WAAR EN WANNEER WERD JEZUS GEBOREN ?

Hugo van der Goes, De aanbidding door de herders. Middenpaneel van de zgn. Portinari-triptiek uit 1475-1476 (Uffizi, Firenze). De gevouwen handen van de H. Maagd vormen het middelpunt van de compositie.

In 2017 publiceerde de uitgeverij Albin Michel een kanjer van een boek : « Jésus. L’encyclopédie », onder de leiding van Joseph Doré (843 pp.). Het werk geeft helaas een stand van zaken van hoe erg het met de huidige geloofsafval gesteld is. « De uitgeverij Albin Michel », waarschuwen de auteurs, « is een niet-confessioneel huis dat met geen enkele Kerk of bijzondere communauteit verbonden is. » Maar Joseph Doré is toch de emeritus aartsbisschop van Straatsburg, niet ? Zeker. En hij is zelfs oud-deken van de faculteit voor theologie en godsdienstwetenschappen van het Institut catholique in Parijs. « Zijn kerkelijke functies hebben aan ons werk evenwel geen enkel accent van bekeringsijver gegeven », onderstrepen de auteurs. Integendeel : de nieuwe Encyclopedie geeft, met de klaarblijkelijke instemming van Mgr. Doré, een vrije tribune aan alle vijanden van Christus. Het hoofdstuk gewijd aan de geboorte van de Heer maakt dat maar al te duidelijk.

JOHANNES DE DOPER

LATEN wij van onze kant beginnen met wat de basis van elke ernstige studie moet zijn : de aandachtige lectuur van de bronnen, in dit geval het Evangelie van Sint-Lucas.

Net zoals Johannes trekt Lucas in de “ proloog ” van de twee eerste hoofdstukken van zijn Evangelie een parallel tussen Johannes de Doper en Jezus. Hij stelt de geboorte van Christus voor als het tweede luik van een diptiek waarvan het eerste luik de geboorte van Sint-Jan de Doper is. Het gaat om de overgang van het Oude naar het Nieuwe Testament.

Het eerste hoofdstuk opent met de Boodschap aan Zacharias door een « engel des Heren » in de Tempel van Jahweh in Jeruzalem, terwijl het joodse volk buiten verzameld is voor een liturgische plechtigheid.

Zacharias en Elisabeth « waren beiden rechtschapen in de ogen van God en leefden onberispelijk in al de geboden en voorschriften van de Heer » (Lc 1, 6). Zij waren gevorderd in leeftijd ; de geboorte die hen beloofd wordt, zal een schitterend mirakel zijn, net zoals duizend jaar tevoren de geboorte van de kleine Samuel was, het kind van de onvruchtbare Anna. Het nieuws van het wonderteken zal zich verspreiden in heel de streek, in gans Judea, in heel het door God beminde land, zoals de niphlaôt, de wonderen waarmee Jahweh zijn macht doet kennen.

Maar Zacharias twijfelt : de steriliteit van zijn echtgenote vormt voor hem een obstakel.

Het falen van zijn geloof illustreert de onafgebroken ongelovigheid van het volk met de “ onbuigzame nek ”. Als straf verliest hij het spraakgebruik, dat hij pas zal terugvinden samen met het geloof, uitgesproken op de dag van de besnijdenis van zijn kind : hij geeft het de naam die door de engel aangeduid was : « Ge zult hem Johannes noemen » (1, 13), wat « God is gunstig gezind » betekent. Daarop heft Zacharias het loflied van het Benedictus aan, dat de welvaart en de vrede aankondigt aan het door God gekozen volk omdat dit volk, gered, vooruit zal gaan in gerechtigheid en heiligheid.

« En gij nu, kleine knaap, zult profeet van de Allerhoogste worden genoemd » (1, 76). Waarom ? Omdat hij de voorloper zal zijn van een geestelijke Verlosser, die veraf staat van de aardse opvattingen van in het begin, Iemand die zal komen voor de verlossing van de zonden.

