22 FEBRUARI 2015
Veertig dagen geestelijke strijd
LAAT ons mediteren over het begin van de Vasten, dat op zo'n aangrijpende manier wordt gesymboliseerd door de asoplegging met de welbekende formule: « Memento homo quia pulvis es et in pulverem reverteris » (« Gedenk, o mens, dat gij van stof zijt en tot stof zult wederkeren »). Het gaat om de nietigheid, de kortstondigheid van het leven. Het betreft het misprijzen voor het lichaam als instrument van bederf, de haat voor de zonde. Het is het gevoelen van de beproevingen en de lasten van het leven, omdat de eerste man en de eerste vrouw bezweken zijn voor de bekoring en omdat wij ons gehaast hebben om hun slecht voorbeeld te volgen en onszelf in de zonde te storten. Om het terugkeren van dergelijke fouten te stoppen moet men versterving doen, boete doen om samen met Christus deel te hebben aan de uitboeting, aan de verlossing van onze zonden en van die van het menselijk geslacht. Dat is het algemeen kader van deze tijd van boetedoening.
Het grote onderricht van de eerste zondag van de Vasten bestaat erin ons duidelijk te maken dat deze veertig dagen niet alleen een tijd van boetedoening zijn, maar ook een tijd van weerstand tegen de bekoring. Als we ertoe gedreven worden ons af te zonderen van de wereld, dan is dat door de Heilige Geest, zoals Jezus naar de woestijn werd gedreven. Maar in die afzondering van de wereld dienen we er op voorbereid te zijn dat we een nieuwe strijd moeten aanbinden: niet langer tegen vlees en bloed, maar tegen de boze machten. Ze verblijven werkelijk in de woestijn waarin we binnengaan door de Vasten, door de boetedoening. Jezus die door de Heilige Geest naar de woestijn gedreven wordt, ontmoet er de duivel.
Men moet dus beseffen dat ons leven niet alleen een leven is onderworpen aan ziekte en dood, aan verveling, aan lichamelijk lijden, maar dat het ook een leven van strijd is waarin we de duivel het hoofd moeten bieden. Zoals het volk in de woestijn hem getrotseerd heeft gedurende veertig jaar, onder leiding van Mozes. Het volk heeft veel gezondigd en Mozes zelf heeft een enkele keer een zonde bedreven. Op dezelfde wijze dient Jezus de duivel te trotseren gedurende een periode van veertig dagen zonder eten – een zeer strenge vastentijd. Het is in die bedrukte toestand, uitgeput, dat Jezus de brutale aanval van de duivel ondergaat om ons te tonen hoe we ons moeten gedragen in een dergelijke strijd. Het gedrag van Jezus is voorbeeldig. Hij wordt niet overwonnen zoals Mozes, Hij triomfeert over de duivel.
De Vasten is een tijd van beproeving en geestelijke strijd, want ons leven wordt op dezelfde wijze op de proef gesteld als dat van Christus. De Kerk weet goed welke de bekoringen van de duivel zijn die we kunnen ondervinden, hoe ongehoord, verschrikkelijk, hatelijk, vernederend of monsterachtig ze ook zijn. Men mag niet bang zijn ze aan de priester op te biechten want het is de beste manier om ervan bevrijd te worden.
Laat ons dus niet verbaasd zijn en laten we op onze hoede zijn voor de duivel. En als we beginnen met ons op de weg van de heiligheid te begeven, laat ons dan matig blijven, kuis, meester over ons lichaam. Ten tweede, laat ons proberen bescheiden te blijven, toegewijd aan onze plicht van staat, zonder onze verbeelding op hol te laten slaan. Ten derde mogen we ons niet laten vangen door hoogmoed omdat we iets volmaakter zijn dan aan het begin van ons leven. We mogen niet onmiddellijk denken dat we boven de anderen staan; laten we, zoals Sint-Paulus zegt, onszelf beoordelen als ondergeschikt aan allen.
Ziedaar wat ons overtuigt om voornemens te maken voor de Vasten: het comfort en het amusement van de wereld gedurende veertig dagen ontvluchten en zelf verstorven zijn – en dat des te meer en beter omdat we in een lastige tijd leven, die van de grote geloofsafval die door de Schriften voorspeld werd. De grote boetedoening vandaag de dag is de toenemende GELOOFSAFVAL VERDRAGEN. Deze is zo algemeen dat het een illusie is te geloven dat men eraan zal kunnen verhelpen zonder bloedvergieten. De apostasie kan slechts overwonnen worden door een duiveluitdrijving, door lijden, op weg naar een verrijzenis. Het is hard, heel hard. We moeten dus bij machte zijn de geloofsafval onder ogen te zien. We moeten niet alleen de moed, het vertrouwen, de hoop bewaren, maar er ook tegen strijden terwijl we reeds een beetje afsterven aan onszelf. We weten goed dat we zwak zijn en dat is een bijkomende reden om onszelf in een toestand van versterving te houden, matig te zijn in het gebruik van menselijke goederen en zelfs in de ontplooiing van onze intellectuele en sentimentele mogelijkheden, op te passen, de natuur te beteugelen opdat ze niet de overhand krijgt op onze heilige wil.
Omdat we niet allemaal onschuldig zijn, voelen wij in de mate waarin we gezondigd hebben zeer goed de noodzaak van versterving, de noodzaak om God vergeving te vragen, de woede van God te bedaren, zoals de profeet Joël zegt, door onze versterving, opdat God om zo te zeggen medelijden krijgt met zijn kinderen als Hij ziet hoe ze zichzelf straffen voor hun misstappen en aldus getuigen van hun onderwerping, hun berouw, hun goede wil.
Door deze inspanningen en bijgestaan door de genade zullen we onze doopbeloften gedurende de Goede Week vernieuwen. We zullen zo opnieuw met Christus sterven om met Hem te verrijzen op de dag van Pasen, in de vreugde en de opgewektheid van de goddelijke vergeving, van de heiligmakende genade en van de band met God die het voorspel is van de hemelse vreugde.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de sermoenen van 20 en 24 februari 1980