DE GESCHIEDENIS VAN DE KERK
8. De gouden eeuw
van het katholicisme in Frankrijk
17de eeuw
DE bekering van Hendrik IV in 1593, het einde van de godsdienstoorlogen met het Edict van Nantes in 1598 en de uitvoering van de besluiten van het Concilie van Trente doen een schitterende katholieke renaissance opbloeien in Frankrijk, het land dat in deze eeuw toonaangevend is voor Europa.
DE KONING EN DE STAAT ZIJN KATHOLIEK
Hendrik IV wil het Concilie van Trente als wet voor zijn koninkrijk opleggen maar stoot op de tegenstand van zijn gallicaanse wetgevers. Toch haalt hij de jezuïeten terug naar Frankrijk en steunt Sint-Franciscus van Sales en zijn volgelingen. Lodewijk XIII, die in 1638 zijn koninkrijk aan Onze-Lieve-Vrouw toewijdt, en Richelieu ontmantelen de protestantse macht omdat die te agressief is, herstellen in de zuidelijke provincies de katholieke eredienst en helpen allen die in het spoor van de grote, onvergelijkelijke Sint-Vincentius a Paulo werken aan de waarachtige hervorming van de Kerk. Onder het regentschap van Anna van Oostenrijk zit Monsieur Vincent de raad voor die de bisschoppen uitverkiest en de godsdienstige zaken van het koninkrijk regelt. Zo vordert de door het Concilie beoogde hervorming in veel diocesen dankzij de ijver van verstandige, vrome en liefdevolle bisschoppen, zoals bijvoorbeeld ook de H. Alain van Solminihac, bisschop van Cahors van 1636 tot 1654.
DE FRANSE KATHOLIEKE SPIRITUALITEIT
De mystiek bloeit in vele geestelijke scholen, waarin roemrijke namen schitteren zoals kardinaal de Bérulle, pater de Condren, Meneer Olier, Sint-Jan Eudes… Diepgaande godsdienstzin, de contemplatie van het mensgeworden Woord, de grootheid van Jezus begeesteren hen. Zij allen ijveren voor de hervorming van de Kerk.
Om goede priesters te hebben moeten er seminaries zijn, zoals het Concilie van Trente heeft aanbevolen. HetOratoriumvan kardinaal de Bérulle wijdt zich aan deze taak. Monsieur Vincent sticht delazaristen, Monsieur Olier de sulpiciens, Sint-Jan Eudes de seminaries van Jezus en Maria. Aan het einde van de eeuw heeft bijna elk bisdom een seminarie.
De religieuze congregaties die overwegend in verval waren geraakt worden hervormd: de reguliere kanunniken van Sint-Augustinus geven het voorbeeld op aansporen van de H. Petrus Fourier; zijn vrienden Servais de Laruelle en Didier de Lacour hervormen de benedictijnen en de premonstratenzen met de steun van de paus en kardinaal de La Rochefoucauld, pauselijk commissaris voor de hervorming van de kloosterorden. Later volgen ook de cisterciënzers. Abbé de Rancé hervormt La Trappe; het betekent de terugkeer naar de oude en strenge observantie.
Bovendien komen er over heel Frankrijk nieuwe religieuze huizen: De karmel, die door Madame Acarie binnengebracht wordt in 1604, telt aan het einde van de eeuw meer dan 67 kloosters. De H. Jeanne de Chantal sticht van stad tot stad de Visitatie. In het klooster van Paray-le-Monial openbaart het Heilig Hart zijn plannen van barmhartigheid aan de H. Maria-Margareta Alacoque.
MISSIES, NAASTENLIEFDE, MYSTIEK
Voor het gelovige volk wordt een immens werk van evangelisatie op het getouw gezet, na de ellende van de godsdienstoorlogen en de opstanden van de Fronde: volksmissies worden gepredikt om de godsdienst te onderrichten, sacramenten toe te dienen, libertijnen en protestanten te bekeren. Meneer Vincent en zijn priesters van de Missie beantwoorden aan de oproep van de bisschoppen. De H. Petrus Fourier doorkruist Lotharingen, de H. Jean-François Régis de streek Velay, de eerbiedwaardige Michel Le Nobletz Bretagne, Sint-Jan Eudes Normandië, de H. Louis-Marie Grignion de Montfort Poitou.