JEZUS

Met Jezus belanden we in de volkomen nieuwigheid, vanaf het eerste vers van de begroeting door de engel. Hier geen Tempel met het verzamelde volk of een priester bekleed met de liturgische gewaden voor een plechtigheid, maar een eenvoudig huisje in een misprezen dorp van Galilea, Nazareth, waar de Maagd Maria woont. Anders dan de priester die geheiligd wordt door zijn functie, is zijzelf bron van heiligheid en voorwerp van Gods welbehagen :

« Wees gegroet [beter : Verheug u], vol van genade. De Heer is met u » (1, 28). Het is de engel die buigt, terwijl hij tevoren in de Tempel tot de priester met het gezag van een goddelijke afgezant sprak.

« Zie, gij zult in uw schoot ontvangen en een Zoon baren ; en gij zult Hem Jezus noemen » (1, 31). Onmiddellijk worden Hem namen gegeven, als vervulling van de profetieën van Isaïas en de psalmen : « Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd ; God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David geven (cf. Is 9, 6 ; Ps 110). Hij zal koning zijn over het huis van Jacob in eeuwigheid (cf. Ps 72) en aan zijn koningschap zal geen einde komen » (1, 32-33).

Op de vraag van de H. Maagd hoe dit zal gebeuren antwoordt de engel : « De Heilige Geest zal op u neerdalen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen ; daarom ook zal wat uit u wordt geboren heilig zijn en de Zoon van God worden genoemd » (1, 35).

De maagdelijkheid sluit het goddelijk moederschap niet uit, omdat de werken van God het vlees niet hoeven te vernietigen of te bezoedelen.

Daarna begeeft de Maagd Maria zich op weg naar haar nicht Elisabeth. Wanneer beide vrouwen mekaar omhelzen, raken hun buiken elkaar. Het kind van het Oude Testament springt op. Hij wordt afgetrokken van de zonde vanaf de schoot van zijn moeder, om geboren te worden tot een nieuw en bovennatuurlijk leven.

Elisabeth roept « met luider stem » : « Gij zijt de gezegende onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot ! » (1, 42). Zij roept omdat zij in haar huis de Ark ontvangt die, zoals de oude Ark en veel meer nog, bron van zegening is. Het zijn werkelijk het Oude en het Nieuwe Testament die elkaar omarmen, zoals psalm 84 het aankondigde : « Gerechtigheid en vrede omhelzen elkaar » (vers 11) ; « Jahweh zelf schenkt zijn zegen en ons land geeft zijn oogst » (vers 13).

Daarop antwoordt Maria op de gelukwens van Elisabeth : « Magnificat anima mea Dominum. Mijn ziel prijst groot de Heer, mijn geest jubelt van vreugde in God, mijn Redder. Want Hij ziet neer op de geringheid van zijn dienstmaagd » (1, 46-48).

Sommigen interpreteren het Magnificat op een revolutionaire, aardse manier. In de mond van de H. Maagd – en de lofzang is zeker door haar uitgesproken – gaat het echter niet om de aankondiging van een revolutie, maar om een mirakel van de genade waarvan zij « vol » is : de uitverkiezing van de nederigen en de armen, door de genade van God verheven tot de volmaaktheid, terwijl de machtigen van deze wereld, de zondaars en de gewelddadigen, aan het kortste eind zullen trekken.

Zo luidt de Blijde Boodschap : « Hij heeft zich over zijn dienaar Israël ontfermd, zijn barmhartigheid indachtig ; zoals Hij tot onze vaderen sprak, Abraham en zijn zaad voor altijd » (1, 54-56).

KERSTMIS

« In die dagen nu verscheen er een besluit van keizer Augustus om een volkstelling over heel de wereld te houden » (2, 1). Ook Jozef en zijn echtgenote gaan op weg, van Nazareth in Galilea « naar Judea, naar de stad van David, Bethlehem geheten » want « Jozef was uit het huis en het geslacht van David » (2, 4).

Daar wordt Jezus geboren : « Zij baarde haar eerstgeboren Zoon, wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe ; want in het nachtverblijf was voor hen geen plaats » (2, 7). De gebeurtenissen spelen zich af in de grootst mogelijke aardse armoede en vernedering, waarin Gods almacht duidelijk maakt dat het stralend karakter van zijn liefde niet aards-lichamelijk, maar goddelijk en bovennatuurlijk is.

