DE ACTUALITEIT DOORGELICHT

JANUARI 2022

DE PAUS BOTST MET DE JODEN

Het bronzen beeld «Synagogue and Ecclesia in Our Time» (“Synagoog en Kerk vandaag”) van de joodse beeldhouwer Joshua Koffman bevindt zich op de campus van de prestigieuze Saint Joseph University in Philadelphia. Het werd vervaardigd voor de 50ste verjaardag van het conciliedocument «Nostra Aetate» in 2015 en door paus Franciscus tijdens zijn Amerikareis gewijd. Geen triomferende Kerk en geblinddoekte Synagoog meer: beide zijn evenwaardig en leren van elkaar. En Christus? Die wordt gemakshalve buiten beschouwing gelaten…

Op 12 september 2021 landde paus Franciscus op de luchthaven van Bratislava voor een vierdaags bezoek aan Slovakije, een reis die vooral opzien baarde door het contrast met de tussenstop in Boedapest: in de Hongaarse hoofdstad verbleef de H. Vader slechts zeven uur, waarmee hij bewust de nationalistische premier Orbán schoffeerde die zijn land niet wil laten overspoelen door islamitische migranten.

Paus Franciscus in september van vorig jaar tijdens zijn ontmoeting met de joodse gemeenschap in Bratislava. Hij zit naast een grote foto van de voormalige Neolog-synagoog, opgericht in 1893 in neo-Moorse stijl en door het communistisch bewind afgebroken in 1969.

Tijdens zijn vierdaags bezoek had de paus een ontmoeting met de joodse gemeenschap van Slovakije. Die ging door op Rybné námestie, het Visplein, waar ooit een grote synagoge stond die in 1969 werd afgebroken door het communistische regime om de bouw van een brug over de Donau mogelijk te maken. De Opperherder zei dat hij als pelgrim gekomen was en dat hij ontroerd was door de geschiedenis van het plein, waar een joods bedehuis was opgericht vlak naast de katholieke Sint-Martinuskathedraal: «een uitzonderlijke uitdrukking van de vreedzame co-existentie tussen twee gemeenschappen», vond Franciscus, «en een sterk teken van eenheid in de naam van de God van onze vaderen.» De paus zette vervolgens de gruwel van de Jodenvervolging sterk in de verf en besloot: «Dierbare broeders en zusters, jullie geschiedenis is onze geschiedenis, jullie lijden is ons lijden.»

De hele ontmoeting verliep rimpelloos en zonder één valse noot. En dat was ook de bedoeling, want de paus had net een stevige rel met de leiders van het internationale jodendom achter de rug.

DE TEKORTKOMINGEN VAN DE WET

In de zomer was de paus voor zijn algemene audiënties op woensdag begonnen met een catechesecyclus over de Brief aan de Galaten van Sint-Paulus. Op 11 augustus was hij gekomen aan het vierde deel, over «De Wet van Mozes». Daarin zei hij het volgende:

«De Wet geeft niet het leven, zij biedt niet de vervulling van de belofte, want zij is niet in staat om die te realiseren. De Wet is een pad dat je leidt naar een ontmoeting. Paulus gebruikt een heel belangrijke term: de Wet is de “pedagoog” die naar Christus voert, de pedagoog naar het geloof in Christus, dat wil zeggen de meester die je bij de hand leidt naar de ontmoeting. Wie het leven zoekt, dient te kijken naar de belofte en de vervulling ervan in Christus.»

Wat de paus hier tot uitdrukking brengt, is de traditionele leer van de Kerk: de rol van de Thora is voorgoed uitgespeeld, want Christus alleen brengt het heil.

