De Maagd Maria in de Koran
ONZE kerkleiders zijn verblind door het Tweede Vaticaans Concilie, dat op alle godsdiensten het etiket van “ respectabel ” heeft gekleefd. Het conciliedecreet Nostra ætate roept christenen en moslims op om « het verleden te vergeten » en « zich eerlijk in te spannen voor wederzijds begrip ». Wederzijds begrip ? Laten we eens kijken wat dat betekent met betrekking tot de Maagd Maria.
« JEZUS ZOON VAN MARIA »
De naam maryam is gewoon de omzetting van het Griekse mariam uit de Evangelies. Het is de enige vrouwelijke naam in de Koran en komt er 32 keer in voor, waarvan 24 in de combinatie « Jezus (of Christus of de Messias) zoon van Maria », bna maryama. Maar die schijnbare voorkeursbehandeling is bedrieglijk, want elke keer gaat het er om de goddelijkheid van Jezus (of de Messias, masîhu) tot niets te herleiden. De benaming « zoon van Maria » is bedoeld om definitief in de plaats te komen van de benaming « zoon van de Allerhoogste » (Lc 1, 32) of « zoon van David » (Mt 1, 1 ; Lc 1, 32).
De genealogie die de Koran (III, 35-36) aan Jezus toeschrijft, streeft hetzelfde doel na. De auteur beschouwt Jezus wel degelijk als de zoon van Maria, maar die laatste stelt hij voor als de dochter van Amram, ’imrân [vermeld in het Oude Testament] en verwart hij dus met Miryam, de zus van Mozes en Aäron ! De oriëntalisten haasten zich om deze verwarring toe te schrijven aan de “ onwetendheid van Mohammed ”. Die oplossing is echter niet aanvaardbaar in het licht van de uitstekende kennis van het Oude en het Nieuwe Testament waarvan de schrijver van de Koran blijk geeft. Zijn bedoeling is duidelijk : het anachronisme gevormd door de bewuste verwarring tussen Maria, moeder van Jezus, en Miriam, zus van Mozes, breekt het rechtlijnig verloop van de gewijde geschiedenis ; dertig generaties, allemaal toekomstgericht in de verwachting van de Koning-Messias, worden zomaar weggeveegd.
GEEN GODDELIJK MOEDERSCHAP
De auteur verkondigt het maagdelijk moederschap van Maria : « Zij zegt : Meester, zal er voor mij een kind zijn terwijl geen enkel vlees mij aanraakt ? Hij zegt : Het zal zo zijn. De God vormt wat Hij wil » (III, 47). Dat is trouwens ook de betekenis van de benaming « Jezus zoon van Maria » in een samenleving waarin de zoon altijd wordt genoemd in verhouding met zijn vader.
Toch mogen we ons niet vergissen omtrent de bedoeling van de auteur ten aanzien van de H. Maagd. Broeder Bruno merkt op dat hij « een nauwkeurige kennis lijkt te bezitten over de grove laster die door de rabbijnse milieus van zijn tijd verspreid werd over de persoon van de Maagd Maria. Hij wijst die laster krachtig af. Maar hier lijkt hij het christelijk dogma van een goddelijk moederschap van Maria óók af te wijzen, als nog grotere laster » (Le Coran, deel 3, p. 148).
Die zienswijze wordt duidelijk in de wijze waarop hij de boodschap aan Maria herschrijft (III, 42-47) : « In die tijd zeiden de engelen : O Maria ! De God heeft je gekroond en gezuiverd. Hij heeft je gekroond boven de vrouwen van alle tijden. » De H. Maagd krijgt dan wel de eer « gekroond » (’astafâki, van het Griekse werkwoord stefanó-oo) te zijn, maar broeder Bruno stipt aan dat dit privilege al gedeeld werd door een hele “ afstamming ” : « Ja, de God heeft Adam, Noë, de afstammelingen van Abraham en die van Amran in de loop van de eeuwen gekroond » (III, 33). Iets heel anders is de kroning die Sint-Jan in de hemel van Patmos aanschouwde : « Een Vrouw, bekleed met de zon, de maan aan haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren » (Ap 12, 1). Ook al is het woord stephanos hetzelfde en wordt Maria « boven » de vrouwen van alle tijden (cf. Lc 1, 42) geplaatst, toch is de hoofdbedoeling van de auteur van de Koran om Maria te herleiden tot de rang van de andere « gekroonde » schepsels, wat nog eens onderstreept wordt door de vermelding van een « zuivering ».
Na de privileges volgen de plichten : « O Maria ! Wees vol toewijding jegens je Meester en kniel neer, wees nederig met de nederigen » (III, 43). Geen enkele evangelist, geen enkele apocriefe schrijver heeft er ooit aan gedacht dergelijke aanbevelingen in de mond van een engel te leggen ter attentie van de Koningin van de engelen ! Integendeel, het is de aartsengel Gabriël die neerknielt voor Maria (Lc 1, 28). Broeder Bruno legt uit : « De auteur stelt Maria voor als de zus van Mozes en Aäron en doet alsof hij de privileges erkent die het christelijk geloof over haar verkondigt. In werkelijkheid duwt hij het hele christelijk “ mysterie ” weg in het Oude Testament en vernietigt hij er het nieuwe van » (Le Coran, deel 2, p. 50).
VERWIJT VAN “ MARIA-AANBIDDING ”
De schrijver van de Koran beschuldigt de christenen van “ Maria-aanbidding ”, waarbij hij welbewust de verering van haar persoon vervormt : « Dwaal niet door een vrouw “ onder de vrouwen ” te aanbidden » (IV, 129). En ook : « In die tijd zei de God : O Jezus zoon van Maria ! Ben jij het die aan de mensen gezegd hebt : “ Neem mij en mijn moeder voor twee goden, in tegenspraak met de God ” ? » (V, 116).
In de Postface bij deel 3 van de Koranvertaling door broeder Bruno schreef abbé de Nantes : « Uw exegese maakt duidelijk dat er in de auteur een systematische wil aanwezig is om Christus tegen te spreken, Hem te lasteren en, uiteindelijk, in zijn plaats te treden » (p. 323). « Het valt op dat die godslasterlijke geest zich evenzeer keert tegen Maria, door de christenen vereerd “ onder de vrouwen ”, als tegen haar Zoon, als tegen twee voorgewende “ goden ” » (p. 324).
Kan men dan, op die basis, instemmen met het Concilie en « het verleden vergeten » ?
broeder Michel-Marie van de Cabeço
Hij is verrezen ! nr. 94, juli-augustus 2018