Aan de herders op het veld verschijnen de engelenkoren. Ze begeleiden het Kind dat uit de hoge hemel komt, « oriens ex alto », om voor Hem een hemelse hofhouding te vormen. De arme herders, die uitgenodigd worden om aan de vreugde deel te hebben, geloven op die manier door overduidelijke tekenen in de verschijning van de langverwachte Messias. En ze houden het niet voor zich : « Allen die het hoorden, stonden verbaasd over het verhaal van de herders » (2, 18).

Jezus is geboren in Bethlehem, volgens de profetie van Micheas, die echter volkomen vergeten was zoals het relaas van de komst van de Wijzen in het Evangelie van Mattheüs het bewijst. « En gij, Bethlehem, land van Juda, zijt zeker de minste niet onder de hoofdplaatsen van Juda. Want uit u zal een vorst voortkomen die mijn volk Israël leiden zal » (Mt 2, 6).

Maria van haar kant « bewaarde dit alles in haar hart en overwoog het bij zichzelf » (Lc 2, 19), zonder nood te hebben aan Schriftgeleerden. De historicus die Lucas is, kan niet duidelijker aangeven dat de bron van zijn proloog het getuigenis van de Maagd Maria was. Onze Vader, abbé de Nantes, was van mening dat de evangelist dat getuigenis is gaan optekenen bij de apostel Johannes.

BETHLEHEM IN JUDEA

De bijdrage die André Wénin, hoogleraar aan de Université catholique de Louvain (UCL), aan de Encyclopedie van Mgr. Doré levert, zaait algemene twijfel over de plaats waar Christus geboren is :

Mgr. Joseph Doré.
Mgr. Joseph Doré.

« Door tegelijkertijd een orakel van Micheas (Mi 5, 1) en een toespraak van de Ouden van Israël tot David (2 S 5, 2) te citeren, onderstreept Mattheüs de erg symbolische draagwijdte die hij toekent aan de plaats waar hij Jezus doet geboren worden (Mt 2, 1-5). Hij geeft de stad daardoor een belang dat de profeet haar juist niet wou geven : voor die laatste was Bethlehem integendeel “ te klein om onder Juda’s gouwen te tellen ” ! Lucas van zijn kant construeert een heel relaas rond deze plaats om uit te leggen waarom diegene die “ Jezus van Nazareth ” genoemd wordt op die plek in Judea het levenslicht gezien heeft. Mythe ? Geschiedenis ? » (pp. 135-136).

« Diegene die “ Jezus van Nazareth ” genoemd wordt » : Wénin insinueert dat “ Jezus van Nazareth ”, van wie het vervolg van het Evangelie de geschiedenis zal vertellen, misschien niet dezelfde persoon is als de mythische “ Jezus van Bethlehem ”, die zogezegd pas veel later uitgevonden werd... En een dergelijk onbegrip van de Schriftteksten wordt door Mgr. Doré gepatroneerd ?

Wénin vervolgt : « Opdat Jezus de koning-messias of de zoon van God zou zijn, wat op hetzelfde neerkomt... » Inderdaad ! “ Koning-messias ” betekent “ gewijde koning ”, hij die de zalving met de heilige olie van de koningswijding ontvangen heeft – zoals in Frankrijk voor de laatste keer met Karel X (koning van 1824 tot 1830, toen hij door de revolutie verjaagd werd) het geval was. «... moest er een nauwe band zijn met Bethlehem en met de koning die er uit voortgekomen is. Volgens het relaas in het eerste boek Samuel – mythe ? geschiedenis ? – is dat dorp inderdaad de woonplaats van de familie van Jesse, de vader van David die er de wijding ontving. »

Wénin komt vervolgens terug op de voorgeschiedenis van Bethlehem : « Dit dorp in Juda wordt tweemaal geassocieerd met de ondergang van Israël op het einde van het tijdperk “ van de Rechters ”, maar ook met het begin van de heropstanding van het land onder David. »

