29 MARS 2015

Jezus, Koning van de waarheid

WE zijn nu aanbeland in de grote week van het heil. Het uur van het verlossende offer is nabij.

Iedereen moet aan het begin van de Goede Week het zeer praktische voornemen maken om aandachtig, vroom en zo regelmatig mogelijk alle diensten van de Goede Week te volgen. Neem deel aan de dienst van Witte Donderdag, die het Laatste Avondmaal van Jezus herdenkt, de instelling van het sacrament van de priesterwijding en van de Eucharistie. Waak vervolgens gedurende een uur samen met Christus die in doodsangst verkeert. Doe op Goede Vrijdag om 15 uur de kruisweg en neem ’s avonds deel aan de mis om er te communie te gaan. Op Stille Zaterdag is er niets, de kerk is verlaten, het tabernakel staat open. Het is het grote wachten op de Verrijzenis van Onze-Lieve-Heer. ’s Avonds zal de Paaswake ons inleiden in een lange plechtigheid van duisternis en licht. Kom er naartoe en keer ’s anderendaags in de ochtend terug voor de Mis van Pasen. Neem op de grote dag van Pasen deel aan de vespers: dat is als een verplichting voor alle christenen in de mate waarin ze dit kunnen. En probeer maandagochtend naar de mis te komen die wordt opgedragen uit dank voor de Goede Week.

Ziedaar hoe een christen die pratikerend is zijn week zal indelen en zijn liefde zal tonen aan Onze-Lieve-Heer.

Maar laat ons vandaag, Palmzondag, zeer kort het begin van het drama becommentariëren. Waaruit bestaat de optocht, de processie van Palmzondag?

Het is een massale optocht van Jezus, de apostelen en de mensen die bij Hem waren te Bethanië. Ze worden onthaald door de volksmassa van Jeruzalem die hen tegemoet gekomen is en dat alles vormt een grote stoet: het is de messiaanse stoet van Jezus, Zoon van David, die opklimt naar de Tempel omdat Hij het recht heeft te tronen in Jeruzalem, tegelijk als Koning, als Priester en als Profeet. Dit succes moest er zijn en het is deze kortstondige maar heel reële glorie die de Kerk herdenkt op het feest van Palmzondag.

Vergeten we niet dat de geest van Onze-Lieve-Heer beheerst wordt door twee belangrijke gedachten gedurende die grote dagen. De eerste gedachte wordt dikwijls vergeten ten gunste van de tweede.

De eerste gedachte is dat Christus, als een atleet van God, zijn waarheid moet opleggen, ervan moet getuigen, er bewijzen van moet geven, op een dusdanige wijze dat het een duidelijk vaststaand feit blijft in de geschiedenis dat hij de Zoon van David is, de Messias; anders gezegd: dat hij de Christus is, Zoon van God en Verlosser van het menselijk ras. Zijn eerste gedachte is dus deze waarheid te verkondigen en er getuigenis van te doen afleggen door zijn volk. Dat is de zin van het feest van Palmzondag.

Pas daarna zal in een tweede etappe de realisatie van de goddelijke wil volgen die ook een gedachte van Christus is: zijn zelfgave, zijn offer.

Om die reden moeten we de dingen goed van elkaar onderscheiden. Vandaag en de drie eerste dagen van de Goede Week denken we aan Jezus die Koning is te Jeruzalem, Koning van de Waarheid. Dat is de reden waarom de liturgie de optocht van Jezus in die koninklijke stoet herdenkt, een stoet die ons doet denken aan een bepaald gedicht uit het Hooglied: het is de goddelijke Bruidegom, de Messias, de Verlosser van Jeruzalem die zijn stad binnengaat en het is de stad die voor Hem uitloopt terwijl ze “ hosanna ” roept, dat wil zeggen “ red ons nu, Koning van Israël, Zoon van David ”. Welnu, deze koninklijke aanroeping gebeurt in een context van tegenstand. Dat moest zo gebeuren, want het licht is in strijd verwikkeld met de duisternis. Die tegenstand zien we heel duidelijk: het is die van de Farizeeën, de Schriftgeleerden, de Sadduceeën, de priesters, de hogepriesters. Het zijn deze “ duistere ” mensen die proberen het licht te doven. Dat was voorzegd sinds de profeet Zacharias en in heel wat andere passages van de Schrift.