De joodse wereld reageerde echter als door een wesp gestoken. Rabbijn Daniel F. Polish schreef in september in het jezuïetentijdschrift America: «De notie dat de Thora slechts een tussenstation is op de weg naar een hogere waarheid is pijnlijk voor Joden.» Rabbijn Rasson Arussi, covoorzitter van de Bilaterale commissie voor de religieuze betrekkingen tussen de H. Stoel en de Joden, was scherper: in een brief aan het Vaticaan verweet hij de paus «het onderwijzen van minachting voor het joodse geloof». Hij zei dat «de opmerkingen van de paus het joodse volk herinnerden aan het tijdperk van vijandigheid tussen de katholieke Kerk en de Joden dat dateert van vóór de twintigste eeuw». Ook rabbijn David Sandmel, die het Internationaal joods comité voor interreligieuze beraadslaging voorzit, richtte een gelijkaardige brief aan de Roomse Opperherder.

De zeer invloedrijke rabbijn Rasson Arussi (links), medevoorzitter van de Bilaterale commissie voor de religieuze betrekkingen tussen de H. Stoel en de Joden, tijdens een privéaudiëntie in het Vaticaan. Hij schreef de paus een boze brief naar aanleiding van wat deze laatste zei over de joodse Wet die niet de vervulling van de belofte biedt.

Beide laatstgenoemde rabbijnen vroegen uitdrukkelijk aan de paus om op zijn woorden terug te komen, «zo niet kan de dialoog met de katholieke Kerk niet verdergezet worden» (geciteerd door Sandro Magister in: Diakonos.be, 28 september 2021).

De verwijten van de toonaangevende joodse rabbijnen kwamen uiteindelijk neer op de vraag of Franciscus zinnens was terug te keren naar de zogenaamde “vervangingstheologie”. Met die post-conciliaire term (die bewust een pejoratieve klank heeft) beduidt men de opvatting die vroeger altijd in de Rooms-katholieke Kerk gegolden heeft: het Oude Testament is slechts de voorbereiding op het Nieuwe, het vindt zijn vervulling in het Evangelie en is sinds de komst van Christus voorbijgestreefd. De Joden die vasthouden aan de Thora en weigeren om Jezus Christus te erkennen als voltooier van de Wet, bezitten daarom de waarheid niet meer.

DE BRIEF AAN DE GALATEN

Van alle brieven die Sint-Paulus schreef, is die aan de Galaten zonder twijfel de felste. De apostel richt zich tot een volk dat afkomstig was uit Gallië en dat in de derde eeuw v. Chr. naar het midden van Klein-Azië was afgezakt. Tijdens zijn missiereizen had Paulus bij hen verschillende kerken gesticht. Ze bestonden vooral uit tot het christendom bekeerde heidenen, maar we weten dat ook bekeerde Joden zich bij hen hadden aangesloten.

«Aanleiding tot het schrijven was de dwaling van joodsgezinde leraars, die de heidenen bij hun bekering tot het christendom de joodse besnijdenis en daarmee heel de joodse Wet als verplichtend ter zaligheid wilden opleggen» (inleiding op de Brief aan de Galaten in: De Heilige Schrift, vertaling in opdracht van de apologetische vereniging “Petrus Canisius”, Het Spectrum, 1973).

De kwestie van de besnijdenis, en bij uitbreiding de vraag of de christenen uit het heidendom al dan niet de gebruiken van de joodse Wet moesten volgen, leidde in de jonge Kerk tot grote verdeeldheid. Broeder Bruno van Jezus-Maria licht de historische context toe en wijst op de dubbelzinnige positie van Petrus, het hoofd van de Kerk:

Sint-Paulus, «de apostel van de heidenen», werd in zijn missionering voortdurend gedwarsboomd door de joods-christenen, die de praktijken van de Wet niet wilden afzweren. Hij stierf de marteldood in het jaar 67 door onthoofding buiten de muren van Rome. Schilderij door Bartolomeo Montagna (1482).