Die “ ondergang ” hernieuwt in Bethlehem de misdaad van Sodom en Gomorra, zoals verhaald in het boek Rechters (19, 22). Uit die afgrond redt ons ook vandaag nog de Geboorte van onze Verlosser, Zoon van David. Op voorwaarde dat we heel die Encyclopedie en haar vergif afwijzen. De H. Pius X zei het al : « Wij spreken, Eerbiedwaardige Broeders, over een groot aantal katholieke leken en, wat nog meer te betreuren is, priesters die absoluut niet op de hoogte zijn van ernstige filosofie en theologie, maar integendeel tot in het merg doordrongen zijn van het venijn van de dwaling, dat zij putten bij de tegenstanders van het katholiek geloof. Onder het mom van liefde voor de Kerk werpen zij zich op, in misprijzen voor elke bescheidenheid, als vernieuwers van de Kerk. In dichte drommen vallen zij in hun overmoed alles aan wat het meest geheiligd is in het werk van Jezus Christus, zonder zelfs zijn Persoon te respecteren die zij met een heiligschennende brutaliteit neerhalen tot het niveau van enkel menselijkheid » (encycliek Pascendi Dominici gregis van 8 september 1907).

Die « heiligschennende brutaliteit » schijnt heel de Kerk sinds Vaticanum II in haar greep te hebben. De enige leerling van de H. Pius X die er front tegen vormde, was abbé de Nantes, die uitlegde hoe David een voorafbeelding is van Christus :

« Bethlehem was eerst en vooral gedurende een volledig millennium de stad van David, de meest geliefde koning van het joodse volk die er ooit geweest is, een glorierijke vorst die bij al zijn ondernemingen door God bijgestaan werd, zozeer zelfs dat de legende onophoudelijk nieuwe zaken toevoegde aan zijn heldendaden en aan de bewijzen voor zijn deugdzaamheid.

« Is alles niet prachtig van eenvoud en gratie in de herinnering die de Bijbel bewaart aan Davids verborgen leven in Bethlehem ? Wanneer de profeet Samuel hem laat zoeken, weidt hij de kudde van zijn vader en is hij nog maar een knaap, die niettemin uitverkozen wordt boven zijn oudere broers. “ De inzichten van God ”, zegt het heilige Boek, “ zijn niet zoals die van de mensen, want de mens kijkt naar het uiterlijk, maar Jahweh ziet het hart. ” De kleine herder had dus een uitzonderlijk hart. Zijn deugd was verborgen voor het oog van de mensen, maar van zodra de olie van de zalving over zijn voorhoofd en gelaat vloeide, maakte de Geest Gods zich van hem meester en erkenden allen dat hij geboren was om te heersen.

« Het is vanuit Bethlehem dat hij vertrekt om Goliath te verslaan. We herinneren ons vol emotie hoe hij die dag vroeg opstond, de kudde toevertrouwde aan een bewaker, van Jesse eten meekreeg voor zijn broers en de leiders van het volk en vervolgens “ optrok naar Jeruzalem ”. Hij kende geen enkele vrees. Zou de God van Israël niet opnieuw hen steunen die vertrouwen in Hem hadden ? Wat Goliath en alle andere vijanden van Israël betrof, ze joegen de kind-koning niet meer schrik aan dan de wilde dieren in de woestijn. Kwam er een wolf, slaagde een beer erin om een schaap uit de kudde weg te roven, dan ging David het dier achterna, sloeg het neer en rukte het verloren schaapje uit zijn muil. Als het dier zich tegen hem oprichtte, dan greep hij het vast in een furieus lijf-aan-lijfgevecht en doodde het.

« David was toen nog maar een eenvoudige knaap. Wie zou gedacht hebben dat hij geboren was om koning te zijn, om verheerlijkt, bemind, bezongen te worden méér dan welke koning op aarde ook ? Hij was niet gewend aan het leven in de paleizen of het beheersen van de wapenkunst ; hij speelde citer, hij zong en componeerde met een eenvoudig en blijgezind hart psalmen om God te loven. Zoals elke herder kende hij zijn schapen en zij antwoordden op zijn roepstem. Hij hield van hen. Heel zijn universum lag besloten in die streek van Bethlehem en de vreedzame horizonten van Judea. Het zoete land waarboven de sterrenhemel schitterde, was sinds duizend jaar al geliefd bij elke heilige ziel » (Brief aan mijn vrienden nr. 47, Kerstmis 1958).

