2 AUGUSTUS 2015

Het plan van God

HET Vleesgeworden Woord is zijn zending begonnen op een voor de Galileeërs zelf heel toegankelijke manier. Hij toonde hen door tal van toespraken dat Hij de Wijsheid Gods zelf was, dat Hij door profetieën en hogere kennis alles wist, en Hij verrichtte wonderen. Hij was dus de Messias. De laatste keer (cf. Mc 6, 35-45; Jo 6, 1-13) vermenigvuldigde Hij « op een eenzame plek » de broden, waarmee Hij op een heel originele manier het wonder van het manna vernieuwde. Hun vaderen werden in de woestijn gevoed door een manna dat God hen gaf. Het daalde neer uit de hemel, ze verzamelden het en voedden zich ermee.

Jezus heeft vijf broden en twee vissen genomen en hij heeft vijfduizend mannen gevoed, als ik me niet vergis, zonder vrouwen en kinderen mee te rekenen. Jezus spreekt hen toe. Die mensen geloven in Hem en Hij vermenigvuldigt de broden om hen op miraculeuze wijze te voeden. Ze zijn buiten zichzelf van verbazing en roepen uit:

Werkelijk, Hij is het, de profeet die in de wereld moet komen.

Nadat Jezus hen te eten gegeven heeft, denken ze dat het heel goed zou zijn om Hem tot koning uit te roepen, van Hem de Messias te maken, een staatsgreep te plegen om de Romeinen te verjagen en het Koninkrijk op aarde te vestigen, het koninkrijk van deze Messias die ons te eten kan geven! Jezus weigert dit, Hij stuurt hen zonder meer weg. De apostelen zijn een beetje in een roes bij de gedachte dat ze weldra de ministers van de koning zullen zijn. Hij doet hen plaats nemen in de boot: « Vertrek, keer terug naar huis, en Ik zal me over deze menigte ontfermen. » Het hele gedoe loopt uit op een sisser.

Kafarnaüm is de thuisbasis van Sint-Petrus, het is de plaats waar Jezus verblijft. Ze trekken er naartoe en Hij, Jezus, vlucht terug de bergen in, helemaal alleen. Het woord “vluchten” wil zeggen dat Hij door iedereen in de steek gelaten wordt. Ook Hij wil hen in de steek laten, zich losmaken van deze menigte, en Hij gaat helemaal alleen de bergen in. Vanaf die berg, en hoewel het midden in de nacht is, ziet Jezus hen op hun boot, de apostelen roeien tegen een krachtige wind in en ze komen niet vooruit. Jezus komt hen ter hulp: « Ik ben het ! » Hij loopt op het water. Van zodra Hij bij hun boot aankomt, raakt de boot op miraculeuze wijze land, daar waar ze zich naartoe wilden begeven ! De mirakels vermenigvuldigen zich van het ene moment op het andere in die tijd van crisis.

We zijn dus terug in Kafarnaüm, dat is belangrijk. Jezus vindt er de menigte terug, alle mensen die er de tijd voor genomen hebben om heel de omtrek van het meer af te stappen. Ze verwachtten zich er niet aan Hem hier aan te treffen omdat ze heel goed gezien hadden dat de boot met de apostelen vertrokken was en dat Jezus zich teruggetrokken had in de bergen. Hoe heeft Hij zich in het oostelijk gelegen gebergte, aan de andere kant van het meer, kunnen terugtrekken om dan plots aan de andere kant van het meer te staan, op de westoever, in Kafarnaüm ? Mirakel ! De mensen vragen Hem :

Rabbi, wanneer bent u hier aangekomen ? Vanwaar komt u ?

Deze vraag is van geen belang en Jezus beantwoordt ze zelfs niet. Hij doorgrondt hun verborgen gedachten en antwoordt (wat te voorzien was en op dat moment geen grote profetie was) :

Jullie komen me zoeken omdat Ik jullie te eten gegeven heb.

Het is het antwoord op hun plan voor een optocht om Hem tot Koning uit te roepen. Jezus zegt hen:

Ik ben niet gekomen om jullie te spijzigen. Maak niet zoveel werk van vergankelijk voedsel, maar liever van het voedsel dat blijft, het voedsel van het eeuwig leven dat de Mensenzoon jullie zal geven; want op Hem heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.

Het is de dialoog van onbegrip waaraan we gewoon geworden zijn. Zij willen Hem als Koning om te eten te hebben; en Jezus: « Werk dus voor een ander soort voedsel, het voedsel dat de Zoon van God... » Hij zegt : “ Mensenzoon”, wat wil zeggen : Hij die komt van bij de Vader, volgens de voorspellingen van Daniël. Jezus wil hen optillen tot een verheven niveau : « Jullie hebben er goed aan gedaan Mij op te zoeken, maar dan wel voor het eeuwig voedsel, het geestelijk voedsel; het andere voedsel zal jullie niet door mij worden gegeven. Één enkele keer volstaat ! »

Ze zeiden dan tot Hem :

Wat moeten we doen als we de werken willen verrichten die God van ons vraagt ?

Ze zijn toch wel van voldoende goede wil en ze willen doen wat Hij zegt, om in elk geval deel te hebben aan zijn triomf, zijn overwinning.

Jezus antwoordt hen :

Dit werk vraagt God van jullie: dat jullie geloven in Hem die Hij gezonden heeft.

Jullie verrichten Gods werk door me te volgen !

Daarop zeiden ze: Maar U, welk teken verricht U dan wel? We willen zien om U te kunnen geloven. Op welk werk kunt U zich beroepen?

