5 MEI 2019
“Nostalgische” verschijning
van de verrezen Jezus aan het meer van Tiberias
DE verschijning van de Verrezen Jezus aan het meer van Tiberias, die de Kerk ons op deze 3de paaszondag laat overwegen, heeft iets nostalgisch. De feiten zijn eenvoudig. Jezus had zijn leerlingen profetisch verwittigd dat Hij hen na zijn Verrijzenis moest terugvinden in Galilea. Spreken over Galilea, dat was mystiek gezien het Paradijs op aarde oproepen. Het is inderdaad aan de oevers van het meer van Tiberias dat de apostelen Jezus ontmoet hebben, dat ze zijn oproep om Hem te volgen ontvangen hebben. Ze herinneren het zich als was het gisteren.
Het is ook op die plaats dat Jezus zich aan zijn leerlingen geopenbaard heeft door een wonderbare visvangst. Jezus wil hen dus in Galilea terugvinden om hen te herinneren aan de gezegende tijden van hun jonge jaren. Hij wil men hen de herinnering herbeleven aan die heuglijke gebeurtenissen.
De H. Johannes schrijft dat toen de apostelen teruggekeerd waren in Kafarnaüm, in Galilea, zij werkeloos waren. Jezus lijkt zijn belofte en afspraak vergeten te hebben. De H. Petrus zegt tot de anderen: «Ik ga vissen vermits er niets te doen is, ik kan niet stil blijven zitten.» Jezus is verrezen, maar Hij laat zich niet zien. De apostelen hebben de ganse nacht gevist zonder iets te vangen. Het is in de mist van de vroege ochtend dat Jezus zich aan hen zal tonen.
Een man op de oever spreekt hen aan als wou hij vis kopen. Hij stelt hen de vraag die men niet moet stellen aan een visser die met lege handen naar huis terugkeert!
– Hallo daar, hebben jullie vis?
– Neen!
– Gooi de netten langs rechts uit!
Of men nu het net rechts of links uitgooit, er is niet meer vis aan de ene dan aan de andere kant, maar toch doen ze het. Hadden ze een voorgevoel? Hebben ze Jezus herkend? De H. Johannes is zeker ontroerd geweest door dat silhouet, die stem die zich tot hen richtte. Onmiddellijk gooien zij die de ganse nacht niets gevangen hebben hun netten uit, om te gehoorzamen, en nauwelijks hebben ze dat gedaan of er is een overvloed aan vissen. Dat is een mirakel. Ze besluiten terug te keren omdat de netten gaan scheuren en begeven zich naar de oever.
Sint-Jan zegt als eerste aan Petrus: «Het is de Heer!» Het kan alleen maar Hem zijn. Hij is er zich van bewust de ervaring van hun eerste wonderbare visvangst te herbeleven. Om sneller vooruit te gaan, knoopt Petrus zich een schort om en werpt zich in het water om te zwemmen. Met moeite halen de twee boten het met grote vissen gevulde net binnen.
Consternatie. Het is als een film die zich afspeelt, verleden en heden ontmoeten elkaar want deze man is Jezus. Niemand durft Hem vragen of Hij het wel degelijk is, maar er is een vuur van houtskool en daarop is de vis gelegd. Jezus zegt hen: «Breng dan van die vis die jullie gevangen hebben.» Vertrouwelijke woorden om hen uit te nodigen samen het ontbijt te nemen. De apostelen zeggen niets, Jezus evenmin. Intens herbeleven ze hun verleden en herinneren zich dat het na een wonderbare visvangst is dat ze Jezus gevolgd zijn, dat Jezus hen gezegd heeft dat Hij van hen vissers van mensen zou maken. En nu is er een overvloed aan vis. Dat is duidelijk het bewijs dat ze weldra op zending zullen vertrekken, op verovering van de wereld, omdat Hij hen gezegd heeft dat ze moesten prediken tot aan de uiteinden van de wereld.
Daarop, na de maaltijd, neemt Jezus Petrus met zich mee en zondert zich af van de groep van de apostelen om hem volgende drie vragen te stellen die zijn hart verscheuren:
– Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij meer lief dan dezen?
– Ja, Heer, Gij weet dat ik U bemin!
– Weid mijn schapen… Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief?
– Ja, Heer, Gij weet dat ik U bemin!
– Weid mijn lammeren. Maar zeg eens, Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij meer lief dan dezen hier?
– Heer, Gij weet alles, Gij weet dat ik U dierbaar bemin.
Petrus heeft begrepen dat het om het herstel van zijn misstap ging. Hij heeft zijn Meester verraden en moet nu zijn verloochening goed maken door een bekentenis van trouw. Door te zeggen «Weid mijn lammeren», stelt Jezus hem aan tot hoofd van de herders van zijn kudde. Vervolgens kondigt Hij hem zijn marteling aan die zich helemaal zal voordoen zoals Jezus hem had laten horen.
Dat ochtendlijk visioen lost, om het zo te zeggen, op. De apostelen gaan nu terugkeren tot het leven. Jezus verdwijnt. De volgende keer dat ze Hem zullen zien, zal het voor het grote vertrek van de Hemelvaart zijn. Ze beginnen aan een groot verhaal dat hen allen naar het martelaarschap, naar de eucharistische tafel van de Hemel zal voeren.
Laat ons ervan verzekerd zijn dat we Jezus zullen terugvinden bij de grote etappes van ons geestelijk leven. We gaan Jezus ontvangen in de Communie waar Hij ons zal voeden met zijn Lichaam, zijn Bloed, zijn Ziel en zijn Goddelijkheid zoals Hij de apostelen gevoed heeft met die vis die uiteraard het symbool van zijn eigen persoon was. Met Jezus kan men in volle vertrouwen vooruitgaan en trouw blijven, door de genade van de H. Geest en de devotie tot de H. Maagd Maria.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 27 juli 1996