Wanneer we de synoptici lezen, komt de processie van Palmzondag ons goed over als een bevestiging van het koningschap van Christus door de inwoners van Jeruzalem. Maar ook zijn vijanden zijn daar aanwezig: zij houden Christus in de gaten om Hem uiteindelijk ter dood te veroordelen, op zo’n manier dat Jezus deze woorden zal kunnen uitspreken: « Ik heb u willen redden, Jeruzalem, Ik heb u willen verenigen zoals een kip haar kuikens onder haar vleugens vergaart, maar gij hebt niet gewild! » Slechte wil van de misdadige leiders van het volk.

Volgens Sint-Jan hoort men, terwijl Jezus opklimt naar de Tempel van Jeruzalem, een stem in het lawaai van de donder: het is de stem van de Vader. Er heeft iets als een Theofanie plaats, een goddelijke openbaring: het is de stem van de Vader die Jezus Christus aanduidt als degene die de zending volbrengt die Hem door God gegeven werd. Deze stem wordt gehoord op het moment dat Grieken, heidenen, Christus benaderen.

Terwijl de Joden verstarren, luidt het uur van de heidenen. En meteen begint Onze-Lieve-Heer aan een toespraak die hen raadselachtig moet hebben toegeschenen, maar die ze veel later zullen begrijpen, over het licht dat men moet volgen terwijl de duisternis het reeds gevangen houdt; en ook over de graankorrel die moet sterven om vervolgens te verrijzen. Aan de heidenen die slechts denken aan het aardse geluk maakt Jezus duidelijk dat men door gans een mysterie van sterven moet gaan om de Verrijzenis te bereiken. Dat is nog een zeer belangrijk gegeven van deze processie van Palmzondag. Jezus is helemaal niet in een roes door zijn triomf, het is geen aardse triomf; integendeel, Hij gaat reeds van start met het grote betoog van de volgende dagen: Hij is de Christus die moet lijden en sterven om naar het licht te gaan en de gelovige volkeren achter zich mee te voeren: « Per Crucem ad Lucem », « Door het Kruis naar het Licht toe ».

De optocht van Palmzondag eindigt in de Tempel waar Jezus wordt ontvangen; de deuren gaan voor Hem open. Wanneer Hij binnengaat, verjaagt Hij de verkopers. Vervolgens zou er niets anders meer te doen zijn dan Hem tot Koning van Jeruzalem uit te roepen. Maar op dat punt kent deze grote manifestatie van het volk een verbazingwekkende afloop. Jezus doet haar mislukken. De massa wil Hem tot koning maken, maar Hij verbergt zich en vertrekt.

In de synoptici vinden we twee teksten (Mc 11, 11 en Mt 21, 17) die aantonen hoe Christus bewust deze manifestatie heeft afgebroken omdat Hij er niet op uit was een aardse koning te worden. Hij wil niet de macht grijpen, Hij is voor iets anders gekomen.

De H. Marcus zegt: « Toen Hij alles in ogenschouw genomen had, want het was al laat, vertrok Hij met de Twaalf naar Bethanië. » Het is alsof een militant, in volle actie, op zijn horloge kijkt en zegt dat men geen tijd heeft... « Vooruit, kameraden, terug naar huis! » Heel merkwaardig. Men voelt aan dat Marcus het niet goed begrepen heeft.