De bisschoppen stellen een diocesane catechismus op. De stemmen van de grootste vertegenwoordigers van de gewijde welsprekendheid weerklinken aan het hof en in de steden: Bossuet, Bourdaloue, Fléchier, Massillon. De ontwikkeling van het christelijk onderricht houdt gelijke tred met de stichting van vele parochiescholen en de bloei van de onderwijscongregaties: de jezuïeten hebben zestig huizen, de ursulinen driehonderd. De H. Jean-Baptiste de La Salle sticht ter onderrichting van het arme volk de broeders van de christelijke scholen.
De werken van liefdadigheid zijn de glorie van deze christelijke eeuw: de oude godshuizen worden gerestaureerd, nieuwe worden opgericht, in elke stad komt een gasthuis van de Liefdadigheid. Om het hoofd te bieden aan de hongersnood, de ellende van de oorlog en de Fronde, is het weer Meneer Vincent die er de drijfveer en de organisator van is. Met de H. Louise de Marillac sticht hij de Dochters van Liefde.
Vrome leken zoals de baron van Renty helpen op alle fronten. De meesten van hen zijn leden van de zeer geheime Compagnie van het H. Sacrament, die ingesteld is ter verdediging van het katholiek geloof en voor de liefde tot de armen.
En dan begint het roemrijke missie-epos: Canada wordt gesticht door martelaren en heiligen; Quebec, het eerste bisdom van Nieuw-Frankrijk, krijgt als eerste titularis de Z. Monseigneur de Laval. Rome vertrouwt de Levant, Afrika en het Verre Oosten toe aan de Franse missies. Als antwoord op deze vraag worden in 1660 het seminarie van de Buitenlandse Missies (Missions Etrangères) gesticht en in 1703 de congregatie van de Paters van de Heilige Geest.
LODEWIJK XIV EN BOSSUET
Frankrijk is nu de katholieke natie bij uitstek. De koning is bekommerd om de rechtzinnigheid van het geloof en om de openbare orde. Hij kiest Bossuet, de Adelaar van Meaux, tot raadgever – een diepzinnig theoloog, een man met veel gezond verstand en een voorbeeldig bisschop. Maar de tijd wordt beheerst door onrustwekkende conflicten. De libertijnen willen zich losmaken van het traditionele geloof en de oude zeden. Bossuet ziet dat “er een grote strijd tegen de Kerk voorbereid wordt”, hij ziet “de mens zichzelf tot een god maken”. Sommige jezuïeten hanteren een lossere moraal waartegen de jansenisten protesteren; deze laatsten zijn overdreven rigoureus, het zijn fanatiekelingen en onruststokers die beweren dat de mens alleen maar kan gered worden dankzij een zeldzame en heel bijzondere genade van een schrikwekkende God. Rome veroordeelt eerst de jansenisten en daarna de laxisten. En Lodewijk XIV spant zich in om de ketterij en de rebellie in zijn koninkrijk uit te roeien.
Van 1697 tot 1699 plaatst de controverse over het quietisme inzake de verschillende trappen van het gebed de twee beroemdste Franse prelaten, Fénelon en Bossuet, tegenover elkaar. Lodewijk XIV steunt Bossuet die de verwekelijkende leer van een liefde zonder vrees voor God verwerpt, omdat die leidt naar een “heilige overgave” zonder zelfbewaking en zonder morele inspanningen.
Het gallicanisme is een overdreven opeising van de traditionele vrijheden van de Kerk in Frankrijk, die uitdraait op de contestatie van de pauselijke suprematie. Lodewijk XIV maakt de fout zich tijdens een meningsverschil met Rome op deze kerkelijke én parlementaire anti-Romeinse rebellie te steunen. Bossuet durft het aan om in 1693 aan de Vergadering van de clerus matiging te prediken, waardoor hij een schisma voorkomt. Lodewijk XIV ziet uiteindelijk in 1693 af van de beruchte “vier Artikelen” die anderen later, helaas, weer zullen opnemen.
Sinds het begin van de eeuw bekeren de protestanten zich in groten getale. Zoals Turenne (zelf een bekeerling van Bossuet) opmerkt, toont de controverse die vrijelijk georganiseerd wordt en voornamelijk door Bossuet gevoerd wordt, duidelijk de kwade wil van de dominees aan.
In Europa heerst de meest fanatieke onverdraagzaamheid. Het protestantse Engeland verplettert het katholieke Ierland, en er tekent zich een permanente coalitie van de protestantse landen tegen het Latijnse katholicisme af. Lodewijk XIV denkt de religieuze eenheid van zijn koninkrijk te moeten realiseren en herroept het Edict van Nantes in 1685. Het stervende protestantisme verzet zich, wekt binnenlandse weerstand op en veroorzaakt een uittocht naar landen die Frankrijk vijandig gezind zijn. Was dit een vergissing? Een fout? Men kan daarover redetwisten. Zeker is dat Lodewijk XIV en Bossuet de politieke gevaren van de godsdienstige ketterijen hebben weten te onderkennen, het dreigende kwaad hebben voorvoeld en de bedreigde eenheid van de katholieke wereld hebben trachten te redden.
