14 JULI 2019

De barmhartige Samaritaan

DE parabel van de barmhartige Samaritaan wordt door Jezus verhaald op een ogenblik van zijn openbaar leven waarop de Farizeeën en de wetgeleerden proberen Hem op een fout te betrappen.

«Daar trad een wetgeleerde naar voren om Hem op de proef te stellen. Hij zei: "Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?" Hij sprak tot hem: "Wat staat er geschreven in de Wet? Wat leest ge daar?" Hij gaf ten antwoord: "Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf."«

«Jezus zei: "Uw antwoord is juist, doe dat en ge zult leven!"« Het is niet de moeite wetgeleerde te zijn om zich aldus de les te laten lezen! Gekrenkt als hij is, verzwaart hij zijn zaak door te doen alsof hij niet weet wie zijn naaste is. In werkelijkheid spant hij een valstrik voor Jezus omdat de Wet zeer duidelijk zei: «Je naaste, dat zijn de kinderen van je volk.» Dit wordt verduidelijkt in de passage van Leviticus.

«Maar omdat hij zijn vraag wilde verantwoorden, sprak hij tot Jezus: "En wie is dan mijn naaste?" Nu nam Jezus weer het woord en zei: "Eens viel iemand, die op weg was van Jeruzalem naar Jericho, in de handen van rovers. Ze plunderden en mishandelden hem en toen ze aftrokken, lieten ze hem halfdood liggen. Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg; hij zag hem wel, maar liep in een boog om hem heen. Zo deed ook een leviet; hij kwam daarlangs, zag hem, maar liep in een boog om hem heen."«

Ik weet niet of jullie de weg naar Jericho al genomen hebben. Van Jeruzalem naar Jericho daalt men af naar de Jordaan, een hoogteverschil van verschillende honderden meters, een gevaarlijke doorgang! Een priester komt daar voorbij, het is een ambtenaar van de Tempel. Het was zijn taak in de Tempel dieren te slachten die geofferd zouden worden. De leviet is de koorknaap die ermee belast was de dolk in de keel van het offerdier te steken en het te laten bloeden, het door te geven nadat hij een deel ervan opzij had gelegd voor zijn gezin. De ene en de andere vertegenwoordigen dus wat in Israël ontzag verdiende en zij waren zeker meest van al verplicht om het voorschrift van de naastenliefde te respecteren en het goede voorbeeld te geven. Maar ze komen voorbij en hebben niets gezien!

«Toen kwam een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden.»

Een Samaritaan is een vreemdeling voor de Joden. Samaria wordt ten noorden begrensd door Galilea en ten zuiden door Judea. Jezus heeft deze streek verschillende keren doorkruist, maar als men Samaria wilde vermijden ging men via Transjordanië naar de vallei van de Jordaan over. De Samaritanen waren sinds meer dan drie eeuwen een gemengd ras en verafschuwd door de Joden, van wie ze het land bezet hadden tijdens de ballingschap in Babylon. Het waren scheurmakers, met hun op de berg Gerizim gebouwde tempel, die door de Samaritaanse vrouw aan Jezus met de vinger werd aangeduid om Hem te zeggen dat het daar is dat hun vaders baden. Jezus antwoordt haar dat ze ongelijk heeft omdat het heil van de Joden komt.

Maar deze parabel lijkt die woorden tegen te spreken. Voor deze in de gracht gevallen man komt het heil niet van de Joden! Het zal komen van de Samaritaan: «Hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee denariën tevoorschijn, gaf ze aan de waard en zei: "Zorg goed voor hem, en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden".»

Aan het einde van zijn verhaal kaatst Jezus, als besluit, de vraag van de wetgever naar hem terug: «Wie van deze drie lijkt u de naaste van de man die in handen van de rovers gevallen is?»

Volgens een werkwijze die kenmerkend voor Hem is, zaait Jezus verwarring. Hij zegt niet: «Wie van deze drie heeft de Jood die in handen gevallen was van de rovers beschouwd als zijn naaste die volgens de Wet bemind moet worden?» Dat is de vraag die de wetgeleerde Hem gesteld had. Maar: «Wie heeft zich zijn naaste getoond?»

De Samaritaan natuurlijk! Het zou te veel vragen van de wetgeleerde om dat te zeggen; het woord dat de gehate vijand aanduidt, zou blijven steken in zijn keel en dus spreekt hij het niet uit maar antwoordt:

«Degene die hem barmhartigheid betoond heeft.» Het antwoord kan niet juister zijn!

«Jezus sprak tot hem: "Ga dan en doet gij evenzo".» Doe evenzo? Doe zoals de Samaritaan!

Abbé de Nantes heeft in de marge van zijn synoptische studie genoteerd: «Wat een mijlpaal in de geschiedenis van de mensheid!» Waarom? Omdat dit niet alleen wil zeggen: «Neem deze Samaritaan als model van de naastenliefde die men tegenover de broeders moet beoefenen», maar ook: «Heb hem lief zoals uzelf!» Dat is wat de Wet opdraagt. Is het van de Samaritaan dat men moet houden zoals van zichzelf? Wie is hij dan wel, die Samaritaan? Reeds lang geleden hebben de Kerkvaders, en onze vader in navolging van hen, geantwoord: wie is die man die van ver komt, die zich buigt over die man die aan het sterven is in de gracht om hem terug tot leven te brengen? Hijzelf, Jezus, is het. Het gaat geheel om het mysterie van Jezus.

Op voorwaarde dat men nadenkt over deze parabel begrijpt men goed waarom Jezus de zaken niet klaar kon benoemen, tenzij door dat verhaal dat onderdompelt in een afgrond van overpeinzing. Onze eigen goede Samaritaan, dat is vanzelfsprekend Jezus, onze Verlosser!

Omdat de Samaritaan niet behoort tot het joodse volk dat hem minacht, behoort hij niet tot ons geslacht van zondaars; en Jezus evenzo. Het is helemaal vergelijkbaar. Hij komt van ver, Hij komt met zijn Kruis en het is krachtens zijn Kruis dat Hij ons zal redden.

Op het vreemde grondgebed van deze wereld zullen we nooit iemand hebben die ons meer nabij is dan Jezus. Niemand zal liefdevoller, meer toegewijd, meer opgeofferd tegenover ons zijn dan Jezus. Hij heeft me uit de gracht gehaald waarin ik lag, Hij heeft olie en wijn op mijn wonden gegoten, zijn eigen Bloed; Hij heeft me op zijn eigen rijdier geladen, namelijk zijn Kruis, en Hij heeft me naar de herberg gebracht, de Kerk, en mij toevertrouwd aan de zorgen van de herbergier met de woorden: «Zorg voor hem en wat ge meer mocht besteden zal ik u vergoeden bij mijn terugkeer, die niet zal uitblijven!»

broeder Bruno van Jezus
uittreksels uit een geestelijke lezing van 31 augustus 2014