«Tevoren was Petrus in Jeruzalem heel trouw aan de joodse wet, terwijl hij elders zeer verzoenend stond tegenover de bekeerlingen uit het heidendom die door Paulus voor de Kerk waren verworven en die vrijgesteld waren van de besnijdenis. Zo ziet men een verschil tot stand komen tussen enerzijds Jeruzalem en de joods-christelijke gemeenschappen die er zich op oriënteren, en anderzijds de verderaf gelegen gemeenschappen van bekeerde heidenen of “hellenisten”. In hun eisen gaan die van Jeruzalem ervan uit dat Petrus aan hun kant staat, terwijl de heiden-christenen zich gewoonweg niet kunnen voorstellen dat hij tegen hen zou zijn.

«Het ging er om te weten of de Wet met al zijn werken en veelvuldige voorschriften tot niets meer dient, dan wel of men om christen te zijn het jodendom en zijn instellingen moet adopteren. Concreet: moet men gedoopt zijn en ook besneden? Moet men bij een maaltijd een heiden, ook als hij bekeerd is, nog altijd als “onzuiver” beschouwen en dus weigeren samen met hem te eten? Kleine details waarin het echter om een hele theologie draait.

«Petrus, de bezorgde verantwoordelijke voor de eenheid, de herder van de ene kudde, temporiseert en wint tijd dankzij de geografische en etnische spreiding van de twee tegengestelde partijen... In Antiochië leeft hij “op zijn Grieks”, maar daarvan laat hij in Jeruzalem – waar de voorstanders van het behoud van de Wet het gezag uitoefenen – niets merken!

«Op een dag ontdekken joods-christenen in Antiochië de onschuldige plantrekkerij van Petrus. Ze spreken over verraad, en Petrus beeft voor hen. De felle tussenkomst van Paulus, waarvan de echo bewaard bleef in de Brief aan de Galaten, overtuigt Petrus ervan om een einde te maken aan de dubbelzinnigheid. Nutteloos zijn nu de Wet en de voorschriften ervan voor de heidenen die het doopsel vragen, zoals Paulus in zijn brief onderstreept:

«“Maar toen Kefas [Petrus] te Antiochië was gekomen weerstond ik hem openlijk, omdat hij in het ongelijk was. Want voordat er enkele lieden van Jacobus [Jacobus de Jongere, de leider van de Kerk in Jeruzalem] waren gekomen, at hij in gemeenschap met de heiden-christenen; maar na hun komst trok hij zich terug en zonderde hij zich af uit vrees voor de besnedenen. Ook de overige [hellenistische] Joden veinsden met hem mee, zodat zelfs Barnabas in hun veinzerij werd meegesleept. Welnu, toen ik zag dat ze niet oprecht handelden in overeenstemming met de waarheid van het Evangelie, sprak ik tot Kefas in het bijzijn van allen: Wanneer ge zelf naar heidense gebruiken leeft en niet naar joodse, ofschoon ge een Jood zijt, waarom dwingt ge dan de heidenen op joodse wijze te leven?” (Ga 2, 11-14)» (De Kerk van de apostelen, in: Hij is verrezen! nr. 65, september-oktober 2013).

HET GESTOOK VAN DE VALSE BROEDERS

Icoon met voorstelling van het Concilie van Jeruzalem, de allereerste kerkvergadering die doorging in het jaar 49. Links staat Petrus, rechts Paulus en in het midden Jacobus, «de broeder van de Heer», dat wil zeggen de neef of bloedverwant van Jezus; waarschijnlijk gaat het om Jacobus de Mindere, die de eerste bisschop van Jeruzalem was en pleitbezorger van het behoud van de joodse gebruiken binnen de christelijke Kerk. Op het concilie kwamen zij tot een eensgezind standpunt.

Dat Paulus het aandurfde Petrus in het openbaar in het ongelijk te stellen, had alles te maken met het feit dat de hellenistische heidenen aarzelden zich tot het christendom te bekeren wegens de praktijk van de besnijdenis, waarvan zij walgden. Paulus oordeelde dat de Kerk moest stoppen met schipperen: zij moest voor eens en voor altijd de joodse gebruiken overboord gooien, want alleen Christus geeft het leven. «Kinderen van God zijt gij allen door het geloof in Christus Jezus. Allen hebt gij u met Christus bekleed omdat gij allen gedoopt zijt tot de gemeenschap met Christus» (Ga 3, 26-27). Alléén het doopsel is noodzakelijk, niet de gebruiken van de joodse Wet.