OP 25 DECEMBER

Zoals te verwachten was, wordt « de datering van de geboorte van Jezus » niet gespaard door de auteurs van de Encyclopedie. De korte tekst die eraan gewijd wordt door Roselyne Dupont-Roc van het Institut catholique in Parijs krijgt als illustratie een mozaïekfragment uit het einde van de derde eeuw mee ; het is afkomstig van een Romeinse kalender waarop elke maand gesymboliseerd wordt door een feest. Voor december vieren drie jongelui met klimopranken op het hoofd op de winterzonnewende het feest van de Saturnaliën, dat doorliep tot op 25 december, geboortedag van de “ onoverwonnen zon ”, Sol invictus :

« Het lijkt erop dat men tegen het einde van de regering van Constantijn, die stierf in 337, besloten heeft om de geboorte van Jezus te vieren op 25 december. Keizer Aurelianus (270-275) had op de dag van de winterzonnewende het feest van de dies natalis solis invicti vastgelegd : men vierde de “ herboren en onoverwonnen zon ”. Een mozaïek van het mausoleum van de Julii op het Vaticaanse kerkhof dat Christus op een zonnewagen voorstelt, dateert hoogstwaarschijnlijk uit dezelfde periode. Met hetzelfde symbolisme van het herboren licht voor ogen heeft de Kerk van Rome wellicht besloten om de geboorte van Jezus te vieren op het ogenblik waarop de dagen beginnen te lengen. Op een Romeinse kalender uit 354 kan men lezen : “ Op de achtste dag van de kalenden van januari – onze huidige 25ste december – werd Christus geboren in Bethlehem van Juda ” » (p. 135).

In werkelijkheid getuigt die Romeinse kalender enkel van een traditie die betuigd wordt door een andere en veel oudere liturgische kalender, ontdekt in grot 4 van Qumrân (4Q321) en ontcijferd door de Israëlische geleerde Shemaryahu Talmon in 1999. Die kalender geeft de data weer van de diensten in de Tempel van Jeruzalem, die bij beurtrol door de priesters moesten opgenomen worden, ook nog in de tijd dat Johannes en Jezus geboren werden. Volgens dat document, op perkament gekopieerd tussen 50 en 25 v. Chr. – dus precies in de tijd dat Zacharias en Elisabeth leefden – was de familie van Abias waartoe zij behoorden (Lc 1, 5) aan de beurt op twee tijdstippen tijdens het jaar : van de 8ste tot de 14de dag van de derde maand van de Esseense kalender en van de 24ste tot de 30ste van de achtste maand. Die laatste periode valt op het einde van onze maand september, wat de gegrondheid bevestigt van een aloude Byzantijnse traditie die het feest van de “ ontvangenis van Johannes ” viert op 23 september.

Sint-Lucas schrijft dat het « in de zesde maand » (1, 26) na de ontvangenis van Johannes was dat de engel Gabriël naar de Maagd Maria in Nazareth gezonden werd. Te rekenen vanaf 23 september is het zes maanden later 25 maart, het feest van de Aankondiging (Maria-Boodschap). Dus is Jezus wel degelijk geboren op 25 december, precies negen maanden later. Heel eenvoudig en bovendien ook heel gepast, want het is hoe dan ook waar dat men op die dag in de heidense wereld het feest van de natalis Solis invicti vierde, het feest van de herboren zon die de duisternis overwint. Dat die twee samenvallen is helemaal geen uitvindsel van de Roomse Kerk, maar een werk van God die de zon en de maan schiep « om de dag en de nacht van elkander te scheiden en tot tekenen te dienen voor vaste tijden, dagen en jaren » (Gn 1, 14). Het is God die heeft gewild dat de natalis Solis invicti bij de vervulling van de tijden samenviel met Christus natus in Bethleem, om ons duidelijk te maken dat Christus « de zon der gerechtigheid » (Ml 3, 20) is, « de Dageraad uit den hoge » (Lc 1, 78), « het licht der wereld » (Jo 8, 12), dat de duisternis niet heeft kunnen « uitdoven » (Jo 1, 1, 5) en dat « alle mensen verlicht » (Jo 1, 9).