En Matteüs: « Hij liet hen achter, ging de stad uit naar Bethanië en daar overnachtte Hij ». Ik denk dat Matteüs het beter begrepen heeft. Jezus laat hen allemaal in de steek, want Hij wil niet weten van een politieke revolutie. Hij gaat terug weg met de Twaalf. Misschien voert Hij hen met zich mee onder druk, zoals eertijds na de vermenigvuldiging van de broden in Galilea. Waarom? Omdat ze de volgende dag zullen terugkeren, en de dag erna en ook nog de daaropvolgende dag. Waarom? Om te discussiëren met de tegenstanders, om hen het zwijgen op te leggen. Want Jezus wil toch Koning zijn, maar Koning van de Waarheid. Hij wil dat zijn waarheid in het oog springt.

Gedurende de drie komende dagen zal Jezus vreselijke parabels vertellen aan de Farizeeërs, de priesters en de hogepriesters. Hij toont hen dat Hij de meester is. Hij weet heel goed welk complot er tegen Hem wordt opgezet, maar ook dat dit de voltrekking is van de Heilige Schriften. Op die wijze is Hij tijdens die dagen een atleet. Hij gaat duidelijk aantonen aan al zijn vijanden dat Hij het is die het bevel voert en dat Hij weldra, als het zal nodig zijn, zijn leven zal geven om het drie dagen later terug te nemen. Als het ogenblik gekomen is, zal Hij zich door verraad gevangen laten nemen en zal Hij zich overleveren aan zijn vijanden zonder zich te verdedigen. Waarom? Omdat Hij, nu de Waarheid duidelijk geworden is, zal overgaan tot de tweede etappe van zijn Offer. We komen hierop terug donderdag.

Laat ons eenvoudig besluiten: de les van het feest van Palmzondag is zo belangrijk! Ze toont ons dat onze godsdienst de Waarheid is die Jezus heeft opgelegd, die Hij heeft doen schijnen in de ogen zelf van zijn vijanden en waarvoor Hij gestorven is. Dat is geen droom. Hij heeft gezegd dat Hij de Zoon van God is, de verwachte Messias. Hij heeft het bewezen en het volk heeft Hem publiek erkend. Hij wist dat Hij ter dood zou worden gebracht en Hij heeft het gewild. Hij heeft zijn Verrijzenis aangekondigd, zijn uiteindelijke triomf, de bestraffing van zijn vijanden, de val van Jeruzalem en het eeuwig heil van hen die in Hem geloven. Alles is op dat moment klaar opdat het drama zich kan voltrekken. Alles is voorzien, met inbegrip van de bestraffing van zijn vijanden en de redding van hen die Hem zullen volgen doorheen dit drama.

Wij moeten alleen nog dit drama herbeleven gedurende de heilige dagen die komen: op maandag, dinsdag, woensdag van de Goede Week in ons Evangelie mediteren over de verschrikkelijke controverse tussen Jezus en de Farizeeërs, eraan deelnemen en partij kiezen voor Christus. Op donderdag, vrijdag en zaterdag zal het erop aankomen Hem trouw te blijven op het moment zelf dat zijn apostelen verraad plegen, Hem trouw zijn door onze godsvrucht, ons medelijden, opdat we samen met Hem kunnen verrijzen op de dag van Pasen. Ik zeg wel degelijk “ verrijzen ”, dat wil zeggen ons doordrongen voelen van een leven, van een kracht, van een nieuwe vreugde die een teken is, een voorafspiegeling, een begin van de eeuwige zaligheid. Want zij die geloven en gedoopt worden, zullen gered worden. Zij die niet geloven, zullen veroordeeld worden.

We zijn dus op de goede weg, we geloven. Maar laat ons trouw zijn, laten we ons geloof behouden, laat ons de beloften van ons doopsel hernieuwen in de paasnacht om meer zekerheid te hebben onze ziel te redden en ook die van hen van wie we houden.

abbé Georges de Nantes
uittreksel uit een preek op Palmzondag, 30 maart 1980