Het standpunt van Paulus zal bij monde van Petrus plechtig tot officiële leer verklaard worden op het Concilie van Jeruzalem in het jaar 49. Is daarmee de discussie voorgoed van de baan? Helaas helemaal niet:

«Wat de joodsgezinde christenen niet hadden kunnen verkrijgen tijdens de officiële vergadering, kaartte men opnieuw aan in de post-conciliaire coulissen – toen al! – om zijn doel te bereiken: de anderen, dat wil zeggen de bekeerde heidenen, buiten werken of in een vernederende toestand houden en zo de enige echte christenen blijven, roemrijke zonen van Abraham en volgelingen van Mozes. 

«Want de gemeenschap van Jeruzalem is ziek. Zij is aan handen en voeten gebonden door haar trouw aan de Wet van Mozes. Zij leeft te midden van een jodendom waarvan de bezetenheid voortdurend toeneemt. Zij is misschien ook vol bitterheid over de vaststelling dat haar traditie opgegeven wordt door de kerken overal ter wereld. Jeruzalem overleeft, maar zonder roem. En elk seizoen komen agitatoren uit verre streken terug naar de hoofdstad om te vertellen over de enorme misdaden van Paulus, “de valse apostel”.

«De twist die in Jeruzalem op vreedzame wijze geregeld was, laait terug op in de verafgelegen gemeenschappen, die minder goed ingelicht zijn en die, bij afwezigheid van de apostelen, het oor lenen aan de alsmaar leugenachtiger campagnes van de joods-christenen die zich ten onrechte beroepen op de gezagsdragers in Jeruzalem. Overal zaaien zij tweedracht in de kerken van Paulus. In zijn opeenvolgende brieven kan men deze strijd volgen. Het gaat er om te weten of het geloof in de gekruisigde Christus de werken van de Wet, in het bijzonder de regels van rituele zuiverheid, vervangt. Paulus neemt een radicaal standpunt in: hij behoudt de moraal van de Tien Geboden, maar schaft de joodse riten volledig af» (broeder Bruno, art. cit.).

Daarom wordt de apostel van de heidenen het mikpunt van een gloeiende haat, die hem uiteindelijk het leven zal kosten. Zijn judassen zijn de joods-christenen!

«NOSTRA AETATE»

De Frans-joodse historicus Jules Isaac (1877-1963), stichter van de Amitié judéo-chrétienne, werd op 13 juni 1960 in audiëntie ontvangen door paus Joannes XXIII en drong toen bij hem aan op een verandering van de leer van de Kerk over het jodendom. De nauwe vriendschap die tussen beiden ontstond, had een grote invloed op de totstandkoming van «Nostra aetate».

Terug naar paus Franciscus. Het is duidelijk dat hij tijdens zijn audiëntie niets verkeerds gezegd heeft. Maar het probleem is het conciliedocument Nostra aetate overigens geen decreet, maar een “verklaring” en bovendien een opmerkelijk korte – gepubliceerd door Vaticanum II op 28 oktober 1965, waarin de traditionele kerkelijke leer over het jodendom op zijn kop gezet werd.

Overal leest men dat het initiatief voor Nostra aetate werd genomen door de “goede paus” Joannes XXIII, die tijdens de oorlog van nabij de Jodenvervolging had meegemaakt en «een woord van liefde» tot de Joden wilde spreken. De waarheid is helemaal anders en veel prozaïscher: «Op 18 januari 1960 vroeg de joodse Wereldorganisatie een audiëntie aan bij paus Joannes XXIII… Deze ontmoeting vormde het begin van een hele reeks ontvangsten: de United Jewish Appeal op 17 oktober, de Frans-joodse historicus Jules Isaac, nog anderen. Daarop besloot de paus tot de voorbereiding van een decreet over de Joden» (tijdschrift Unam Sanctam nr. 61, 1966).