Mattheüs en Lucas laten duidelijk verstaan dat de geboorte van de Verlosser gedurende de nacht plaatsvond. De Wijzen hebben zijn ster gezien (Mt 2, 2) en de herders werden door de engel verwittigd terwijl zij « in het open veld overnachtten en hun kudde bewaakten » (Lc 2, 8). Ook dat was aangekondigd, minder dan vijftig jaar tevoren, in het boek Wijsheid : « Terwijl een diepe stilte alles omgaf en de nacht was voortgeijld tot de helft van zijn baan, sprong uw alvermogend Woord van uw koningstroon in de hemel » (18, 14-15).

« IN DE DAGEN VAN HERODES »

Lucas en Mattheüs stemmen met elkaar overeen in het dateren van de geboorte van Christus tijdens de laatste dagen van Herodes de Grote. Roselyne Dupont-Roc schrijft :

« Uiteraard bestond het jaar nul in de tijdrekening niet en verder telde men in de Romeinse wereld de jaren “ ab Urbe condita ”, vanaf de stichting van Rome. Op basis van deze gegevens stellen de specialisten het jaar 4 vóór onze tijdrekening voor als datum voor de dood van Herodes, wat erop neerkomt te zeggen dat Jezus geboren is kort voor de dood van de koning, dus in 7 of 6 v. Chr. ! »

Deze uitleg is onzinnig. De waarheid kan even eenvoudig bepaald worden als voor de 25ste december. Wetend dat het Romeinse burgerlijk jaar liep van 1 januari tot 31 december, is Jezus geboren in Bethlehem op 25 december van het jaar 1 “ voor Christus ”.

Dionysius Exiguus (“ de Kleine ”), een Scytische monnik en tijdrekenaar die leefde in Rome en er stierf rond 540, bepaalde de christelijke tijdrekening door te vertrekken van de enige datum die Sint-Lucas ons geeft : het 15de jaar van Tiberius, waarin de prediking van Johannes de Doper begint (3, 1). Als we weten dat Augustus stierf op 19 augustus van het jaar 767 ab Urbe condita, dan geeft een simpele optelling ons het jaar waarin die prediking begon :

767 + 15 = 782 a. U. c.

Dionysius is van mening dat Jezus het jaar daarop gedoopt werd in de Jordaan, dus in 783. Vermits Lucas schrijft dat Jezus « ongeveer dertig jaar oud was toen Hij optrad » (3, 23), verkrijgt de monnik het geboortejaar van Christus door een eenvoudige aftrekking :

783 – 29 = 754 a. U. c.

Omdat Dionysius het jaar nul uiteraard niet meerekende, bepaalde hij bijgevolg het jaar 754 na de stichting van Rome als het eerste jaar van de christelijke tijdrekening.

De Heilige Familie tijdens de vlucht naar Egypte. Prachtig romaans kapiteel in de kapittelzaal van de kathedraal van Autun, Boergondië.

Wanneer is Herodes dan gestorven ? In het jaar 1 “ na de geboorte van Christus ”. De traditionele datum die de meeste historici sinds Emil Schürer (1880) blindelings blijven herhalen – het jaar 4 v. Chr. – werd op definitieve wijze ontkracht door W. Filmer (The Chronology of the Reign of Herod the Great, in The Journal of Theological Studies XVII, 1966), die de regering van de koning minutieus reconstrueerde.