Ze zijn toch wel wat traag in hun geloof! Christus heeft pas de broden vermenigvuldigd, Hij heeft net een voorbeeld gegeven van zijn fysieke verplaatsing van de ene oever naar de andere; de mirakels volgen elkaar op, en ze vragen er een ander?!

Onze voorouders hebben in de woestijn het manna gegeten, zoals geschreven staat: « Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten. »

Mozes heeft het manna uit de hemel doen neerdalen, het is God die het manna gegeven heeft door het gebed van Mozes. U moet hetzelfde doen! Doe iets dat ons toont dat de Hemel met u is!

Jezus antwoordt hen: Waarachtig, Ik verzeker jullie: niet Mozes heeft jullie het brood uit de hemel gegeven...

Het “ heeft u gegeven ” is genomen uit psalm 78; het gaat over de wonderen door Mozes verricht in de woestijn. Jezus heeft hen begrepen en Hij gaat hun oordeel bijstellen: het is niet Mozes die jullie brood uit de hemel gegeven heeft, jullie vergissen zich, het is God, van wie hij de middelaar was!

... mijn Vader is het die jullie het brood uit de hemel geeft, het echte. Want het brood dat God geeft, is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft.

Omdat jullie brood willen, geef ik het jullie; het brood, dat ben Ik, dat is mijn woord. Ik ben God en Ik geef met aan jullie. Het is zonder vergelijking met het manna van de woestijn...

Daarop zeiden ze tot Hem: Heer, geef ons dat brood dan, voor altijd. Jezus antwoordde hen: Ik ben het Brood des levens; wie naar Mij toe komt, krijgt geen honger meer, en wie in Mij gelooft, krijgt nooit meer dorst.

Dat is uiteraard transcendent. Deze woorden waren, vanzelfsprekend, onbegrijpelijk voor de Joden, maar het moest wel degelijk zo evolueren opdat Jezus tot zijn volledige openbaring kon komen. « Ik ben het Brood des levens », Ik ben het die, door mijn onderricht, door mijn persoon, jullie de mogelijkheid geef om niet te sterven in de woestijn van de aarde, maar onthaald te worden in de eeuwige tabernakels. Dat is de betekenis van vers 35.

Maar zoals Ik gezegd heb: jullie hebbenMij gezien en toch geloven jullie niet. Allen die de Vader Mij toevertrouwt, komen naar Mij toe, en wie naar Mij toe komen, zal Ik nooit buitensluiten. Want niet om mijn eigen wil te doen ben Ik uit de hemel neergedaald, maar om de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft. Dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft: dat Ik van allen die Hij Mij heeft toevertrouwd, niemand verloren laat gaan, maar hen allemaal op de laatste dag laat opstaan.

Jezus weet goed dat ze niet ontvankelijk zijn voor zijn boodschap, noch in staat het voedsel te eten dat Hij hen aanbiedt, namelijk zijn onderricht, zijn mirakels, zijn leer, zijn gehele persoon, die als enige in staat zijn de genade in hun ziel te vernieuwen.

Jezus legt hen de reden van hun ongeloof uit: “ Als jullie goede Joden waren, als jullie trouw waren aan de Wet van Mozes, als jullie het voorbereidend doopsel van boetedoening van Joannes de Doper ontvangen hadden, dan zou de Vader, trouw aan zijn beloften, jullie naar Mij brengen; jullie zouden naar Mij toekomen, trouw zijn aan de genade die jullie in het Oude Testament gegeven is, jullie zouden voorbestemd zijn. Ik weet dat er onder jullie zijn die naar Mij zullen komen. ”

Want niet om mijn eigen wil te doen ben Ik uit de hemel neergedaald, maar om de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft. Dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft: dat Ik van allen die Hij Mij heeft toevertrouwd, niemand verloren laat gaan...

Dat is heel mooi, heel bevattelijk! Ik ga mijn volk verzamelen, zoals Mozes het zijne verzameld heeft, en dan zullen komen al degenen die de Vader heeft uitgekozen, door een intuïtie, een innerlijke genade, zonder verdienste van hun kant, en Ik zal hen bewaren want het is mijn zending niemand onder hen verloren te laten gaan.

... maar hen allemaal op de laatste dag laat opstaan.

Plots veroorzaakt dit woord een schok, het klinkt als een nieuwe trompetstoot. Jezus zal dus de mensen op de laatste dag doen herrijzen. Of Hij dit bedoelt als een geestelijke verrijzenis of een verrijzenis naar het vlees (zoals de Farizeeën die geloofden in de verrijzenis van het lichaam), dat is van weinig belang! Hij opent voor hen de deuren van het Paradijs. Nooit heeft een man vóór Hem gesproken over het Paradijs op een gefundeerde manier. En zie, Hij is er de Meester van. Hij komt uit de Hemel – niet de hemel van de aarde waaruit het manna is gevallen – en Hij gaat zijn kudde verzamelen. Hij is het ware Brood dat eeuwig leven geeft. Als ze van dat Brood zouden beginnen eten, dat wil zeggen geloven in Hem, dan zal Hij hen naar de eeuwigheid voeren.

Want dit is de wil van mijn Vader: dat wie de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven bezit en dat Ik hem op de laatste dag laat opstaan.

Het zijn woorden die, vanuit hun evidente betekenis bekeken, toegankelijk waren voor de Joden, maar die in feite absoluut een revolutie betekenden, of juister: een absolute openbaring. Jezus is het leven, het licht der mensen. Het plan van God is niet hen gelukkig te maken op aarde, maar hen te laten delen in zijn eeuwig leven.

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de retraite over het “ Mysterium Fidei ”, 1994