DE GESCHIEDENIS VAN DE KERK
1. De tijd van de apostelen
1ste eeuw
DE KATHOLIEKE KERK
DE geschiedenis van de Kerk begint op Pinksterdag van het jaar 30 te Jeruzalem: de Heilige Geest daalt neer over de gemeenschap van de twaalf apostelen, die Jezus tijdens zijn openbaar leven had samengesteld en waarvan de H. Petrus het hoofd is. Deze begint ogenblikkelijk het Evangelie te prediken, het Goede Nieuws van de verrijzenis van Jezus. Hij spoort de Joden van Jeruzalem, die Hem gekruisigd hebben, aan om zich te bekeren: “ Bekeer jullie! Ieder moet zich laten dopen in de naam van Jezus Christus ” (Hand 2, 38).
Velen bekeren zich op het woord van de apostelen dat een krachtig woord is, want ondersteund door wonderen, en overtuigend, want geïnspireerd. Zij vormen de eerste christelijke gemeenschap, zonder daarom het jodendom af te zweren: zij nemen deel aan de gebeden die elke dag in de Tempel plaatshebben en onderhouden de Wet. Zo zijn zij in de ogen van het volk, en zelfs van sommige Farizeeën van het Sanhedrin (Gamaliël), als bijzonder vurige Joden door God gezegend.
Maar toch leiden zij een eigen leven. Ze komen vaak samen in bepaalde huizen om te luisteren naar het onderricht van de apostelen,deel te nemen aan het breken van het brood(de Eucharistie) en aan de gebeden (Hand 2, 42). Bovendien brengen de broeders al wat ze bezitten in gemeenschap om te voorzien in de noden van de armen. De apostelen brengen een deel van hun machten over op de ouderen en benoemen diakens om te prediken, te dopen en toezicht te houden op de dienst aan de armen. Zo wordt er een hiërarchie opgericht om het nieuwe volk van God (ecclesia) te besturen.
Het woord ecclesia duidde aanvankelijk op de kerk van Jeruzalem. Later zal de term ook gebruikt worden voor alle plaatselijke kerken, samengesteld naar het voorbeeld van de Moederkerk. Maar het is één zelfde Kerk die overal verspreid wordt. Die universele Kerk heet daarom de katholieke Kerk.
HET CONFLICT MET HET JODENDOM EN DE OPENING NAAR DE HEIDENEN
De verbeten haat van de hogepriesters Annas en Kajafas en de vijandigheid van de Sadduceeën hadden eerst Jezus' dood teweeggebracht. Dan keerden ze zich tegen de gemeenschap. Vijf of zes jaar later vloeit het eerste bloed: Stefanus, het hoofd van de diakens, wordt gestenigd en de apostelen gaan uiteen. Deze verstrooiing belemmert de bloei van de Kerk helemaal niet maar doet haar overgaan naar de tweede fase van haar prediking. De leerlingen dragen het evangelie uit over heel Judea, Samaria en Galilea, naar de kusten van Palestina, tot in Damascus en Antiochië in Syrië waar de leden van de gemeenschap voor het eerst de naam christenen krijgen. De evangelisatie van de kuststrook brengt de gemeenschap in contact met de heidense Griekse en Romeinse wereld. Petrus ontvangt in een visioen de richtlijn uit te stijgen boven de racistische engheid van de oude Wet en de Kerk open te stellen voor bekeerlingen uit het heidendom. Hij gaat naar Caesarea en predikt het evangelie aan de heidenen, door de honderdman Cornelius in zijn eigen huis bijeengebracht. De H. Geest daalt over hen neer en Petrus laat hen dopen. Vanaf dat ogenblik telt de christengemeenschap leden die komen uit het heidendom en die niet verplicht zijn om zich te laten besnijden noch zich aan de joodse regels te houden.
DE ROOMS-KATHOLIEKE KERK
De periode tussen de jaren 40 en 70 wordt gekenmerkt door het massaal binnentreden van heidenen in de Kerk, onder de impuls van Petrus en Paulus, én door de redactie van de geschriften van het Nieuwe Testament.
In 41 speelt Herodes Agrippa een belangrijke rol in de kroning van keizer Claudius. Deze herstelt voor hem uit dank het koninkrijk Israël. In 43 laat Herodes “ Jacobus, de broer van Joannes, ombrengen met het zwaard ” en “ toen hij zag dat dit de Joden aangenaam was liet hij ook Petrus aanhouden ” (Hand 12, 2-3). Maar Petrus wordt op wonderbare wijze verlost, verlaat Jeruzalem en gaat naar Rome om daar het Evangelie te prediken. Waarschijnlijk heeft Sint-Marcus in deze periode het getuigenis van Petrus opgeschreven. Hoewel hij geen deel uitmaakte van de Twaalf, is Sint-Paulus apostel in de ware zin van het woord: hij heeft zijn macht rechtstreeks van de Heer ontvangen toen die hem verscheen op de weg naar Damascus en hem uitzond om zijn getuige te zijn “ voor de heidenen, de koningen en de kinderen van Israël ” (Hand 9,15).