EN BIJ ONS… SINT-JAN BERCHMANS, PATROON VAN DE VLAAMSE JEUGD
JAN Berchmans (1599-1621) werd geboren in de tegenwoordig naar hem vernoemde Sint-Jan Berchmansstraat in Diest, als oudste zoon van vijf kinderen. Zijn geboortehuis is omgebouwd tot kapel en kan nog steeds bezocht worden. Zijn vader was schoenmaker en schepen van de stad. Zijn moeder leed onder een zeer slechte gezondheid. Op zijn twaalf jaar werd Jan dienstbode in Mechelen. Opvallend was dat hij alle klusjes die hij op te knappen kreeg (tafeldekken en afruimen, huis schoonhouden, boodschappen rondbrengen, tuin bijhouden, voor twee jongere medeleerlingen zorgen) met zo'n opgewekt gemoed deed. In 1616 trad hij in bij de jezuïeten en werd hij voor een vervolgstudie in de filosofie naar Rome gestuurd. Als gevolg van een longontsteking overleed hij daar, nauwelijks 22 jaar oud. Diezelfde dag nog werd hij opgebaard in de Sint-Ignatiuskerk naast zijn college. Onmiddellijk stroomden een massa gelovigen toe. Er ontstond een enorm gedrang. Na afloop van de uitvaart bleek dat velen een stukje van zijn kleding of van het kleed op de baar hadden afgescheurd en meegenomen. Het lijk moest opnieuw worden aangekleed. Het bleek zelfs een teen te missen... Jan Berchmans ligt nog steeds begraven in de kerk van Sant'Ignazio in Rome maar zijn hart wordt als relikwie bewaard in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-van-Leliëndaal in Mechelen. In 1888 werd hij heilig verklaard. Zijn feestdag valt op 26 november.
Hoe was het mogelijk dat een jonge Vlaamse jezuïet, die amper drie jaar in Rome verbleef voor zijn studies, reeds zo beroemd was geworden en onmiddellijk na zijn dood als een heilige werd vereerd? Wat was zijn geheim? Zijn huisgenoten vertelden dat Jan altijd vriendelijk was en opgewekt. Hij was een ijverig student. Als hij door verplichtingen overdag te weinig aan zijn studie was toegekomen, zag je tot diep in de nacht licht branden op zijn kamer. Hij was voorkomend, deed alles wat hem gevraagd werd met een verbazingwekkende opgewektheid. Een van zijn medebroeders zei: Hoe hij het klaarspeelt weet ik niet, maar als ik in een sombere bui ben, ga ik in zijn buurt zitten; dan is het zo over. Als de jezuïeten een goede indruk wilden maken op mensen van buiten, dan werd bij voorkeur broeder Jan gevraagd. Hij nam de mensen voor zich in; geen moeite was hem teveel. Dat is tenslotte ook zijn dood geworden. Dat bleek eens te meer toen zijn rector, Pater Cepari, Jans persoonlijke aantekeningen doorbladerde. Daarin stond te lezen hoe vroom Jan was, hoeveel waarde hij hechtte aan zijn gebedsleven, hoe hij probeerde in alles God te dienen, met name in de gewone dingen van alledag. Precies zoals hij het in het noviciaat geleerd had: Het belangrijkste in het leven is niet buitengewone dingen te doen, maar om de gewone dingen op buitengewone wijze te doen. Voor hem was elke dienst die hem gevraagd werd, een dienst aan Jezus zelf. Studie, tegenzin en zelfs lichamelijk ongemak telden niet. Pater Cepari ontdekte dat Jan al maanden voor zijn dood leed aan hoofdpijn en chronische moeheid. Daar hadden ze in huis nooit iets van gemerkt. Jan had zich daar consequent overheen gezet. De anderen en zijn studie waren belangrijker: zo diende hij God; en hij droeg zijn pijn op als zijn bijdrage aan Jezus' lijden. Voor God leven, zo zouden we van Jan kunnen leren, betekent niet dat je iets moet doen wat je eigenlijk niet kunt. Maar dat je de dingen die je kunt, doet in dienst van Jezus: het gewone met liefde. Sint-Jan Berchmans is de patroon van de studenten, van vele Vlaamse scholen en van heel de Vlaamse jeugd.