Men kan er niet omheen dat belangrijke Joden en machtige internationale joodse organisaties onafgebroken contact hebben gezocht met paus Joannes en nadien met het Concilie. De gruwel van de Holocaust werd als breekijzer gebruikt om van de Kerk een verloochening van haar eeuwenoude leer te verkrijgen. En uiteindelijk bereikten zij het doel van hun inspanningen dankzij één belangrijk persoon, die met de zegen van het opperste kerkelijke gezag de complete wijziging van de katholieke doctrine in deze zaak heeft gerealiseerd: kardinaal Bea.

De Duitse jezuïet Augustin Bea (1881-1986) was een van de sleutelfiguren van Vaticanum II. Oorspronkelijk was de voorbereiding van het Concilie in handen gegeven van tien commissies, die onder de algemene leiding stonden van kardinaal Ottaviani, de prefect van het H. Officie en dus de bewaker van de kerkelijke leer. Maar plots besloot de paus naast die commissies een Secretariaat voor de Eenheid van de christenen in het leven te roepen, waarover Ottaviani geen zeggenschap had en dat Joannes XXIII toevertrouwde aan Bea, zijn goede vriend die hij kort tevoren tot kardinaal gecreëerd had. «Dat Secretariaat voor de Eenheid zou de rol spelen van anti-H. Officie, zowel in de voorbereiding als in het verloop van Vaticanum II» (abbé de Nantes). Zonder dat Ottaviani bij machte was om in te grijpen, kon Bea in alle vrijheid de teksten over de oecumene, de niet-christelijke religies en de godsdienstvrijheid voorbereiden… en achteraf doordrukken.

DE DRIE GEZICHTEN VAN ISRAËL

Kardinaal Bea in gesprek met rabbijn Heschel. Aan de vooravond van het Concilie was Bea benoemd tot voorzitter van het invloedrijke Secretariaat voor de Eenheid. In die functie lag hij aan de basis van de fundamentele wijziging in de visie van de katholieke Kerk op het jodendom.

«Het is essentieel dat men drie gezichten van Israël onderscheidt, drie realiteiten die door Nostra aetate opzettelijk door elkaar gehaspeld worden:

« Israël, volk van God van het Oude Testament, tot aan de tijd van Christus. De goddelijke zending van dit volk is de voorbereiding van de komst van de Messias, waarin het zijn voltooiing zal vinden. Dit Israël is opgevolgd door de Kerk: zij is de enige, wettige en exclusieve erfgename van de gewijde zending van Israël.

«2° Het joodse volk, sinds de tijd van Christus. Dit volk is geroepen tot bekering en doopsel, zoals alle andere volkeren, maar met een bijzondere hoogdringendheid en voorkeur omdat het door zijn aloude patrimonium dichter staat bij het heil dan gelijk wie anders – terwijl het tegelijkertijd precies door dat erfgoed ook meer tegengesteld en rebelser is dan alle andere volkeren.

«3° Het Talmoedische jodendom, godsdienst van de Joden die het Evangelie geweigerd hebben als een ketterij, die de Verlosser verworpen hebben als een bedrieger en die de Kerk vervolgd hebben omdat zij hun heilig erfgoed voor zichzelf opgeëist heeft. Zij baseren zich op de Talmoed, het geheel van (antichristelijke) commentaren van rabbijnen op het Oude Testament. Ook vandaag nog blijft het Talmoedische jodendom de godsdienst van het joodse ras en voedt het zijn hoogmoed.

«De Kerk eert Israël in de eerste betekenis, omdat zij er de voortzetster van is, de erfgename, de mooie vrucht; zij is in waarheid het nieuwe Israël, het Heilige Jeruzalem, het Volk van God.

«De Kerk houdt van Israël in de tweede betekenis; zij betracht er de bekering van, als die van oudste zonen die wel opstandig zijn, maar nog altijd bemind.

