18 JANUARI 2015
De eerste leerlingen van Christus
SINT-JAN de Evangelist is de voornaamste getuige geweest van de eerste dagen van het openbaar leven van Jezus. Daarom steekt hij meteen van wal met het relaas van de gebeurtenissen waarvan hij niet alleen de toeschouwer was, maar ook een deelgenoot en dikwijls in eerste lijn. Zijn eerste ontmoeting met Jezus zit dan ook vervat in het kader van een onvergetelijke week. Wat onverwacht is, hoewel gesuggereerd in zijn Proloog: deze gebeurtenissen zijn allemaal gebaseerd op het getuigenis van die andere Joannes, die door onze getuige om het zo te zeggen wordt opgeroepen om voor ons te getuigen.
Welnu, het is deze Joannes de Doper, de laatste grote profeet, die Jezus onder de aandacht van zijn leerlingen zal brengen.
Joannes de Evangelist houdt eraan te onderstrepen dat door de Joden vanuit Jeruzalem gezonden priesters en levieten gekomen zijn om een officieel onderzoek in te stellen bij deze uitzonderlijke man. Het gerucht doet de ronde dat hij de Messias zou zijn. Het onderzoek is kort en ronduit ontgoochelend: Joannes de Doper wijst elke grootsheid en elke zending af die tot verdenking of ongerustheid zou kunnen leiden. Neen, hij is noch de Christus, noch Elias, noch de profeet die door Mozes aangekondigd werd (cf. Dt 18, 15). « Ik ben», zegt hij, « de stem van diegene die roept in de woestijn: Maak recht de weg van de Heer.» Er kan hem dus niets ten laste gelegd worden… (cf. Jo 1, 19-23).
Farizeeën die meer argwanend waren, hadden hem gevraagd naar de betekenis van het doopsel dat hij gaf. Joannes stelde hen gerust: het is slechts een zuiveringsritus in water, met de bedoeling de zielen te helpen die berouw tonen. Want midden onder jullie bevindt zich iemand die jullie niet kennen, iemand die na mij komt; ik ben niet waardig de riem van zijn sandaal los te maken.
Men heeft de heel duidelijke indruk dat het onbegrip van de Joden – hier opgevat als een sociale en godsdienstige kaste – botst met een vooroordeel van Joannes, die overigens te verklaren is: ze zijn niet gekomen om zich te vernederen en te zuiveren zodat ze zich kunnen openstellen voor het licht, maar om te onderzoeken en te oordelen. Ze zullen aan hun oversten het weinige wat ze vernomen hebben overbrengen, zonder te beseffen dat de genade aan hen voorbijgegaan is. Want…
´s Anderendaags bevinden we ons onder vrome Israëlieten, gekomen uit Judea, uit Galilea, om te luisteren naar de profeet en zich te laten dopen. Het evangelisch verhaal wordt levendig; de grote gebeurtenis in het leven van de Voorloper is aangebroken:
Hij ziet Jezus naar hem toekomen en zegt: « Zie het lam Gods dat wegneemt de zonde der wereld. Over Hem heb ik gezegd: “Na mij komt iemand die mij is vooraf gegaan, want hij bestond al voor mij.”«Dit soort van elliptisch woordenspel dat Joannes al had gebruikt in zijn Proloog komt hier terug in zijn natuurlijke context: het drukt bijzonder goed de unieke gebeurtenis in de geschiedenis van de wereld uit, van die twee mannen van wie de ene de komst aankondigt van de andere, die nochtans gezag heeft over hem omdat hij hem in elk geval voorafgaat! Nog zelfs Hem te kennen, was het voor Hem dat Joannes predikte. Want het is een zending die hem van bovenaf gegeven was:
En Joannes legde getuigenis af met de woorden: « Ik heb de Geest als een duif zien nederdalen vanuit de hemel en ze bleef op hem rusten. En ik kende hem niet, maar Hij die me gezonden heeft om te dopen met water, hij had me gezegd: “Diegene op wie gij de Geest zult zien nederdalen en blijven rusten, hij is het die doopt in de Heilige Geest”. En ik heb gezien en ik getuig dat deze de Uitverkorene van God is.»
Dit is heel eenvoudig voor de gelovigen van Israël. De Uitverkorene van God, het Lam Gods, dat is die “ Dienaar van Jahweh”, Licht van de volkeren en roem van zijn volk Israël, maar ook man van smarten, slachtoffer van een offer tot uitboeting voor de zonden van allen. De profeet Isaïas had het aangekondigd (cf. Is 42-52), eeuwen geleden; het is over hem dat hij de Heilige Geest heeft zien zweven.