Filmer begint met aan te tonen dat het pas in 39 en niet in 40 v. Chr. was dat Herodes naar Rome vertrok en gedaan kreeg dat de senaat hem tot vorst aanstelde in de plaats van de Hasmoneeër Antigonus. Hij beklom pas effectief de troon nadat hij Jeruzalem op zijn rivaal veroverd had. Van de joodse historicus Flavius Josephus weten we dat Herodes vierendertig jaar regeerde. Maar uit wat Josephus over zes hogepriesters verhaalt, blijkt dat de geschiedschrijver een regeerperiode pas laat beginnen vanaf het nieuwe jaar dat volgt op de aanstelling of troonsbestijging. Toegepast op de koning betekent dit « dat het eerste jaar van de regering van Herodes, na zijn verovering van Jeruzalem in de maand Tishri van het jaar 36 v. Chr., pas begint in het jaar 35 v. Chr. » (p. 292). Alles schuift dus op. « Het 34ste en laatste jaar van de regering van Herodes begon in de maand Nisan (maart-april) of de maand Tishri (september-oktober) van het jaar 2 v. Chr. » (ibid.). Zijn bewind zou dus geëindigd zijn in Nisan of Tishri van het jaar 1 v. Chr. Dat brengt ons al dichter bij de waarheid.

Filmer is echter te snel in zijn besluit dat Herodes moet gestorven zijn « op het einde van januari van het jaar 1 v. Chr. ». Want voor het einde van een bewind geldt dezelfde vraag als voor het begin ervan : moet het stervensjaar ja dan neen meegeteld worden in de 34 jaren die Flavius Josephus opgeeft ? Als het niet wordt meegeteld, dan is de vorst overleden gedurende het jaar dat loopt van Nisan of Tishri van het jaar 1 voor Christus tot Nisan of Tishri van het jaar 1 na Christus – precies zoals Mattheüs het schrijft (2, 19) !

De opvolger van Herodes de Grote in Judea was Archelaüs, zijn oudste nog levende zoon. Dat is de persoon voor wie Sint-Jozef beducht was op het moment dat hij met zijn gezin wou terugkeren uit Egypte (Mt 2, 22). « Na de dood van Herodes werd de toestand zeer troebel. Zijn laatste testament, waarin hij Archelaüs aanstelde tot koning over heel Judea, werd erg betwist en moest bevestigd worden door Augustus. De beschuldigingen waren ernstig, waarop de keizer besloot Judea in drie delen te verdelen : Antipas en Filippus werden tetrach (viervorst), terwijl Archelaüs voorlopig slechts de titel van ethnarch van Judea ontving, tot hij zich waardig genoeg zou betonen om het koningschap te krijgen » (Etienne Nodet, Flavius Josèphe, baptême et résurrection, 1999, p. 142).

De beschuldiging van de tegenstanders van Archelaüs aan zijn adres was dat « hij zich al lang als koning voordeed » (Nodet p. 144). Er is dus sprake van een soort van overlapping tussen het bewind van de vader en dat van de zoon. Dat maakt de precieze afbakening van het einde van de regering van Herodes alleen maar moeilijker.

Hoe dan ook, beweren dat Herodes zou gestorven zijn in 4 v. Chr. – een hardnekkige stelling – is niet meer houdbaar, zoals na Filmer ook Ormond Edwards in 1982 onderstreepte (Herodian Chronology, in Palestine Exploration Quarterly, januari-juni 1982).

DE VOLKSTELLING VAN QUIRINIUS

Volgens Sint-Lucas dateert de geboorte van Jezus van de volkstelling uitgeschreven door keizer Augustus en uitgevoerd door Quirinius, toen die gouverneur van Syrië was (2, 1-2).

De evangelist heeft « alles van de aanvang af nauwkeurig onderzocht », minder dan zestig jaar na de gebeurtenissen 1 Hij verzamelde zijn informatie « bij de ooggetuigen en de bedienaars van het Woord » (1, 2-3), meer bepaald bij de Maagd Maria, die leefde bij de H. Johannes (Jo 19, 27). Lucas was afkomstig uit Antiochië, de hoofdstad van Syrië, en kon er zich dus uit de eerste hand documenteren.

Welke datum moet er gegeven worden voor de volkstelling van Quirinius ? Maar... gewoon het moment waarop Jezus geboren is ! Lucas, die een nauwkeurig en goed geïnformeerd historicus is, geeft geen datum voor de geboorte van Christus, om aan te geven dat deze een nieuw tijdperk opent : het is niet de volkstelling van Quirinius die de Geboorte dateert, het is de Geboorte die de datum voor de telling geeft : het einde van het jaar 1 voor Christus.