«De Kerk verdedigt zich tegen Israël in de derde betekenis. Zij beschermt haar collectieve identiteit, haar wezen en haar rechten tegen de pretenties, de ondernemingen, de haat en de vervolgingen van het Talmoedische jodendom. Op dit vlak is de tegenstelling absoluut. Het is ja of neen, zonder dat er een compromis mogelijk is. Ofwel mondt de lichamelijke afstamming van Abraham uit in Christus, die haar geestelijk en universeel maakt en zo de katholieke Kerk vormt; in dat geval beroept het jodendom zich volledig onterecht op de Bijbel en is het schuldig aan vervalsing van zijn eigen geloof. Ofwel zet het jodendom in alle wettigheid de cultus van de Tempel van Jeruzalem verder, blijft het trouw aan de Torah van Mozes en is het de bewaarder van het uitverkoren ras in de verwachting van de Messias die dit ras de overheersing van de wereld moet schenken. In dat laatste geval hadden zijn gezagsdragers en zijn volk gelijk het Evangelie af te wijzen, Jezus ter dood te veroordelen en de Kerk te bestrijden. Het is het een of het ander!

«Het Tweede Vaticaans Concilie wou tegen elke prijs de Kerk verzoenen met het jodendom in de derde betekenis, door deze onmogelijke toenadering gelijk te schakelen met de oproep tot de bekering van de Joden in de tweede betekenis, een traditionele en heilige oproep, en door te hameren op de gemeenschappelijke erkenning van de erfenis van Israël in de eerste betekenis...» (abbé de Nantes in: Hij is verrezen! nr. 54, november-december 2011).

En het Kruis van Christus? Dat moest weggemoffeld worden, want het was een teken van tegenspraak…

DE MANOEUVRES VAN KARDINAAL BEA

Leden van de B’nai B’rith bij de paus op 26 juni 2015. De organisatie van de «Kinderen van het Verbond» werd opgericht in New York in 1843 en uitgebouwd in loges, naar het model van de vrijmetselarij. Ze ijverde met succes voor de stichting van de staat Israël en bestrijdt antisemitisme «en andere vormen van onverdraagzaamheid».

Kardinaal Bea stelde zijn schema voor Nostra aetate voor op 18 september 1964, bij het begin van de derde zitting van Vaticanum II. Hij deed dat op een handige manier, door bij voorbaat alle tegenstand in een ongunstig daglicht te stellen: wie niet akkoord ging, deed dit uit politiek verzet tegen een godsdienstig schema! Hij vervolgde met een in de Kerk nooit gehoorde lofbetuiging aan het adres van het jodendom, waarvoor de christenen waardering en liefde moesten opbrengen. Het Concilie had de opdracht om de ondankbaarheid en zelfs de eeuwenoude haat van de christenen jegens hun joodse «broeders» af te keuren. «Zo kreeg al wie niet akkoord ging met het semitisme van de Bea-lobby al snel het etiket opgekleefd van antisemiet en aanhanger van de verbrandingsovens van Hitler!» (abbé de Nantes, art. cit.).

Hoe dan ook wist de voorzitter van het Secretariaat voor de Eenheid dat er binnen de traditioneel gezinde prelaten grote tegenstand bestond tegen zijn radicale verandering van de leer van de Kerk over de Joden. Dus hield hij nogmaals een warm pleidooi voor zijn schema op 25 september. De 28ste en de 29ste lieten de moedigste tegenstanders hun eenzame stem horen: kardinaal Tappouni, in naam van de Oosterse Kerken, en kardinaal Ruffini, die protesteerde met heel zijn kennis van de onafgebroken Traditie van de Kerk. Maar de overgrote meerderheid van de Amerikaanse bisschoppen was voorstander van de Verklaring. Ook paus Paulus VI, die ondertussen Joannes XXIII opgevolgd was, verzekerde Bea ervan dat «de tekst over de Joden niet zou gekortwiekt worden of inhoudelijk minder sterk gemaakt» (Unam Sanctam nr. 62).

