30 MEI 2019
Het verlangen naar de Hemel is een gave Gods
OP deze zondag na Ons-Heer-Hemelvaart is het goed onze ogen op te slaan naar de Hemel, het enige doel van al onze werken. In de Hemel is de volheid van het geluk waarvan onze aardse vreugden slechts een afspiegeling of voorteken zijn; in de Hemel is het licht, in de Hemel voltrekt zich het wonderlijke werk van aanschouwing en lofzang waarvoor we geschapen zijn.
Hoe zouden we niet onophoudelijk aan de Hemel denken? Hoe zou hij niet de machtigste aantrekkingskracht van ons leven kunnen vormen? Want in de Hemel is het echte, duurzame, definitieve leven waarvan dit aardse slechts de proloog is. Alles wat we graag op aarde doen is slechts afleiding in de grote afwachting van het visioen van de Hemel. Ongetwijfeld laten hart en verstand zich innemen door de gevoelens en belangen van het dagelijks leven omdat deze in hun bereik liggen, maar het aardse licht, hoe nabij en levendig ook, zou ons enkel maar mogen lijken op het licht van een lamp in vergelijking met de middagzon!
We schieten tekort in grootmoedigheid, we durven geen hoop te koesteren die in verhouding staat tot de omvang van Gods gaven: we houden jaloers, hebzuchtig vast aan aardse goederen uit schrik dat het goddelijke geluk van de Hemel in vergelijking te weinig betekent, ons geen vergelijkbaar genot verschaft. Dat is dwaasheid en zonde. Zou de zoetheid van de Hemel dan niet zonder weerga onze zintuigen voldoening schenken tot in elke vezel van ons lichaam en het merg van onze beenderen? Ons geloof is weifelend en we zijn te bekrompen om de goedertierenheid van de Goede God tegenover zijn inhalige schepselen te vermoeden! Zou Hij die ons al deze verlangens gegeven heeft niet in staat zijn ze te vervullen? Of zou Hij het niet willen, terwijl alles wat Hij gemaakt heeft schoon en goed is? Men heeft een jonge en ruime ziel nodig om aan de Hemel te denken en zij die hieraan onophoudelijk denken kunnen de vreugden van de aarde ontvangen en ze verliezen zonder hun hoop te zien wegkwijnen.
Ja, het verlangen naar de Hemel is een gave Gods die de ziel vreugde schenkt in haar jeugd en op rijpe leeftijd haar verborgen schat wordt, haar onmetelijke hoop op de drempel van de dood. De rede toont ons in dat licht het vluchtig en bijkomstig karakter van aardse vreugden en pijnen. Alles krijgt slechts waarde in het licht van de Hemel en niets is meer waard dan wat deze voorbereidt. Van dag tot dag, van uur tot uur toont het voortschrijden van de wijzers op een uurwerk de nadering aan van die plechtige minuut waarop de ziel in de Glorie van haar God zal binnengaan.
Ik heb iemand gekend, ongetwijfeld verlicht door de gave van de Wijsheid, die geen uurwerk kon horen slaan of de wijzerplaat zien zonder om die reden bezield te worden door een grote vreugde! Opgeslorpt door de gedachte aan de komende zaligheid leefde deze ziel reeds in haar schittering, brandde ze ervan: «Er rest nog een begrensd, vastgelegd aantal tikken van het uurwerk en dan zal de eeuwigheid aanbreken», zei die persoon mij. En terwijl ze dan stilhield om het ritmisch geluid van het uurwerk te horen: «En zoals u ziet, vermindert het aantal... weldra zullen er geen meer zijn!», zei ze met een glimlach... In een dergelijke staat van genade is het vanzelfsprekend dat alles wat de ziel aanvaardt van pijn, zwoegen en lijden deze vreugde niet verandert maar integendeel verrijkt: in de Hemel «zal God elke traan uit hun ogen wissen» en honderdvoudig «zal Hij elke schuld vergoeden»! Tot de dagelijkse moed toe wordt hierdoor vergroot omdat de tijd kort is en de inspanning niet eindeloos moet herhaald worden. Nog een wijl en het ogenblik van eeuwige rust zal aangebroken zijn!
In het binnenste van het hart de dood zien aankomen als een vriend, dat is een gave Gods. Dan is het leven niet langer een eindeloze woestijn of een avontuur zonder vervolg, maar een zeer rijke tijd van beproeving, een belangrijk noviciaat, waarvan elke minuut naar best vermogen moet gevuld worden. Want de duurtijd ervan is juist voldoende om er de reden te kunnen van begrijpen en er het beste deel te kunnen van kiezen, met een vrucht die eeuwig zal zijn.
De gemeenschap van de heiligen vindt haar voorafspiegeling en vormt zich reeds in de zichtbare gemeenschap van de Kerk en de oversteek van de ene naar de andere oever is zo eenvoudig dat het bijna gemakkelijk is om ons deze reeds voor te stellen ondanks het mysterie. Het geestelijk voedsel van de Eucharistie heeft reeds de smaak van de goddelijke goederen en begint onze honger te stillen, veel meer dat het manna dat er slechts het stoffelijk symbool van was. De liefde die ons bindt, is dezelfde die zegeviert in de Hemel en het zijn dezelfde door de genade van het doopsel getransfigureerde gezichten die we in de Hemel zullen terugvinden. De gezangen van de Kerk zijn de aardse repetitie van het immense Hosanna dat weerklinkt in de engelenkoren en het Misoffer zal zijn vertrouwde mysterie openbaren aan hen die er zullen van proeven tijdens de eeuwige bruiloft van het Lam.
Deze continuïteit zegeviert op de dood. Ze verheft onze harten tot God, daar waar reeds zovele verwanten, vrienden en broeders van wie we houden, zijn binnengegaan, en die, bijna onveranderd, van gedaante veranderd, het goddelijk en menselijk leven dat ze onder ons begonnen zijn verderzetten. Ja, werkelijk, geheel ons leven, al onze vreugde, al onze liefde bevinden zich in de Hemel!
Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de Lettre à mes amis nr. 44, oktober 1958