Tijdens zijn eerste missiereis (45-49) die hem samen met Barnabas naar Klein-Azië, in het hart van de hoogvlakten van Anatolië voert, stoot Sint-Paulus op een hevige vijandigheid vanwege de Joden, terwijl de heidenen vol vuur het Evangelie aanvaarden. Maar als hij terug in Antiochië is zaaien “ mensen die vanuit Judea zijn afgezakt ” onrust in de gemeenschap door te onderwijzen dat de besnijdenis verplicht is voor iedereen. Men brengt het debat tot voor de apostelen en de ouderen van Jeruzalem. Petrus hakt in naam van de apostelen en Jacobus in naam van de ouderen de knoop door ten gunste van Paulus (49). Deze kapitale beslissing voltooit de breuk tussen de Kerk en de Synagoge. Voortaan zullen de kerken duidelijk gescheiden zijn van de joodse gemeenschappen.
Tussen 50 en 58 maakt Paulus nog twee missiereizen naar Europa. Hij sticht de kerken van Macedonië (Philippi, Tessalonica) en van Achaia (Korinthe). Maat hij stuit voortdurend op de groeiende tegenstand van de christenen die voortkomen uit het jodendom en die van langsom meer opgejut worden door de joodse anti-Romeinse zeloten. Zijn grote brieven geven de verbeten strijd weer die hij moet voeren tegen de verjoodsing van het christendom. Zijn vijanden doen hem arresteren te Jeruzalem in 58 en de marteldood sterven te Rome in 67. De joods-christenen lijken de overwinning behaald te hebben.
Petrus zelf wordt na de brand van Rome, waarvoor Nero de verantwoordelijkheid legt bij de christenen, op 13 oktober 64 gemarteld in het circus van het Vaticaan. Ook hij is door joods-christenen verklikt.
HET EINDE VAN HET JODENDOM
In Palestina worden de christenen zelf het slachtoffer van de anti-Romeinse onrust. In 62 wordt de H. Jacobus de Mindere gestenigd. Van 66 tot 70 heeft de joodse oorlog plaats. Gewaarschuwd door zijn profeten trekt de christelijke gemeenschap zich terug in Pella, in Transjordanië. In 70 maakt Titus zich meester van Jeruzalem. De Joden worden massaal afgeslacht, de Tempel in brand gestoken. Gedurende veertig jaar had de christelijke gemeenschap getracht de Joden te bekeren, maar tevergeefs. Deze ramp, die veertig jaar tevoren door Jezus was voorspeld, was de straf voor hun koppigheid en bevestigde nu onverbiddelijk de leer van Sint-Paulus: het was nu onmogelijk om de joodse godsdienst uit te oefenen daar de Tempel verwoest was en de voorwerpen voor de eredienst in handen van de heidenen waren gevallen.
EN BIJ ONS…
ZO'N 300 jaar vóór Christus hadden de Belgen, een Keltisch volk, zich in het noordelijk deel van Gallië gevestigd. Zij omvatten verschillende stammen die elkaar voortdurend bevochten. Zij waren een ruw maar dapper en zeer gastvrij volk. Zij waren heidenen en hun priesters, de druïden, offerden aan hun goden diep in het bos. Er werden ook mensenoffers gebracht. Zij aanbaden de zon, de maan en de bomen, maar geloofden ook in een hiernamaals.
In 58 voor Christus begon Julius Caesar zijn veroveringstocht van Gallia. Na zijn snelle overwinning in het zuiden stootte hij in het noorden op de tegenstand van de Belgen, die hun vrijheid hardnekkig verdedigden. Vooral de Nerviërs onder Boduognat en de Eburonen onder Ambiorix bezorgden hem veel last. Het duurde ruim zeven jaar vooraleer Caesar al de Belgische stammen onderworpen had: de Eburonen, de Trevieren, de Nerviërs, de Aduatuken, de Morinen en de Menapiërs. Onze voorouders, die Caesar de dappersten van alle Galliërs noemt, verloren van de Romeinen na een moedige strijd.
Na Caesars overwinning werd Belgica een Romeinse provincie. Maar waar de romanisering in Zuid-Gallië gemakkelijk en onomkeerbaar voortging, verliep ze in het gebied aan de versterkte grens (limes) met Germania minder vlot en diepgaand.
Met de Pax Romana maakte de goddelijke Voorzienigheid alles klaar voor de beschaving en de kerstening van onze streken.