Op 20 november werd een eerste keer gestemd; men telde 99 nee-stemmen, 242 ja-stemmen-met-voorbehoud en 1651 onvoorwaardelijke ja-stemmen.

Tussen de derde en de vierde zitting van het Concilie publiceerde Mgr. Carli, de moedige bisschop van Segni, een doorslaggevende studie over de joodse kwestie met betrekking tot de leerstellige Traditie van de Kerk. Maar zijn inspanning kon het tij niet keren.

Op 15 oktober 1965 werd de herwerkte tekst in zijn geheel aanvaard met 1763 keer ja tegen 250 keer neen. Nog altijd 250 onverzettelijke behoeders van de katholieke doctrine van altijd! Op aanraden van kardinaal Bea kwam Paulus VI op de dag van de ultieme stemming, 28 oktober, persoonlijk naar de aula; zijn aanwezigheid deed de oppositie slinken tot nog slechts 88 tegenstanders… En daarop werd de Verklaring, waarin naast het jodendom ook over de islam en de niet-christelijke godsdiensten gesproken werd, meerderheid tegen minderheid goedgekeurd.

De joodse leiders wereldwijd vergaten niet om Augustin Bea te danken om wat hij tot stand gebracht had. Zij decoreerden hem met de gouden medaille van de B’nai B’rith, de hoogste onderscheiding vanwege de hoogste joodse instelling.

OLIE OP DE GOLVEN… OF OP HET VUUR?

Riccardo Di Segni werd in 2010 aangesteld tot opperrabbijn van Rome. Hij liet zich in het verleden al bijzonder kritisch uit over paus Benedictus XVI, die hij verweet de joods-christelijke dialoog in gevaar te brengen.

Naar het schijnt was paus Franciscus erg aangeslagen door de kritiek van de Joden op zijn woensdagcatechese. Hij drong aan bij de Zwitserse kardinaal Kurt Koch, voorzitter van de Pauselijke raad ter bevordering van de Eenheid van de christenen (de opvolger van het Secretariaat voor de Eenheid), om zo vlug mogelijk een antwoord te formuleren. 

Nochtans was het niet Koch die als eerste reageerde, maar een van de Argentijnse medewerkers van de paus: aartsbisschop Victor Manuel Fernández. In een artikel in de Osservatore romano schreef Fernández op 30 augustus: «Als men zou beweren dat men zijn eigen rechtvaardiging kan verkrijgen via de vervulling van de Wet met eigen krachten, zonder de hulp van God, dan zou men vervallen in de ergste afgoderij: de verering van zichzelf, zijn eigen krachten en werken, in plaats van de verering van de Ene God.» En om zijn visie te onderstrepen citeerde hij rabbijn Baal Shem Tov «uit het begin van de 19de eeuw» (in werkelijkheid gestorven in 1760). 

Op woensdag 1 september sprak de paus een nieuwe catechese uit, maar vooraf improviseerde hij een korte inleiding met de bedoeling de polemiek te ontmijnen: «Wij gaan verder met de verklaring van de brief van Sint-Paulus aan de Galaten. Die verklaring is niets nieuws, het is niet iets dat van mij komt: wat wij bestuderen is wat Sint-Paulus zegt, in het kader van een zeer ernstig conflict, aan de Galaten. En het is ook het Woord van God, want het is opgenomen in de Bijbel. Het gaat niet om iets dat iemand uitvindt, zeker niet. Het is iets dat plaatsgevonden heeft in die tijd en dat zich kan herhalen. En we hebben inderdaad gezien dat het zich in de geschiedenis herhaald heeft. Het gaat gewoon om een catechese over het Woord van God uitgedrukt in de brief van Paulus aan de Galaten. Het is niets anders. Men moet dat altijd voor de geest houden.»

