door te drukken tegen die van de Theologische commissie in.

Kardinaal Ottaviani en zijn medestanders Ruffini (aartsbisschop van Palermo), Parente (assessor aan het H. Officie) en Piolanti (postulator van de zaligverklaring van Paus Pius IX) hoopten een soort van wal te kunnen optrekken tegen dit offensief dat nog niet echt krachtig was, maar dat zich beriep op de uitgesproken of geheime bedoelingen van de Paus. Inderdaad zouden de Romeinse theologen weldra vaststellen dat hun verdedigingswal waardeloos was omdat de houding van Joannes XXIII de verdediging van binnen uit ondermijnde. Het was voor hém dat zij werkten, het was om hém in de mogelijkheid te stellen zijn Leergezag uit te oefenen dat zij materiaal aandroegen, maar zij hadden nog niet begrepen dat de Paus niet meer van plan was de dwaling te veroordelen of zelfs de geloofswaarheid op te leggen.

ONRUSTWEKKEND PAUSELIJK IRENISME

Voor Joannes XXIII ging het inderdaad niet meer om strijd : voor hem had het uur van de welwillendheid en de openheid geslagen. Op 3 december 1960, twee jaar vóór de opening van het Concilie, verklaarde hij :

« In het begin, en ook later, hadden de concilies tot doel om klaarheid te scheppen over één of meer punten van de katholieke leer die het voorwerp uitmaakten van discussies of afwijkende interpretaties. Vandaag is de toestand anders [!]. Onze ziel wordt als het ware overstroomd door bovennatuurlijke vreugde ten overstaan van een echte Epifanie, een Openbaring die niet beperkt blijft tot één bepaald onderwerp maar alles omvat, elke weldaad die het christendom geschonken is : het onderricht van Onze-Lieve-Heer, van Petrus, van de Apostelen, van de Kerkvaders, geheel de katholieke leer met zijn tweeduizend jaar overwinningen op de dwalingen, triomferend over de talrijke gevechten die tegen Christus gevoerd worden. »

Bij het begin van de jaren zestig overheerste in het Westen de euforie van de welstand, vrucht van de economische, industriële en financiële expansie. Deze euforie maakte het Westen dronken van hang naar nieuwigheid, vrijheid en plezier, terwijl anderzijds de uitbreiding van het communisme over de wereld onveranderlijk verderging. De Paus maakte dit optimisme duidelijk tot het zijne :

« Wij kunnen met recht en reden zeggen dat wij allemaal een nieuw tijdperk binnengetreden zijn, een tijdperk dat – met volledig behoud van de gewijde erfenis van onze voorvaderen – een schitterende geestelijke vooruitgang aankondigt » (Apostolische exhortatie van 23 januari 1962).

Het is begrijpelijk dat Joannes XXIII in die geestestoestand niet wou weten van de inhoud van het Derde Geheim van Fatima. Toen hij de tekst van het Geheim las, verklaarde hij : « Dit heeft geen betrekking op mijn pontificaat. » Op 1 juli 1962 publiceerde hij de Brief Agere paenitentiam « om het succes van het Concilie te verzekeren ». Daarin haalde hij een woord uit het Evangelie aan : « Doe boete, want het koninkrijk der hemelen is nabij » (Mt. 3, 1). Hij gaf aan dat citaat de voorkeur boven de dramatische waarschuwing : « Als jullie geen boete doen, zullen jullie allen gelijkelijk omkomen » (Lc. 13, 3) – woorden die meer in overeenstemming zouden geweest zijn met de uitroep van de Engel in het Derde Geheim.

Broeder Bruno van Jezus 
Hij is verrezen ! 
nr. 30, november-december 2007, pp. 2-4