Ziehier dus deze Messias, door God aangewezen aan zijn Voorloper, gesignaleerd door de aanwezigheid boven hem van de Heilige Geest die uit de Hemel komt als een mysterieuze vredesduif die boven de afgronden zweeft. De enkele vrome Israëlieten van goede wil die in de omgeving van Joannes blijven terwijl hij wachtende is, ontvangen het Goede Nieuws met vreugde, want de tijden zijn voleindigd! In de rust van een heldere lentemorgen, te Bethanië aan de andere kant van de Jordaan, was dit werkelijk onvergetelijk!
«´s Anderendaags verbleef Joannes nog steeds daar samen met twee van zijn leerlingen. Terwijl hij de ogen richtte op Jezus die voorbijkwam, zei hij: “Ziedaar het Lam Gods.”« De twee leerlingen van Joannes volgden dus Jezus.
Deze passage uit het Evangelie is van een onvergelijkbare zuiverheid. Alles is uitgedrukt in woorden van actie, en wat voor actie! Er is sprake van: luisteren en volgen; Jezus zoeken en vinden; naar hem gaan, hem zien en tenslotte bij hem blijven. Vervolgens andere leerlingen ontmoeten en hen meebrengen opdat zij hetzelfde zouden doen. Een van hen wordt door Jezus terstond een nieuwe naam gegeven: “ Kefas”, wat Rots betekent. Een andere, Filippus, hoort Jezus zeggen: “ Volg me!” Wat Nathanaël betreft: wanneer men hem de blijde aankondiging doet: « Hem over wie Mozes geschreven heeft in de Wet en ook de profeten, hebben wij gevonden: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth», dan werpt hij op: « Uit Nazareth? Kan van daaruit iets goeds voorkomen?» Hij is van de streek, hij weet waarover hij spreekt! Toch komt hij naar Jezus toe en Jezus spreekt tot hem als tot iemand die hij al kent, in zijn bovenmenselijke kennis van zelfs de meest verborgen dingen: « Nog voor Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat, had ik je gezien.» En Nathanaël antwoordt op deze onthulling met de kreet: « Rabbi, gij zijt de Zoon van God, gij zijt de Koning van Israël.»
Zo heeft Jezus vanaf de eerste dagen van zijn voorloper vijf jonge mannen gekregen die hem allen hun geloof gegeven hebben op basis van het getuigenis van Joannes en ook op grond van wat ze zelf gezien en gehoord hadden gedurende de tijd dat ze bij hem gebleven waren. Ook het geheimzinnige woord dat Hij tot Nathanaël richtte, is voor hen allen de aankondiging van grote wonderen die zullen gebeuren: « Gij zult nog klaarder zien.» En dan doet Hij hen deze plechtige belofte: « Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: ge zult de hemel zien opengaan en de engelen Gods zien opstijgen en neerdalen boven de Mensenzoon.»
Door deze naam die Jezus zichzelf gaf en die in onbruik raakte vanaf de beginperiode van de Kerk, identificeerde Jezus zich met die « Mensenzoon» die uit de Hemel komt om zijn vervolgde volk te redden, volgens de profetie van Daniël (7, 13). Maar in dit visioen dat Hij hen belooft identificeert hij zich niet met Jacob, die eertijds begunstigd werd door een identieke droom (Gn 28, 10-17). Het zijn zij, de leerlingen, die Hem aldus onophoudelijk verbonden zullen zien met God, zegt Hij, door deze legioenen van opstijgende en afdalende engelen. Zij waren het dus die vanaf dat moment tot elkaar hadden kunnen zeggen, indien hun geloof reeds levendig geweest was en verlicht, naar het voorbeeld van Jacob die deze door de engelen bezochte plaats aanschouwde: « Dit is het huis van God.» Joannes, die deze herinnering bewaard heeft, zal het weldra begrijpen van Jezus, van zijn Lichaam, nieuwe Tempel van God onder de mensen en « poort van de hemel»… Maar wanneer zagen zij dit grandioos schouwspel? We weten het niet. Wat een indrukwekkend stilzwijgen!
Ze zijn er nog niet aan toe, dit handvol Galileeërs dat uit liefde tot Jezus in een dergelijk avontuur is gestort. Als leerlingen van Joannes die in dienst getreden zijn van de Messias, de koning van Israël, zijn ze in zijn ban, zijn ze voor Hem gewonnen. En als Hij besluit te vertrekken naar Galilea, volgen ze Hem des te spontaner omdat ze hierdoor terugkeren naar hun thuisstreek.
Abbé Georges de Nantes
uittreksel uit CRC nr. 269, p. 8