Los van de allusie op de concentratiekampen, die met de grond van de zaak niets te maken heeft, heeft paus Franciscus hier in wezen gelijk: als katholieken geloven wij dat de geschriften van Sint-Paulus door God geïnspireerd zijn, anders zouden zij geen deel uitmaken van de H. Schrift. Het is toch wel ver gekomen dat de Plaatsvervanger van Christus op aarde zich zou moeten verontschuldigen voor een katholieke catechese, alleen maar uit schrik om op de gevoelige tenen van de Joden te trappen die elke criticus de mond snoeren met de beschuldiging van antisemitisme – een beschuldiging waarvan ook Franciscus zich bewust is, getuige de allusie die hij zelf maakt!    

Dat het probleem nog niet van de baan was, wel integendeel, bewees de striemende brief die de dag daarop in de krant La Repubblica verscheen. Hij was van de hand van Riccardo Di Segni, opperrabbijn van Rome, en maakte brandhout van de reactie van aartsbisschop Fernández: «De aloude tegenstellingen terug oprakelen in te eenvoudige termen bevat het risico dat men vijandige stereotypen bestendigt. In dit geval gaat het om het jodendom als voorbijgestreefde en formalistische godsdienst, die alleen maar bestaat uit plichten en zielloos is, of die slechts een voorbereiding of “pedagogie” op het nieuwe geloof vormt. […] Baal Shem Tov plaatste het geloof op de eerste plaats, zelfs het geloof van de niet-Joden, maar hij heeft nooit de Torah gerelativeerd. Het zou goed zijn om het onderricht van Baal Shem Tov niet te gebruiken om hem dingen te doen zeggen die hij zich nooit ingebeeld heeft te zeggen, maar om het wederzijds respect te onderwijzen, waaraan het in dit geval ontbroken heeft.»

NIET MEER « DE » WAARHEID, MAAR « EEN » WAARHEID

Kardinaal Kurt Koch, voorzitter van de Pauselijke raad ter bevordering van de Eenheid van de christenen, bij een ontmoeting met de president van Israël, Reuven Rivlin, in 2020.

Enkele dagen later trachtte paus Franciscus de boze joodse leiders gunstig te stemmen door tijdens het Angelusgebed op het Sint-Pietersplein zijn wensen aan te bieden «aan hen die trouw voortschrijden in de Wet van de Heer». Hij deed dat aan de vooravond van Rosj Hasjana, het joodse nieuwjaar.

Ondertussen waren eindelijk ook de twee antwoordbrieven van kardinaal Koch uit het Vaticaan vertrokken. Daarin schreef de Zwitser dat «de Torah in de toespraak van de H. Vader niet ondergewaardeerd werd.» In zijn catechese van 11 augustus «ging het niet om het moderne jodendom. Zijn toespraak was een reflectie over de Paulinische theologie in de historische context van een welbepaald tijdperk. Het feit dat de Torah cruciaal is voor het moderne jodendom werd op geen enkele manier in vraag gesteld.» En verderop: «Het is de onafgebroken christelijke overtuiging dat Jezus Christus de nieuwe weg van het heil is. Maar dat betekent niet dat de Torah gedevalueerd wordt of niet meer kan erkend worden als de weg van het heil voor de Joden.»

Wat gebeurt hier in feite? Heel simpel: de visie van Sint-Paulus wordt beroofd van haar universeel karakter en herleid tot een “tijdsgebonden” mening. Het rabbijnse jodendom, dat van de Talmoed, kwam niet in het «tijdperk» van Paulus tot stand, maar (iets) later… Veel erger is nog dat de uitleg van Kurt Koch, een kardinaal van de Rooms-katholieke Kerk die geacht wordt bereid te zijn om zijn bloed voor Christus te vergieten, de woorden van Jezus verdraait. Het is niet meer: «Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven», maar: «Ik ben een weg en een waarheid» naast andere wegen en waarheden… 

Dit is wat apostasie of geloofsafval heet: de Kerk verloochent haar Heer en Meester om op een goed blaadje te staan bij hen die Hem niet erkennen en vereren.

redactie KCR