23 JUNI 2019
Ik ben het Levend Brood uit de Hemel neergedaald
«O aanbiddelijk Hart van mijn Jezus, o Lichaam, o kostbaar Bloed, o teken van tegenspraak! Mocht het zwaard van medelijden dat het Hart van Maria, uw Moeder en mijn Moeder, doorstak mij kwetsen opdat ik in hart, lichaam en verstand geheel uw martelaarschap zou delen, door de kracht van uw genade, als offer van liefde en lofprijzing, voor de redding van al mijn broeders, zelfs van hen die dat het meest onwaardig zijn.»
Dit gebed, samengesteld door onze vader, abbé Georges de Nantes, in het jaar van onze vestiging in het Maison Saint-Joseph, in 1963, plaatst ons nederig in de navolging van zuster Maria Lucia van Jezus en van het Onbevlekt Hart. Zij was de boodschapster en catechiste van Onze-Lieve-Vrouw en van de Engel die haar voorafging en die haar de communie gegeven had, net zoals aan Francisco en Jacinta, in 1916, terwijl hij tot hen zei: «Eet en drink het Lichaam en Bloed van Jezus Christus die vreselijk beledigd wordt door de ondankbare mensheid. Herstel hun misdaden en troost uw God.»
Zuster Lucia legt in haar Apelos da Mensagem de Fátima (Oproepen uit de Boodschap van Fatima) uit dat de Engel door deze woorden slechts de “Oproep” van Jezus in het Evangelie herneemt: oproep om Hem te eten, om zijn vlees te eten, om zijn Kostbaar Bloed te drinken, teneinde het eeuwig Leven te ontvangen. «Deze oproep die de Engel in zijn boodschap tot ons richt, is heel duidelijk te vinden in het Evangelie, maar hij wordt door velen slecht begrepen, vergeten, opzij gezet, opgegeven en, wat nog droeviger is, bespot.»
Op welke wijze? Ze zal het uitleggen: «Wanneer Jezus Christus zijn intentie bekend maakte om bij ons te blijven in de Eucharistie, om ons geestelijk voedsel, onze kracht en ons leven te zijn, namen de Farizeeën daar aanstoot aan en geloofden ze het niet. Maar Jezus drong aan: “Ik ben het Brood des levens. Hij die dit Brood eet, zal leven in eeuwigheid. En het Brood dat Ik zal geven, is mijn vlees ten bate van het leven der wereld… Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u.”
«Deze woorden leren ons dat als we ons niet voeden met de H. Communie, wij verstoken zullen blijven van het genadeleven, het bovennatuurlijke leven, dat afhangt van onze vereniging met Christus, door de communie van zijn Lichaam en zijn Bloed. Daarom blijft Hij in de Eucharistie: om ons geestelijk voedsel te zijn, ons Brood van elke dag, dat in ons het bovennatuurlijk leven ondersteunt.
«Maar opdat we ons zouden kunnen voeden met dat Brood hebben we er nood aan in de genade Gods te verkeren, zoals Sint-Paulus ons hierover waarschuwt: “Wie op onwaardige wijze het Brood eet en de beker van de Heer drinkt, zal verantwoording moeten afleggen tegenover het Lichaam en Bloed van de Heer. Dat eenieder dus zichzelf onderzoekt en dan pas dat Brood eet en die beker drinkt; want wie eet en drinkt zonder het Lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis” (1 Co 11, 23-29).»
Dat is precies de belediging: als brood en wijn tot zich nemen wat niet langer brood en wijn is, maar het Lichaam en het Bloed van de Heer. «Deze waarschuwing van de apostel geldt voor ieder van ons», schrijft zuster Lucia. Zeker! Maar ze is vooral bestemd voor de “theologen”, zoals bijvoorbeeld pater Xavier Léon-Dufour, die de werkelijke Tegenwoordigheid van het Lichaam en het Bloed van Christus ontkennen en deze dus niet alleen niet langer voor zichzelf onderkennen, maar ook aan anderen onderrichten ze niet meer te onderkennen.
We weten het: «Christus heeft zijn Bloed vergoten voor de ganse mensheid, voor allen, zonder iemand uit te sluiten. Maar het is ook waar», stelt zuster Lucia droevig vast, «dat er mensen zijn die er geen belangstelling voor hebben en zich niet inspannen om in hun leven Jezus Christus te ontvangen en de losprijs die Hij betaalde, waardoor zij zichzelf uitsluiten van de Verlossing. Hoe zouden we hier niet denken aan zovele mensen die geen besef hebben van of zich niet willen voeden met zijn Lichaam en zijn Bloed?»
Deze onverschilligheid is, op zichzelf, een «belediging». Opgesloten in onze tabernakels, geofferd op onze altaren, gaat onze Verlosser verder met zich aan de Vader op te dragen als slachtoffer voor de kwijtschelding van de zonden van de mensheid, in de hoop dat vele onbaatzuchtige mensen zich met Hem willen verenigen, nog slechts één met Hem zijn, en deelhebben aan zijn offer om zich met Hem te offeren aan de Vader als zoenoffer voor de zonden van de wereld. Op die manier offert Christus zich aan de Vader als “zijn slachtoffer” en als slachtoffer in de leden van zijn mystiek Lichaam welke de Kerk is.
«Op die manier kunnen wij ingaan op de oproep van de Engel en aan de Allerheiligste Drievuldigheid de verdiensten opdragen van het slachtoffer Jezus Christus, tot herstel voor de zonden door dewelke Hij zelf beledigd wordt, zoals de Engel dat leerde aan de drie arme kinderen:
«Allerheiligste Drie-eenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, ik aanbid U diep en ik offer U op het allerkostbaarste Lichaam en Bloed, de Ziel en de Godheid van Jezus Christus, tegenwoordig in alle tabernakels van de wereld, tot eerherstel voor de beschimpingen, heiligschennissen en onverschilligheid waardoor Hijzelf beledigd wordt. En om de oneindige verdiensten van Zijn Allerheiligste Hart en van het Onbevlekt Hart van Maria bid ik U om de bekering van de arme zondaars.»
broeder Bruno van Jezus
uittreksels uit de homilie van 18 januari 2008