Uit het in Venetië teruggevonden grafopschrift voor Q. Aemilius Secundus, een Romeins officier die diende onder Quirinius in Syrië, kunnen we meer opmaken. De tekst luidt namelijk :

« [Ik heb gediend] in het kamp van de goddelijke Augustus onder P. Sulpicius Quirinius, legaat van Caesar in Syrië, en ben gedecoreerd met eretekenen. [...] Bovendien heb ik, op bevel van Quirinius, de volkstelling uitgevoerd van 117.000 burgers van de stad Apamea. Verder ben ik door Quirinius op missie gezonden tegen de Itureeërs op de berg van de Libanon en heb hun citadel ingenomen. »

Van Quirinius weten we dat hij in zijn functie van legatus zijn legers heeft aangevoerd in twee militaire campagnes : eerst in het Taurusgebergte, daarna tegen de Itureeërs van de Libanon. Tussen beide in gaf hij Aemilius Secundus de opdracht om een volkstelling in Apamea te organiseren. De gegevens die Sint-Lucas in zijn Evangelie geeft passen perfect in die context.

Sylvie Chabert d’Hyères citeert in de Dossiers d’archéologie nr. 249 de Evangelietekst volgens de Codex Bezae, bewaard in Cambridge (2de eeuw n. Chr.) : « In die dagen nu verscheen er een besluit van keizer Augustus om een volkstelling over heel de bewoonde wereld te houden. Het was een eerste telling, toen Quirinius landvoogd van Syrië was » (Lc 2, 1-2).

Die « eerste telling » moet onderscheiden worden van een tweede volkstelling waarover Lucas het heeft in de Handelingen en waarvoor de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus het jaar 6 n. Chr. opgeeft. De Farizeeër Gamaliel verwijst naar deze tweede telling tijdens een dramatische discussie binnen het Sanhedrin met betrekking tot de apostelen : « In de dagen der volkstelling stond Judas de Galileeër op en sleepte een grote menigte mee » (Ac 5, 37) met de bedoeling iedereen te intimideren die zich wou laten inschrijven in de Romeinse registers.

De verwarring tussen beide volkstellingen heeft er ten onrechte toe geleid dat men aan de nauwgezetheid van Lucas is gaan twijfelen.

De precieze kalender van de gebeurtenissen kan dan als volgt bepaald worden :

– 5 februari van het jaar 2 v. Chr. (jaar 752 na de stichting van Rome) : « Augustus, “ Pater patriae ”, zag heel de bewoonde wereld onder zijn heerschappij geplaatst » en beval de telling van de inwoners ervan (Lc 2, 2-3)

25 september 2 v. Chr. : ontvangenis van Johannes de Doper in de schoot van Elisabeth

– jaar 1 v. Chr. : volkstelling in het koninkrijk van Herodes de Grote – 25 maart 1 v. Chr. : boodschap van de engel aan Maria en ontvangenis van Jezus

– in de loop van hetzelfde jaar : Quirinius wordt gouverneur van Syrië ; hij organiseert een volkstelling in Judea en Galilea

25 december 1 v. Chr. : geboorte van Jezus in Bethlehem

– 1 januari van het jaar 1 na de geboorte van Christus : besnijdenis van het Kindje Jezus en vervolgens zijn opdracht in de Tempel van Jeruzalem – in de dagen na de opdracht : bezoek en aanbidding door de Wijzen ; vlucht van de H. Familie naar Egypte ; kindermoord in Bethlehem – vóór het paasfeest van 1 n. Chr. : dood van Herodes de Grote, gevolgd door de terugkeer van de H. Familie naar Nazareth in Galilea

broeder Bruno van Jezus-Maria
Hij is verrezen ! nr. 96, november-december 2018


(1) De Evangelies werden veel eerder geschreven dan de modernistische exegese ons wil doen geloven. Zie het artikel « Wanneer werden de Evangelies geschreven ? » in Hij is verrezen ! nr. 77, september-oktober 2015, pp. 3-10.